Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
I.2.2 Voorloper: Het anonieme T'Loff vande mutse (Leiden 1612)Een tweede bundeling van Roemer Visschers werk verscheen, op het eerste gezicht anoniem, in 1612 en andermaal in Leiden, bij de uitgever Jan Paedts Jacobsz.Ga naar voetnoot131Afb. 8. T'Loff vande mutse (1612), de eerste zelfstandige maar niet door Roemer Visscher geautoriseerde uitgave van zijn werk. Museum Meermanno-Westreenianum, Den Haag
Anders dan de uitgave uit 1599 gaat het in T'Loff vande mutse (hier aangeduid met het sigle Lm) niet om materiaal dat is toegevoegd aan een editie van werk van een ander maar om een zelfstandige publicatie. Deze omvat, naast een uitvoerige inleiding van Paedts en wat poëtisch voorwerk, ten eerste drie van de uiteindelijke zes ‘tepel-wercken’ (Te.[4], Te.[2], Te.[6]). Daarna volgen drie boeken (afdelingen) met achtereenvolgens 111, 108 en 119 ‘ghenoeghelicke boerten’ ofwel vermakelijke grappige teksten in de vorm van epigrammen. Als bladvulling zijn tot slot vier raadsels toegevoegd. Net als in 1599 wordt de auteur niet met name genoemd, maar daarmee houdt de overeenkomst in anonimiteit op. Ontbraken in 1599 verdere indicaties wat betreft de mogelijke auteur, in 1612 zijn deze legio en voor iedereen die ook maar enigszins vertrouwd was met het literaire circuit moet het overduidelijk zijn geweest dat niemand anders dan Roemer Visscher de auteur kon zijn. Vooral het inleidende betoog van Jan Paedts Jacobsz bevat de nodige toespelingen, zoals een Roemer die niet roemt (in de zin van over zichzelf opgeven) en die bovendien uit Amsterdam komt.Ga naar voetnoot132 Ook elders zijn nog indicaties in de richting van Roemer Visscher als auteur te vinden. Op de afzonderlijke titelpagina van de epigrammen prijkt in kapitale letters ‘Roemers Brabbeling’, terwijl onder het aan die titelpagina voorafgaande gedicht en in de titels van de eerste twee ‘tepel-wercken’ zijn initialen R.V. ook nog promiment voorkomen.Ga naar voetnoot133 De camouflage van de auteursnaam is dus uiterst oppervlakkig, maar dat zegt nog niets over de vraag of Roemer Visscher zelf bij deze uitgave betrokken is geweest. In verband daarmee is het zinvol om te kijken naar de totstandkoming ervan. De uitgever van het geheel, die getuige zijn ‘Voor-reden’ het nodige wist over Roemer Visscher, nam met zijn bedrijf een bijzondere positie in. Jan Paedts Jacobsz was in 1612 namelijk de officiële academiedrukker van de Leidse universiteit. Hij vervulde die functie van 1602-1620 en in die hoedanigheid had hij de verplichting om één of anderhalve pers ter beschikking van de professoren te houden.Ga naar voetnoot134 Dit gegeven maakt de inleidende opmerkingen van Paedts in zijn ‘Voor-reden’ des te begrijpelijker. Hij schrijft daar dat het midden in de zomer is en omdat er in die periode geen lessen gegeven worden aan de universiteit staan zijn persen stil. Om ze toch aan de gang te houden heeft hij tot deze uitgave besloten.Ga naar voetnoot135 Het materiaal daarvoor werd hem door iemand aangereikt maar Paedts geeft verder geen enkele indicatie die nader licht kan werpen op wie deze mannelijke tussenpersoon was. Inmiddels zijn pogingen tot identificatie ondernomen, maar zoals ik in mijn commentaar bij de ‘Voor-reden’ aangeef tot nu toe zonder bevredigend resultaat. Met name Spiegel wordt genoemd - bekenden als Van Hout en Dousa waren al geruime tijd overleden - maar ook diens betrokkenheid valt ernstig te betwijfelen. Hij overleed al in het begin van 1612. Bovendien doet zich de vraag voor waarom hij, als hijzelf als intermediair