Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 231]
| |
[pagina 233]
| |
Opdracht van Vondel.Opdracht van Vondel's Peter en PauwelsGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 234]
| |
25[regelnummer]
Daer ziet men druck het padt tot blyschap banen.
Daer puft de stanck des kerckers 't weeligh hof.Ga naar voetnoot26
Daer kiest uw lust geen perlen voor die tranen.
Daer veeght men kroon en scepter uit, als stof.
Terwijl de jeught, met ydelheên geladen,
30[regelnummer]
Den oogenblick des levens wulpsch verquist,
Leert d'aendacht hier de tyranny versmaden,
En d'ydelheên, noch ydeler dan mist.
Zy leert 'er naer Godts strenge ridders aerden,
Die 't hemelpadt, op purper niet betreên,
35[regelnummer]
Maer op de punt van spijckers, sne van zwaerden,
Gekloncken en geknarst door vleesch en been.
Wat is ons vleesch, dat toch in 't graf moet rotten?
Wat is het lijf, vermast van snoode pracht?Ga naar voetnoot38
Der wormen spijze, en voetsel voor de motten;
40[regelnummer]
Een hindernis van 't geen Godt dierbaerst acht.
Dat 's 't wezen uit zijn aengezicht gesneden,
De hemelsche en in klay gevangen ziel,
Die haeckt te spoên, met wyde en wisse schreden,
Naer 't zaligh honck, waer op haer liefde viel.
45[regelnummer]
Geen Labyrinth der weerelt kan verwarren
Haer opzet, zoo zy volght den marteldraet,
En 't licht der beide in bloet vergulde starren,
Waer voor het kroost van Tyndar onder gaet.Ga naar voetnoot48
De Tiber komt ten Apennijn af bruizen,
50[regelnummer]
En schijnt verheught, daer hy hun Graven schuurt,
Geviert van zoo veel Keizerlijcke huizen,
En Koningen, wier eere als Christus duurt,
Hoe dus? ick raeck geen aerde; myne veder
Verruckt den geest naer d'Apostolische asch.
55[regelnummer]
Eusebia, laet los, Ghy treckt my neder,
Die reede al uit den damp der weerelt was,
En liet u, na mijn afscheit, hier geen beter
Geheughnis, dan Sint Pauwels en Sint Peter.
(Vondel.) | |
[pagina 235]
| |
Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van 13 Sept. 1641Ga naar voetnoot1).Si animus tibi sit excurrere in idem praediumGa naar voetnoot2), amplexabitur te Vicofortius et Vicofortia, cognati cognatum. Etiam de loquacibus turdis garriemus, iterantes illud:
Dulci turdile docte gutturillo
Asperas animi levore curas, etc.
Etiam de perdicibus, quae superno solum volatu, sine contactu, concipiunt, testibus PlinioGa naar voetnoot3), lib. 10, cap. 33, et AristoteleGa naar voetnoot4), quem prius nominasse debebam, lib. 5, cap. 5. Hoc cum aliquando accumbens narrarem viduae Septentrionali, illa metuens, ne ejusdem essem indolis et facilitatis, longius sedem a me removit. Hodie librum hunc Trajectinae OgeliaeGa naar voetnoot5) mihi misit, cui doctissimos et suavissimos versus inscripsit. Iam maximae virginis nomine rogo, ut ab humanitate tua impetres lineolas aliquot, quibus librum hunc illustres. | |
Gedicht van Constanter.Voor een boeck aen Ioff. Anna Roemers vereertGa naar voetnoot6).De schrijver van dit Boeck, beschrijver van dit blad,
Bad Roemers oudste kind syn' Leserin te wesen,
| |
[pagina 236]
| |
En, soo sij 't schrappen will met een' doorgaende kladd,
Bekent hij voor de hand het vonnis wel gewesen.
5[regelnummer]
Syn voornaem is een C. syn toenaem is een H.,
Syn bynaem, Eeuwigh vriend van Anna en Tesselscha.
