Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 207]
| |
[pagina 209]
| |
Gedicht van Constanter.Iae noch neen. In eenen ring van 7 Ioffrouwen die mij verboden te vertreckenGa naar voetnoot1)'T geschakelde geweld van t'samen seven Steenen,
Zeil-steenen geens-gelyck,Ga naar voetnoot2
Bestond mij onverhoeds te klemmen en verbeenen,Ga naar voetnoot3
En spande soo gelijck,
5[regelnummer]
Soo eenigh aller zyds, dat, waer ick 't voorhoofd keerde,
'T eenpaerighe gerockGa naar voetnoot6
Myn hert in twijffel hiel wie 't min of meer verheerdeGa naar voetnoot7
Wie 't slapp of stracker trock.
Soo hangt de staele kist daer in der loose ledenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Afgodelick geraemtGa naar voetnoot10
Sijn' wondre galgh beslaept, en al de oude redenGa naar voetnoot11
Van swaer en licht beschaemt.
Wat meende dit verraed? men wilde mij doen willen,
En wild' ick, soo verkracht?Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Oh neen, myn will, in 't eerst Weer-will van seven Willen,Ga naar voetnoot15
Had nu geen' willens macht
Zeilsteenen van ontsagh, vier en drij paer schoon' ooghen,
Almachtigher gesternt
Dan all dat ooghen in het Hemel-holl beooghenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
In eene strael getwernt,Ga naar voetnoot20
Ick ben uw will-loos stael, en kan noch steegh, noch mild zijn,Ga naar voetnoot21
| |
[pagina 210]
| |
Beveelt ghy dat het zij
'T geen ick niet willen wilde, en moet er yet gewilt zijn,
Wilt wat ghij wilt, voor mij.
Amstelodami, 20 Feb. nocte TeiâGa naar voetnoot1) Constanter. | |
Gedicht van Tesselschade.Stenen AntwoortGa naar voetnoot2)Dat soete kermen en dat aengename klaegen
Kan yder niet verdragen,
Dan wij, die dat verstaen, gelyck het wert gheseyt
Met spreekent onbescheyt.
5[regelnummer]
[O grondeloos vernuft! laet u geen tongh verwijten
Het tweede rouw verslijten;]
Wie keur heeft, die heeft angst; nu hebdy geen van tween,
En echter niet te vreen
Met de verheven swier van ongevallich weesen,
10[regelnummer]
Wy sullen u geneesen
Van gins en weder drift, ten sy ghy u vertast;
U twijfel houdt u vast.
Onvastaert, roert u niet; de beste keur van allen,
Die souw u strax doen vallen.
15[regelnummer]
O nimmer vals proffet! houdt ghij u in 't gewicht,
Wy houden u van aert en van het Hemel licht.
Elck syn waerom. | |
[pagina 211]
| |
Gedichten van Barlaeus.In captivam aulam sive victum matrum precibus Constantinum Hugenium Zulechemi DominumGa naar voetnoot1)Stabat et e vinclis mirabar dicere caussam,
Splendida cui constans nomina Fama dedit.
Stabat et imbelli circumdatus undique sexu,
Qualis amatorem Cypris Adonin habet;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Succubuit tenerae matrum, sine lite, coronae,
| |
[pagina 212]
| |
Decretumque gravis distulit Hospes iter.
Dicite Io, matres, cessit Constantia vobis,
Et partem laudis Tessela suada refert.
Dicite Io, matres, quem nulli flectere patres,
10[regelnummer]
Nec potuere viri, vitta colusque potest.
(Barlaeus.) Op de Cirkel der vrouwen, doen zij de Heer Constantijn Huijgens, Heere van Zuulichem, beslooten en verbadenGa naar voetnoot1)
Daer staet de man en kijckt int middelpunct der Vrouwen,
En 't harde hart, dat leert sijn hardigheydt verdouwen;
Der Wijven circkel maeckt dat Vastaert leut'renGa naar voetnoot2) moet,
En Tessels crachtich woort de SuijleGa naar voetnoot3) buijgen doet;
Hij schaft het reijsen aff, hy blijft hier wel beraden,
Want morgen sal het Speck ons graghe vleesch versaden.
Nu, Vrouwtjens, triumpheert. Siet, siet, die brave helt
Wordt door de doeck en huyff en spinrock neergevelt.
Barlaeus. In picturam Coronae matronalis Constantini Hugenij constantiam expugnantis, pingente illam clarissimo pictore et architecto CampioGa naar voetnoot4)
Pinge virum, Campi, victum depinge poëtam,
Feminei lepidum pinge furoris opus.