gefungeerd zou hebben, de teksten van zijn eigen hand die tussen het werk van Roemer Visscher terechtkwamen dan niet buiten T'Loff vande mutse hield. Paedts bestempelt die in zijn ‘Voor-reden’ als bastaardkinderen en hij verbindt daar de wens aan dat de auteur (Visscher dus) die er nog eens uit zal schiften. En dat geschiedde twee jaar later, met de publikatie van de Brabbeling. Gezien de status van Paedts als academiedrukker lijken we als tussenpersoon toch vooral te moeten denken aan iemand die relaties had met of betrokken was bij het humanistisch georiënteerde en literair geïnteresseerde deel van de Leidse universiteit. Inzake de geheimzinnigheid rond de naam van de auteur doet zich een merkwaardige paralellie voor naar aanleiding van Q.7.52 (zie ook aldaar). Een aantal verzen uit dat epigram is terug te vinden in de afdeling Nederlandse spreekwoorden uit deel twee van het Florilegium ethico-politicum van Janus Gruterus (1560-1627) dat één jaar voor T'Loff vande mutse verscheen, in 1611. Nu geeft Gruterus voor deel een en drie wel aan van wie de Nederlandse spreekwoorden afkomstig zijn (Hendrik Spiegel en Franciscus Goethals), maar voor deel twee heeft Gruterus het over een vage bekende van wie hij niet zeker weet of hij zijn naam genoemd wil hebben. Dat doet erg denken aan de omzichtigheid van Paedts in deze uitgave. Gruterus studeerde van 1577-1584 in Leiden en was daarna onder meer werkzaam als hoogleraar en bibliothecaris in Heidelberg, maar hij bleef wel intensieve contacten met iemand als Dousa onderhouden. In hoeverre er in de bloemlezing van Gruterus relaties met het werk van Roemer Visscher aan te wijzen zijn moet nog vastgesteld worden, maar dat Gruterus daarmee bekend was blijkt overtuigend uit een hiervoor al ter sprake gebrachte rijmbrief van Roemers dochter Anna aan hem die ze waarschijnlijk rond 1615 schreef.Ga naar voetnoot136 Hiermee wil niet definitief gezegd zijn dat Gruterus degene was die Paedts in zijn drukkerij bezocht en hem aan dit materiaal hielp om zijn persen tijdens het universitaire reces aan het werk te houden, maar iemand met een soortgelijke achtergrond lijkt wel zeer waarschijnlijk. Naast de kwestie van de tussenpersoon doet zich ook nog de vraag voor in welke mate Roemer Visscher zelf bij deze uitgave betrokken is geweest. De bundel bevat daarvoor enige aanwijzingen. Op de eerste plaats is er sprake van een hoge mate van vertrouwdheid met het werk van Visscher.Ga naar voetnoot137 Om een enkele voorbeeld te noemen: de term ‘quicken’, door Visscher zelf bedacht, wordt hier reeds gebruikt; specifieke vindplaatsen bij Martialis worden genoemd; er is een uitvoerige lijst met bewerkte auteurs. Dergelijke gedetailleerde informatie betekent in elk geval dat de auteur zelf niet veraf was van degenen die deze uitgave verzorgden. Maar er zijn subtiele aanwijzingen dat Visscher zelf op enig moment toch wat bemoeienis met dit project heeft gehad. Het overzicht met errata (Lm, p. [10] (§5v)) bevat correcties die eigenlijk alleen door de auteur kunnen zijn ingegeven. Het meest duidelijk in dat opzicht is de aanvulling van een ontbrekende versregel in een van de gedichten (het latere Q.7.44).Ga naar voetnoot138 Maar ook de correctie van een cruciale, maar bij een buitenstaander toch niet meteen in het oog springende zetfout lijkt van de auteur zelf afkomstig. Het betreft de vervanging van het alomtegenwoordige ‘Muts’ in t'Loff der Mutse aldaar (Te.