8 Novemb. 1641. Constanter. | |
Gedichten van Tesselschade.Maria Magdalena, Aan de voeten van JesusGa naar voetnoot1).Ontoyt, of toyt ghy u, Maria Magdalene,
Als gy uw hayr ontvlecht, verwerpt de luyster steenen,Ga naar voetnoot2
Verbreeckt het Perlen-snoer, versmaet het schijnbaer goet,
En keurt voor vuyl en valsch al wat dat voordeel doet,
5[regelnummer]
Om deez' uw malsse jeucht het eeuwich te beletten,
En op een stronckel steen uw toeverlaet te setten?Ga naar voetnoot6
Godtvruchte Vrouw, gy haeckt vast nae een stalen muyr,
Die niet beswijcken kan door tijt of droevig uyr,
En van het laegh begint te slaen u krulde ranckenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ront om een vaster voet, en wilt den Heylandt dancken,
Die u heft uyt het slijck. Een innerlijck verstant
Verstaet, al spreeckt ghy niet als met het ingewant,Ga naar voetnoot12
Die Paerlen van uw oog, ten toon op root Scharlaecken,Ga naar voetnoot13
Die carmosijne smet der sonden suyver maecken;
15[regelnummer]
Dies spiegelt u, mijn Ziel, veracht het vals cieraet,
Of hecht het aen een zuyl van Hemelrijke raedt,
Welck u altijds in 't oogh sal tot berouw verwecken;
Soo kan de ydelheyt u tot vergevingh strecken
Van dat uw oyt behaecht heeft Weerelt, eer of staet;
20[regelnummer]
Schept moedt uyt deses schets beduydelijck gelaet.Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 237]
| |
O sonden wanhoop weerster!
Stilswijgends deugden eerster!
Stilswijgende verkrijgster!
Meer dan bespraeckte swijgster.
25[regelnummer]
Ghy toont bewijs, dat Godt belooft der sonden soen
Aen yder, die soo doet, maer met die 't woude doen.Ga naar voetnoot6
Tesselschade. Zinne-beeldt op Maria MagdalenaGa naar voetnoot1).
Als ghy, Maria, smelt in tranen
En wast de voeten van den Heer,
't En is geen raedtzel, maer een leer,
Die uw door Godes heil'gen Geest
5[regelnummer]
Is ingestort, die 't al geneest
En stiert op 's Hemels rechte banen.
Ghy zijt een zinne-beeld der deughden,
Dat met een levendigh geschrift,
Veel meer als Pen of stale stift,
10[regelnummer]
Beduyt, liefd'rijke sonden boet,
Gesticht, met Jesus heylig bloet,
Die bron van heil en 's Hemels vreugden.
Den Heilandt Jesus, op sijn voeten,
Leest uyt uw letter traan crijstal;
15[regelnummer]
De liefd vergeeft de sonden al.
Hoe meerder liefd, hoe meer gewin,
Vergiffenis, zoo groot als min;
Zoo kan de Ziel haer sonden boeten.
O Magdalene, beeld vol stralen!
20[regelnummer]
Van vier en water, liefd en boet,
Verkrijgster van het hoogste goet.
O Sielen! volgt haer deugd gewis,
Toont liefde, soeckt vergiffenis,
Liefd Jesus, ghy sult niet verdwalen.Ga naar voetnoot2)
Tesselschade. | |
[pagina 238]
| |
Het Vuur en Water suiv'ren bei;
Dat's liefd en rouwigh sond beschrei.Ga naar voetnoot2
Dat liefd was in een trane vloedt,
Dat siertze met het hoogste goedt.
5[regelnummer]
Het vlammigh vuur in liefd' ootmoetGa naar voetnoot5
Maeckt traene vloed der sonden boet.
Dit was in Magdaleen alleen;
Och was in ons het oock gemeen!