Pinge vices rerum, Constantem Protea pinge,Ga naar voetnoot3
| |
[pagina 213]
| |
Prostratum facili turbine pinge patrem.
5[regelnummer]
Pinge laborantem septem cum matribus aulam,
Pinge fatiscentis dulcia fati viri.
Maxima res nobis, at ludicra scena paratur.
Discimus exemplo, quod nocuisse queat.
Nos suadere viros, sed persuadere maritas
10[regelnummer]
Ingens dedecori gloria juncta virûm est.
16 Febr. 1640. C. Barlaeus. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 13 Apr. 1640Ga naar voetnoot1)Est iam DelphisGa naar voetnoot2) amatorum Tessela facta pila, cuius soror Anna te vitri stupenda inscriptione beavit. Ego meum exspecto, cum hoc elogio: Ungula vatum. Percussis enim a Liberi patris Lyncibus, uti a Pegasi ungulo Parnasso, scaturiunt uberius poetis carminum fontes. | |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot3)Mijn Heer.... Wy senden u E een soetigen krabben, die welck ock tot een embleme konen verstrecken, om van dese Heylighe daegen een voorbeelt te syn van niet weer achter uyt te gaen van een goet voornee- | |
[pagina 214]
| |
men; ick was in het uyt schryven van myn Tasso, en siet hier een vaersGa naar voetnoot1): Wye ist, daer ghy, o Godt, met duysent beecken bloedich
Het aerdryck liet besproeyt, die niet ten minsten souw,
Om zulcken wrang gedacht, uyt storten, gans wemoedich,
Maer twee fonteinen van een bitter klachten dauw?
5[regelnummer]
Ghy, mijn bevroosen Herdt, waerom, door d' oogen heenen,
En druppelt ghy niet aff heel tot een traenen vloet?
Ghy, myn verherde Hert, breeckt en wildt u ontsteenen,
Waert dat ghy altyt weent, soo ghy 't nu niet en doet.
Tesselschade. | |
Brief van Hooft.Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot2)Me Joffr.e Quaedt met goedt te vergelden, is een zeldzaeme deught. Nochtans weet jk hier eenen, die gejrne U.E. krabbenGa naar voetnoot3) met kussen betaelen zouw. Doch dat is misschien zoo groot een' deughd niet in eenen, die zoetighejt in U.E. krabben vindt. Altijds wy mejnen U.E. daervoor dank schuldigh te wezen. De zeedieren waeren zoo lekker, dat wy daeraf den vrunden hebben bijgezet, 't welk U.E. moghelijk bij brief oft gedicht verneemen zal. De brujloftGa naar voetnoot4) is acht daeghen ujtgestelt. Ik hoope ende help bidden, dat U.E. daerop te verschijnen heb- | |
[pagina 215]
| |
be. Moght' er een Roemer meêkoomen, met deze woorden Pergens in meliusGa naar voetnoot1), de welkoomst zouw te doorluchtigher wezen. Wij bevelen ons alle in U.E. beste gunste, ende U.E. den Almoghende met hartlijke groetenis, Me Joffr.e van U E Verplichtsten dienstwillighsten P.C. Hooft. Ujt Amsterdam, 8en Maj 1640.