[4] in de latere Brabbeling) door ‘Musen’ in vers 7. Een andere aanwijzing voor directe betrokkenheid van Visscher doet zich voor helemaal aan het einde van Lm (p. 147 (2S6r)). Er was blijkbaar onvoldoende materiaal om de laatste twee pagina's van het slotkatern te vullen en omdat men blanco pagina's zonde zal hebben gevonden heeft men er raadsels aan toegevoegd. Boven dit segment staat deze mededeling te lezen: ‘Tot vervullinghe vant wit papier, hebbe ick goet ghevonden dese Raetsels hier by te doen’. Deze ik kan niemand anders dan Roemer Visscher zelf zijn. Wat kunnen we op grond van al deze aanwijzingen concluderen over Visschers betrokkenheid bij deze Leidse uitgave van 1612? Het ziet ernaar uit dat het initiatief door derden, onder wie uitgever Paedts, is genomen en dat Visscher er pas in een latere productiefase persoonlijke bemoeienis mee heeft gehad. Wellicht was het op dat moment al niet meer mogelijk om de teksten van Spiegel en een anonymus die tussen de epigrammen terechtgekomen waren te verwijderen - in de latere Brabbeling zijn ze apart opgenomen - en wilde Visscher op grond van dergelijke onvolkomenheden uiteindelijk toch niet de volle verantwoordelijkheid voor de uitgave op zich nemen door zijn naam er in alle openheid aan te verbinden.Ga naar voetnoot139 Naast die mogelijke latere betrokkenheid van Visscher is er nog een andere bijzonderheid in relatie tot de totstandkoming van deze editie. Uit de katernopbouw en de daaraan gekoppelde paginering valt onomstotelijk af te leiden dat de feitelijke productie van het boek zich in twee fasen heeft voltrokken en dat de kopij niet in één keer in handen van de uitgever kwam.Ga naar voetnoot140 Het boek bestaat namelijk uit twee parallelle reeksen katernen (A-D4, genummerd pagina 1-[32]; 2A-R4 S6, genummerd pagina 1-148), voorafgegaan door een ongepagineerd katern met een eigen signatuur (§) voor het voorwerk. De laatste en meest uitgebreide katernreeks omvat de drie boeken met epigrammen, aangevuld met een paar raadsels. Deze afdeling heeft een eigen titelpagina (fol. 2A1r) met deze tekst: ‘Roemers Brabbeling, // oft // Ghenoeghelicke boerten’. Een impressum ontbreekt.Afb. 9. De afzonderlijke titelpagina voor het gedeelte met Roemer Visschers epigrammen in T'Loff vande mutse. Museum Meermanno-Westreenianum, Den Haag
Meteen daarna volgt nog een drietal inleidende gedichten ‘Tot den leser’ (fol. 2A1v). Deze opbouw wijst in de richting van een op zichzelf staande en afgeronde publicatie. Toch gaan er drie langere gedichten, behorend tot de ‘tepel-wercken’, aan vooraf met dus een afzonderlijke paginering en katernaanduiding. Een aparte titelpagina ontbreekt hier. Ze staan wel vermeld op de uiteindelijke titelpagina (fol. §1r; zie afb. 8), die zelfs opent met de titels van twee van deze ‘tepel-wercken’: ‘T'Loff vande mutse, // ende van // een blaeuwe scheen; // Met noch ander // ghenoeghelicke boerten ende quicken’. De meeste aandacht gaat hier, ook qua opmaak, dus uit naar de ‘tepel-wercken’, terwijl de hoofdmoot van het boek, de drie boeken met epigrammen, pas in tweede instantie genoemd wordt. In dat licht is het al helemaal merkwaardig dat er over die drie langere gedichten in de ‘Voor-reden’ met geen woord gerept wordt. Die concentreert zich volledig op de epigrammen. Waarschijnlijk heeft zich het volgende voorgedaan. De drie boeken met epigrammen waren gezet en de daarbij passende voorrede is mogelijk al als concept voorhanden geweest. Vervolgens is er nieuw materiaal aangeleverd, de drie ‘tepel-wercken’, die men apart zette en aan het al bestaande materiaal liet voorafgaan. Beide bestanddelen heeft men gecombineerd op de titelpagina en deze aantrekkelijk gemaakt door die te laten openen met de destijds voor iedereen pakkende en goed begrepen titels van twee van de ‘tepel-wercken’.Ga naar voetnoot141 Wie wil er nou niet de lof van de verliefdheid (Te.