Tesselschade.Ga naar voetnoot1) | |
Brief en gedicht van Tesselschade.Tesselschade aan Hooft.Ga naar voetnoot2)Myn Heer .... Ghelieve dees ingeleyde aen de Proffesser Bareleus te behandighen, om voort aen Constantijntje voor glabeckGa naar voetnoot3) in constelj[ck] goudt, door braeve meester handt gestelt en ghesonden te moeghen werden, als het geleesen is met ooghen van myn Hooft. Laet Juffrouw Hooft dit niet vreempt vinden, dat ick myn Hooft en ooghen segh, sy en is ue daerom niet quijt, alsoo daer wel veel mijn segghe, daer het maer een gebeurt die het besidt. Het eerste mynen is nochtans van groote waerde, doch de grooter vuuricheyt van haer goetgunstighe straelen 't mywaerts sal het eerste myn-recht doot doen schynen, en verbinden my te blyven ue beyder vrindinne, Tesselscha Roemers. Laet Vondelen het leesen, soo 't ue goedt dunckt, want ick heb het hem belooft, dat ick het ue open senden souw; soo ick het geluck | |
[pagina 239]
| |
heb van den HeemelGa naar voetnoot1) te verwerven, ick wensten daer de l'ameGa naar voetnoot2) wel by te hebben, want het boekjen is verloeren. Adres: Aen myn Heer De Heere Hooft Drossaert van Muyden etc. met vrindt die Godt bewaert. Chi per haver Salute hebbe tormento,
Et breve guerre per eterna paceGa naar voetnoot3). Die Rejsen wil op aerdt, hoe sterker, hoe bequamer,
Maer dese rejs te doen, hoe siecker aengenaemer,
Nae 't hogh' Ytalia, daer nimmermeer verminckt
Jet wat te voorschijn komt, dat in zyn aerde sinckt,
5[regelnummer]
Maer met syn volle lee'n herbooren om te hooren:
Ghij hebt mijn Rijck bemint, Ick heb u uytverkooren;
Daer 't pat soo engh af is, en 't buyten spoor soo breet,
Nu komt het welcom swack, en maeck mij bett gereetGa naar voetnoot8
Om deese wech te doen, met leenen, hellen, rusten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En kan ick niet te voet, 't sal mij te kruijpen lusten;
Soo lief is my dees last, die 'k nauw volvoeren kan,
Doch ruylden daer geen Rust van Sadtheyts weelden an,
Hoe luckbaer datse schynt, ick sal mij min verdrietenGa naar voetnoot13
'T willich onbeeren als 't on willighe genietten
15[regelnummer]
Van segelycker wegh, daer 't nimmer kon geschien,
Dat ick het Eeuwich Honck van deese reys souw sien.
Tesselschade Roemers,
Die reysen wil, verlyst gesontheyt, dat 's niet wonder,
Om onse Reys te doen, hoe siecker, hoe gesonder.
| |
[pagina 240]
| |
Gedichten van Constanter.Aen Ioffr.en Anna en Tesselscha Vischers, op suykerpeen van haer ontfangenGa naar voetnoot1).Gesonde Peen,
Ick vatt de reen
Van uw geschenck.
'T is met een' wenck
5[regelnummer]
Smaecklick bewesen,
De wortel is soet,Ga naar voetnoot6
De vrucht moet goed
En heilsaem wesen.
Op eer en deughd
10[regelnummer]
Stond d'eerste vreughdGa naar voetnoot10
Van ons verga'eren;Ga naar voetnoot11
All wat der jaerenGa naar voetnoot12-16
Knoop en gespann
Tot noch daervan
15[regelnummer]
Heeft uyt gegeven,
En by ons leven
Uytgeven moet,
Sal goed en soet
En heilsaem wesen.
20[regelnummer]
Vriendlick paer Weesen,Ga naar voetnoot20
Dit is 't beduydt
Van mijn besluijt
Uyt uwe gaven.
Daer ick, begraven,
25[regelnummer]
En ghy tot stoff
Sult weder keeren,
Sal dese lof
Ons graf vereeren.
Hier leyt C.H.
30[regelnummer]
En Tesselscha,
En Anna, d'eersteGa naar voetnoot31
Die elck om 'tseerste
Met schrift en pracet,
Met wensch en daed,
35[regelnummer]
Haer' vriendschap sloten,
Vriendschap gesproten
Uijt grond en reen
Als Suijckerpeen.
13 Ian. 1642. Constanter. Op deselve giftGa naar voetnoot2).
Ick will 'tgegeven peerd besien tot inden mond;
Iae 'tmonden is 'tniet all, ick will noch dieper vragen:Ga naar voetnoot2
Wat seght ghij van de Peen? spreeckt, Monden, en spreeckt, Maghen:
Sij tuyghense bey soet-gesonden en gesont.Ga naar voetnoot4
14 Ian. 1642. Constanter. |
|