Adres: als boven. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van 12 Juni 1640Ga naar voetnoot2)Invitas, Hoofdi nobilissime, magna nomina, VicofortiosGa naar voetnoot3) et CoymannosGa naar voetnoot4), una cum uxoribus virtute ac forma eximiis. His me socium adjungi vis, ut illorum splendor meae tenuitatis ac deplorandae orbitatis conspectu illustrior sit. Solent hoc factitare pictores; vultum deteriorem inserunt tabulae exquisitissimas formas exhibenti, et loripes Vulcanus jungitur Veneri, ut appareat ingens amantium discrimen. Diem Jovis mensae tuae fatalem destinavere omnes, nisi grandis | |
[pagina 216]
| |
causa impediat. Venirem ego lubens una, nisi Dialectici et Peripatetici mei Auditores prohiberent, veriti ne malo ad pigritiam ipsis exemplo praeirem................. Si adesset Tessela, impatiens morae accurrerem, ut aures meas coelesti harmonia permulceret coelestis femina. Nunc Caucaso alligatus, sino, ut cor meum exedant Aristotelici vultures, et me objectamentis suis lancinent Socratici juvenes. | |
Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 6 Sept. 1640Ga naar voetnoot1)Ik wenschte wel te verstaen, oft mijn Heer Barlaeus het paer toppen van Parnas tot een' bedsteê bezight, en zich daer te slaepen gelejdt heeft, om eeuwelijck te droomen. Ik had zijn E. verzocht Joffr.e Tesselscha tot herwaerts koomen te bezweeren; dewijl mijne beleezingenGa naar voetnoot2), te voore geschiedt, geene proef deedenGa naar voetnoot3), maer verneem geen beschejdt. Zij hebben 't misschien zoo drok t' saemen, dat 'er niet een woordtjen af magh voor een' vriendt. Anders, jk weet niet, wat dit swijghen zeggen wil. Onze prujmen en sujkerpeeren hadden haeren mondt gemaekt op inlijving t' hunner E.E., met hoope dat U.Ed.Gestr. dezelve, in die geleghenhejt, niet onverzelschapt zouw laeten. Nu haer dit niet gebeuren magh, bersten ze van spijt, oft beuzen aen den boom. 't Welk Broeder Campanella, moght' hij opzien, beveelen zouw, in zijn boek De Sensu RerumGa naar voetnoot4) te stellen. | |
[pagina 217]
| |
Gedicht van Tesselschade.Cicilia aen den jaghtsuchtigen Silvius; vers uyt de modder gehaeltGa naar voetnoot1).Ghy, koelen herders soon van 't sangerige choor,
Hoe komt gy soo verhit op jachtigh haese loopen,Ga naar voetnoot2
Op wonden, moorden en onnosel vel te stroopen;
Ghy kont hier volgen naeuw, en by my gingt ghy voor.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eer netter tijt-verdrijf van loopen was uw spoor,Ga naar voetnoot5
Als ghy mijn hoeder waert om wisse moet te noopen,Ga naar voetnoot6
Daer ick uw weder in sal spooren, derfick hoopen,
Ick, die u tot de staet van Opper-priester koor.
Verruylt gy nu het ampt om sulcke slechte leuren,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En laet sijn stemmigheydt van 't wilde wilt verscheuren,
Bejaeght, in plaets van jacht, niets als een slobrich lijf?Ga naar voetnoot11
Verwisselt met u kleedt dees slobberige sinnen,
En wilt sulck wilt niet meer, maer tammer seden minnen,
Van godlijck zang-gesught, dat eeuwigh tijdt-verdrijf.
Tesselschade. | |
Uit een brief van J. Wicquefort aan Barlaeus, van 22 Oct. 1640Ga naar voetnoot2).Aveo ex te scire quidnam litterarum acceperis non ita pridem ab illa, quae elogio tuo audit Almerii faxque pharosque soliGa naar voetnoot3) | |
[pagina 218]
| |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1)Mijn Heer, Niet tegenstaende de ontroering van de reijs om over te koemen, en dat ick my t' Alckmaer beeter te pas vind als in my[n] vaderlycke stat, en dat het winter is, nochtans soo sal jck my op reys begeeven als het weer en windt is, een dagh of twee onbegreepenGa naar voetnoot2) naer ue schrijvens, en toenen dat ick meer begaen omGa naar voetnoot3) om geest bancket als om bruylofts maeltijt ben. Ick sal koemen met honger om soetticheyt te swelgen, daer de ma[e]gh niet af ontsteu[rt]Ga naar voetnoot4) om t' zijnder tijt ongepijnde hoonichGa naar voetnoot5) te leveren aen V mijnGa naar voetnoot6) heer, die oorsack syt van 't soet van Sachte Sede Les.
Adres: Aen myn heer De heer Hooft. | |
Gedicht van Barlaeus.In diem Anniversarium Nuptiarum ... Petri Hoofdii ...Ga naar voetnoot7)................
...............
55[regelnummer]
............ ne sile,
Pranderi mecum, fabulari, scribere,
Et disputare suaviter,
Et gratulari cantibusque et versibus,
60[regelnummer]
Et Hoofdiis applaudere,
| |
[pagina 219]
| |
Helmansiaeque, et nuptiis tantis frui,
Insigne Belgii decus,
Frisiaeque acellum, amoenitatis corculum,
Mensaeque praesentis facem,
65[regelnummer]
Nunquam canendam vatibus nimus, mihi.
Semper colendam Tesselam.
