Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 241]
| |
[pagina 243]
| |
Gedichten van Constanter.Aengedoopt maetschapp tusschen TesselsCHa en C.H.Ga naar voetnoot1).Wel voeld' ick vander jeughd, daer was een dieper grond,
Die mij aen Tesselscha oorspronckelick verbond;
Wel tuyghde mij mijn hert, daer was wat meer als SterrenGa naar voetnoot3
Dat hem in Tesselschaes de'e twijnen en verwerren.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
C.H. hangt TesselsCHa allom, in, aen, en na,
En zonder C. en HA bestaet geen' TesselsCHA.
14 Ian. 1642. Constanter. | |
De tweede TesselschadeGa naar voetnoot2).Is Tessel op het pad na Roomen van Geneven?
Is d'afgelockte ziel in 't poppe-goed verwart?Ga naar voetnoot2.
Heeft menschen-mijmering bekropen 'thooghe hart?
Heeft Papen duyster licht Gods lichter uytgedreven?Ga naar voetnoot4,
5[regelnummer]
Is haer welweienheid in 't doncker uytgewreven?Ga naar voetnoot5.
Is in haer dampigh oogh de Witte Reden swart,Ga naar voetnoot6.
Het rechte spoor te slecht, het sachte jock te hard?Ga naar voetnoot7.
Is Roemers Roomens kind? O Roemer, die dit leven,
Dit slijck gewisselt hebt voor 't eewighe besitt
10[regelnummer]
Van 't eewighe besien, wat toenaem geeft ghij dit,
| |
[pagina 244]
| |
Dit schip en goeds verlies, eer 't ancker' off ontlade?
Sij soeckt V; maer een mall, een stall-licht leijdt haer miss;Ga naar voetnoot12.
Haer naeld is 'tnoorden quijt, sy zeilt maer bij de giss.Ga naar voetnoot13.
O min als Tesselscha, o meer als Tessels-schade!
15 Ian. 1642. Constanter. | |
DeuntjeGa naar voetnoot1).
Klaes seyde tegen Trijn wat doe je weer te mis,
By dit brodroncke volck de schatters van de vis?
Trijn zey, mijn lieve man, zy hebben 't rechte Noort
Van Sinte Pieters schip, daer raeckt niet buyten boort;
5[regelnummer]
Zy hebben 't roer en stuur; u volck zeylt by de gis;
Ick hoor de waerheyt, Klaes, en ghy hoort altijt mis.
(Tesselschade.) | |
Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 25 Jan. 1642Ga naar voetnoot2)Sed quando huc iter parat Zulechemi Dominus, ad Gratiarum conventum, de quo meliora mihi promitto quam de pacificatoribus Westphalis? Noli abesse. Litabimus hilaritati et Tessalicas artes advocabimus, ad incantandos animos eorum, qui mansuescere, nisi cantu, nequeunt. | |
[pagina 245]
| |
Gedicht van Constanter.De gesonde roos in 't aensicht van Ioff.w Tesselschade VischersGa naar voetnoot1).Waer Tesselscha niet sieck, sij waer niet om genesen.
Maer 't is de sieckte niet die van 't onstoken bloedGa naar voetnoot2,3
Den purpren naem behoudt; lang heeft haer trotse voet
Die voncken van de jeugd vertreden en verwesen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een ongeveinsde vriend heeft suchtende bewesenGa naar voetnoot5
Sijn mededoogend leed in haer' verstuijckt gemoed;Ga naar voetnoot6
En 'theeft haer hert geroert; en all dat schaemte doet
In eerbar' aderen is in haer' wang geresen.
Dat's d'onverhoedse blos die door haer' heldre huijt
10[regelnummer]
Haer tuchtelicke ziel aensienlick meldt en duydt,Ga naar voetnoot10
En buijten wanhoop stelt; 'tgemoed bestaet te heelenGa naar voetnoot11.