[4]) of van een blauwtje (Te.[2]) lezen? Aan dat wervende geheel werd de aankondiging van het eigenlijke bestanddeel, met de wat saaiere benaming ‘ghenoeghelicke boerten’ ondergeschikt gemaakt. De tweeledigheid van het productieproces manifesteert zich ook in het voorwerk dat een aparte eigen katernsignatuur heeft. Enerzijds bevat dat de ‘Voor-reden’ die niet aangepast is aan de uitgave in haar geheel en geen enkele aandacht schenkt aan de ‘tepel-wercken’, anderzijds is daar een lijst met errata te vinden (p. [10] (§5v)) die betrekking heeft op óók die teksten en een inhoudsopgave die het gehele boek bestrijkt (p. [12] (§6v)). Het voorwerk moet dus in de laatste fase gezet zijn.Ga naar voetnoot142 Al met al zou het wel eens kunnen zijn dat Roemer Visscher in die latere productiefase zelf nauwer bij deze uitgave betrokken is geraakt en aanvullend materiaal als de ‘tepel-wercken’ en de raadsels heeft aangeleverd. Wellicht verklaart diens betrokkenheid in een later stadium ook de onevenredige aanwezigheid van de door Visscher bedachte genrebenaming ‘quicken’ in T'Loff vande mutse.Ga naar voetnoot143 Die komt daar alleen in het voorwerk voor en ontbreekt volledig in het tekstgedeelte met de ‘quicken’. Hoe het ook zij, Visscher zal de bundel te weinig ‘eigen’ hebben gevonden om zijn naam er voluit aan te verbinden. Een bijzonder aspect van deze Leidse uitgave is de luxueuze uitvoering ervan, in tegenstelling tot zowel de uitgave van 1599 als die van 1614.Ga naar voetnoot144 Die laatste twee hebben allebei een bescheiden klein formaat (respectievelijk 80 en 160) en zijn zeer compact gezet in een gotische letter, het lettertype aan de hand waarvan men leerde lezen en waarmee het Nederlandse publiek het beste vertrouwd was. Het boek uit 1612 daarentegen straalt ruimte en elegance uit. Het formaat is royaal en langwerpig (40 oblong), er is ruimschoots wit tussen de teksten en er is een keur aan meer moderne en minder algemeen vertrouwde lettertypen gebruikt. Het voorwerk is uitgevoerd in zowel romein als cursief, terwijl de hoofdtekst in een elegante schrijfletter, de civilité, gezet is. Een dergelijke uitvoering was veel meer dan de andere twee voor een meer welgesteld en goed opgeleid publiek bestemd, humanistisch en literair geïnteresseerd, zoals dat onder meer in en rond de Leidse universiteit te vinden was.Ga naar voetnoot145 Van alle gedichten uit T'Loff vande mutse komen er zeventien alleen in Lm voor.Ga naar voetnoot146 Roemer Visscher heeft de meeste daarvan buiten de Brabbeling gehouden omdat ze niet van hemzelf waren (twaalf anonieme teksten en één gedicht van Spiegel (Lm.3.117) dat uiteindelijk ook buiten de secties met diens gedichten in de Brabbeling bleef). Daarnaast is er een viertal gedichten waarvan we mogen aannemen dat Visscher ze zelf schreef maar die hij blijkbaar niet binnen de Brabbeling vond passen. Ze zijn gericht tot individuele personen en bovendien nogal specifiek van karakter in vergelijking met het overgrote deel van de teksten in die bundel.Ga naar voetnoot147 Het merendeel van alle overige teksten bestemde Visscher in de door hem zelf geredigeerde uitgave van 1614 voor de secties met ‘quicken’. In bijna alle andere afdelingen kwamen verder nog enkele teksten terecht, met uitzondering van de ‘tuyters’, de ‘jammertjens’ en de tweede reeks gedichten van Spiegel. In totaal zijn 336 gedichten in de Brabbeling afkomstig uit T'Loff vande mutse.Ga naar voetnoot148 |
|