Dat syn verstuijcken voelt. O koele, blancke Wee'w,
Laet niet het hooghe rood uw' lydsaemheid verveêlen;
De Lijfverw van de Deughd zijn Roosen inde Sneew.
29 Ian. 1642. Constanter. | |
Gedichten van Tesselschade.Aen den Erenfeste hoogh geleerden Heere, Myn' Heere Joan Albert Ban, Der beiden Rechten Doctor, op zyne ZangwerkenGa naar voetnoot2).Als het vernuft begreep het zang'righ hoogh geschal
Van u gerymt geluydt, 't wierdt boven maght gedreven
T'omhelzen meerder kracht als 't lyff was kracht gegeven;
| |
[pagina 246]
| |
't Vertilden zigh aen 't geen de vlugge geest beval.
5[regelnummer]
En denkend', dat hier is te wachten in dit dal
Niet beters, woud' de ziel ten hemel zigh begeven,
(Om met een zoeten mondt te scheiden uyt dit leven)
Waer nimmer slechter toon 't gehoor onthaelen zal.
En oft nogh schoon geviel, dat yemandt zoght te streelen
10[regelnummer]
Het swaer ontroert gemoedt, om uw wys nae te quelen,
Ik stopte d'ooren toe, gewent tot beter zoet.
Ghy kunt den lichten geest van 't lodsigh lichaem deelen,Ga naar voetnoot12
En weder door uw klank 't geschifte zamen heelen,Ga naar voetnoot13
Onsterfelyke Ban die duyzend Echoos voedt.
Teszela. Op de Zang-Konst van Joan Albert BanGa naar voetnoot1).
Saagent Hertje. Vrye Zieltje, eer ghy waert
In den Ban van Adelaert,
Dachtje, die daer was gebannen,
Sat als onder bloet Tirannen,
5[regelnummer]
En geen Ban of ys're klanck
Haelt het by de Vogle-sanck,
Nu gaen Ban en ys're klancken
Stadig, om sijn Godt te dancken,
Met een stemmigheyt en klem
10[regelnummer]
Boven wilde Vogels stem,
En ghy saeckt naer tijdts verlangen,Ga naar voetnoot11
Om noch eens te zijn gevangen,
Daer de heusheyt van een Ban
Al u sotte vrees verwan,
| |
[pagina 247]
| |
15[regelnummer]
Met sijn ys're snaeren raecken,Ga naar voetnoot15
Met sijn peesen, dobble haecken,
Met B hert en met B sacht,
Met de aldersoetste kracht
Doen en wistje van geen keeren,
20[regelnummer]
Of u vryheyt te begeeren,
Voor dien Ban, die met gehoor
Hemel maeckt het Werelts Choor,
By dien Ban, die met sijn singen
Herten weet tot lucht te bringen.
25[regelnummer]
Konst niet by geval, maer wisGa naar voetnoot25
Soeter Ban als vryheyt is.
Bant u klancken in mijn sinnen,
Datse niet als Ban beminnen,
En de vryheyt uyt mijn hert,
30[regelnummer]
Daer het mee bevochten wert,
En byna schier was verslonnen,
Soo 't den ban niet had gewonnen
Met een toon, die zedich koen
Vrees voor Ban in ban kost doen.
Tesselschade. | |
Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 5 Maart 1642Ga naar voetnoot1).Si bene tornatos Incudi reddere versus
Non properas, Barlaee, vel hoc mihi tradere pensum,
| |
[pagina 248]
| |
Invalido mihi, forte paras viduo atque poetae,
Nec poenas dare ferra iubes, nec crimine laesae
5[regelnummer]
Majestatis agis quâ laesa est Tessala molem;
Durior incude es, neque tandem dignus amator
Cuius ob ardorem tot in una sede morentur
Majestas et amor Viduae noctesque diesque.
Nobile, inquam, argumentum est, ferocibus heroïcis diris, si quis a te unquam impetendus exitiali
Ferrum nefasto qui posuit dieGa naar voetnoot1)
Ego desultorio, ut soleo, tale quid subito effudi, insistens argumento nuper erga τν ποστάτιδα moto:
Verstaet g hij 't, Tesselscha?
Uw aensicht is aen stucken;
Ten minsten leert hier na
Aen beelden niet te bucken.
| |
Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 9 Maart 1642Ga naar voetnoot2).Maar althans achten wij U Eed. Gestr. van haare behoude reyze verzeekert te weezen, ende, ziende derhalven geen verschoonen meer aan 't achterblijven van 't verwachte gezelschap, vervordrenGa naar voetnoot3) ons, U Eed. Gestr. en 't zelve, boovenal mijnen Heer van Zuilichem, om voldoening der schuldt te maanen. Doch U Eed. Gestr. gelieve mij, eenen dagh twee, oft drie, te voore te waarschuwen, op dat ik Joffr.e Crombalgh beschrijven mooghe t'eener zoo aangenaame vergaadringe, daar zij, mijns bedunkens, niet laaten zal te verschijnen. | |
[pagina 249]
| |
Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 10 Maart 1642Ga naar voetnoot1).Duo petis, Hugeni nobilissime, unum est, ut laesum Tesselae ocellum sinistrum ulciscar heroicis diris ........ Prius illud, quod Tesselam spectat, iam feci, non heroicis, sed iambicis diris. Praeivisti egregie, et risum mihi et Satrapae coniugique et filiabus movisti, isto divisionis sophismate. Ingeniosius est, quam ut latere Tesselam debeat, et liberius quam ut viduus viduae transmittere audeam. Audebo tamen, sed addito malagmate. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, van 10 Maart 1642Ga naar voetnoot2).In Tesselae ocellum sinistrum scripsi querelam, vestro hortatu. Vbi legeris, do Zulichemi Domino. Placuit Satrapae. Eius lectionem noli invidere D. BrasettoGa naar voetnoot3) et si res ita feret D. CatsioGa naar voetnoot4). | |
[pagina 250]
| |
Gedicht van Barlaeus.In laesum, grandi infortunio, in fabrili officina sinistrum Tesselae ocellumGa naar voetnoot1)Ocelle, viduis imperans ocellulis,
Ocelle, sacris annuens sacellulis,
Devotionis facula et hospes candidi
Animique nullum vellicantis scrinium;
5[regelnummer]
Ocelle vatum, cujus ad nutum ciet
Helicona totum Muyda, Barlaeus canit,
Zulechemus aulas principesque posthabet;
Ocelle pellax, blande, mitis, innocens,
Et fastuosi nesciens supercili;
10[regelnummer]
Quis te miselle laedere et coliginem
Inferre Soli et nocte gestiet diem
Lumenque tantum coecitate condere?
| |
[pagina 251]
| |
Megaera qualis, qualis Alecto tuis
Ferale ocellis subdidit trux scandalum?
15[regelnummer]
Num nuda Pallas visa Tesselae fuit?
Aut hane Lycurgum credidit Thrax barbarus?
An lumina omnes Tesselae invident meae,
Ob invidendum carminis Diis melos?
An coeca cogitare quiddam grandius
20[regelnummer]
Sublimiusque possit ingens Tessela?
Num Veneris almae Tessela esse vis puer?
Vt defiocula nos amicos respuas?
Ocelle, tabo et pure stillans lurido,
Ocelle, circum discolor, pupillulis
25[regelnummer]
Horrescis intus improbe rubentibus
Cruorque lenes crudus inficit genas.
Tument iniquis palpebrae fastigiis,
Doletque pars, sueta gaudiis dari.
Hoc Tessela esse sponsa vultu non potes.
| |
[pagina 252]
| |
30[regelnummer]
Hoc fronte Divûm moesta mensas despicis.
Sic ambulare, sic jocarier caves.
Sic cellularia et domesticis tuis
Testudo lenta diceris, numen latens,
Auremque patiens fabulis, donas meis
35[regelnummer]
Ne, Phoebe, specta Tesselam, dispar sibi est.
Ne Tesselam, Hoofdi, crede, non est Tessela.
Ne, candor, intuere Tesselam, rubet.
Ne crede, probitas, Tesselam, nam livida est.
Nil dic poëta Tesselae, loqui timet.
Crudele ferrum, quod tenebrosum specus
40[regelnummer]
Te genuit orbi? quis nocentior faber
| |
[pagina 253]
| |
Telluris altae te refodit e sinu?
Vt innocenti vulnus inferres Deae,
Et hos ocellos, queis superbit Almeris,
Superbit Ya, et potor Amstelae frequens,
45[regelnummer]
Queis lecta Tassi pagina est, scripti sales,
Pictae tabellae, floribus datus nitor,
Conchis figura, sculptus in vitris amor,
Foedaret ictus? Nulla te posthac manus
Tangat nefandum. Nullus hic incudibus
50[regelnummer]
Sudet Pyraemon, Semper erret ictibus
Fallatque nudum membra Brontem malleus.
Erravit hîc in Tessela, et non noxiam
Fecit nocentem collabascit Tessela,
Humumque mordet Dis propinqua femina.
55[regelnummer]
Tristes tenebrae Vesperaeque flebiles,
Quid meruit insons Tessela? excors Cynthia,
| |
[pagina 254]
| |
Cur distulisti tunc praeire Tesselae,
Nostraeque lumen commodare Palladi?
Cur occidisti, praescius discriminis,
60[regelnummer]
Festine Titan? nulla cur in atriumGa naar voetnoot60
Se stella praeceps fudit? ecquid Hespere,Ga naar voetnoot61
Et tu Dione tuque tardior Venus,Ga naar voetnoot62
Tui furoris negligis poëtriam?
Expunge fastis, scriptor annorum diem.
65[regelnummer]
Hunc adde Cannis Alliaeque casibus.
Fabrile ferietur hoc die genus,
Non aera Steropes fundat aut flectat manu.
Non flamma ferro serviat, nec lancibus
Statera constet, quae fefellit Tesselam.
| |
[pagina 255]
| |
70[regelnummer]
Plorent ocelli, quaeis amatis Virgines
Plorent ocelli, queis amatis conjuges.
Plorent ocelli, queis procamini viri.
Plorent ocelli, queis jocamini vates.
Ploremus omnes, quippe mitis Tesselae
75[regelnummer]
Dolente ocello, ocelluli cunctis dolent.
C. Barlaeus. | |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot1)Myn Heer Naer dat ick in het diepste memory hol van Tessela gekoemen was, om de Alckmaersce EusebiaGa naar voetnoot2) haer oorde[e]l aff te eyscen, soo heeftse geantwoor[t] met luchtige zin: Wat wonder is 't, een glas geslepen naer de kunst,
Doorluchticht met de gunst
Van mijn Phoeeten Gloor en naerstich ondersoecken
Der gri[e]xce toverboecken,
5[regelnummer]
Dat dat vergroven kan en brengen aén den dagh
Het geen daer scherp in lagh,
Als door een kloecken bril geslepen en gevreven,
Om blinden O[o]gh te geeven.
| |
[pagina 256]
| |
Doch soo daer ijts aen die doorluchte Schyn onbre[e]ckt,
10[regelnummer]
Dat is, dat hy te klaer myn Hooft orakels spreekt.
Naer de pannekoeck daegenGa naar voetnoot1) sal se het panegijricusGa naar voetnoot2) oorde[e]l vellen, soo se my beloofde. Siet hier nevens u e begeerten voldaen op myn dochter Maria Krombalghs, die het ingeleyde sonnet geschreven heeft. Syt hertelyck gegroet van u e gesonde vrindinnen Tesselschade en Maria Krombalchs. Adres: Mijn heer || Mijnheer de professor Bareleus || op de oude zijdts achterburghwal || Tot || Amsterdam || port. |
|