(Barlaeus.) | |
Postscriptum van een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van [December 1640]Ga naar voetnoot1).Hebbende in U Ed. Gestr. brief eenen gevonden van Joff.re Tesselscha, ende denkende dat U Ed. Gestr. misschien ook ijets aen haere E. te bestellen heeft, zoo verstout jk mij, mijn antwoordt aen haer in dezen te slujten. In allen gevalle kan het tot stoffe van schrijven dienen aen den E. Heere Barlaeus, die hartgrontlijk gegroet zy. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 30 Jan. 1641Ga naar voetnoot2).Nos hic nuper anniversario festo nobilissimi Satrapae Hoofdij interfuimus, cui jambis aliquot applausiGa naar voetnoot3), quos mitto. Aderat Tessela. Adfuisti et tu, sed uti adsunt absentes, qui bibunt alienis faucibus, ne de hospitis intemperantia querantur. | |
[pagina 220]
| |
Uit een gedicht van Barlaeus aan Hooft.Ga naar voetnoot1)
.................
Pythagorae norma solis hic vivitur herbis,
Nec mea barbarico mensa cruore madet.
.................
Tessela cum vestros intrabit magna penates,
Tessela cum vestrum sollicitabit ebur,
Tessela cum docti referet tibi carmina Tafsi;
Tessela cum dicet, quid sit amare, Tibi;
Tessela cum virides nectet de fronde coronas.
Atque arte cupiet promere docta suas:
Accurram, viduaeque manus amplectar amice,
Basiolumque tibi Tessela blanda dabo.
Basiolum, quod Iuno mihi, quod Cypris et ipse
In coelis magnus Iupiter invideat.
| |
Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 19 Juni 1641Ga naar voetnoot2).Quid agas rerum, quid mediteris, aut pangas, qui cum Tessela conveniat et rivalibus ........ scire cupio ... | |
[pagina 221]
| |
Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 9 Juli 1641.Ga naar voetnoot1)Ex quo Hagâ cum Principe abivisti, ego individuum vagum fui, modo Poelgeestam,Ga naar voetnoot2) modo in Bamestrae agrum, modo Muydam, mox Beverovicum et Alcmariam abreptus .... Bamestra Riccios,Ga naar voetnoot3) Ossios,Ga naar voetnoot4) RanstiosGa naar voetnoot5) mihi obvios cum pilentis et quadrigis obiecit, quibus regaliter vectus acessi Tesselam, cui epistolae tuae partem praelegi, quae de rivalibus agit.
Illa suos prudens mecum suspendit amores,
Et solum Veneris nomen, siccosque poetas
Sicca colit, neque tota gelu. Blandissima posset
Basiolis et versiculis matrona resolvi.
Ab eius facundia est carmen hoc, quod mitto, inscriptum albo nobilissimae virginis Traiectinae Ogel.Ga naar voetnoot6) | |
Vers en brief van Tesselschade.Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot7).
| |
[pagina 222]
| |
Beneven 't vaeder Huys, omheynt met vaste wallenGa naar voetnoot3
Van koene daeden, by een Adel sonder schram;
5[regelnummer]
Wat van u schoonheyt is, en van u deughden vlam,
En wysheit op zyn tyt te boerten en te mallen,
En kan myn noertsche tong [in] syn onkunt niet kallen;Ga naar voetnoot7
Wat vroomicheyt belanght, dat is u rechte stam.
Hoe zeldsaem is deez deught, by soo veel schild qartieren,
10[regelnummer]
Die met een stasy ry 't rechtschapen waepen cieren,
Van Niet te roemen, en, dit is het eedel slot,
Dat den phoet weet met zyn veer te raecken,Ga naar voetnoot12
En met die zeldtsaemheyt een yder vroet sal maecken,
Van al deez watjes is dit Niet het ho[o]ghste lot.Ga naar voetnoot14
Myn Heer, wild dit wat betuttelen en bekladden, en t sal daer door gesuyver[t] werden; send het my wederom, van ue in 't net geschre- | |
[pagina 223]
| |
ven, om wel te spelden, met ue oorde[e]l, wat wel off qualyck is, en laet u prysen voor minder vrinden als ick, die verlangh van ue berispt te mogen werden, en dat sal mijn doen blijven altyt ue beste vrindinne en openhertighe M. Tesselschade.
Adres: Aen mijn heer || C, Bareleus || met || vrind, die Godt || bewaert. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van 24 Juli 1641Ga naar voetnoot1).Hinc reversus Muydam cogito, scilicet ea spe, ut Sibillam nostram Alcmarianam arcessas, ut non e tripode, sed ex prunis tuis oracula recitet. | |
Uit een brief van Hooft aan Balthazar en Johan Coeimans, van 9 Aug. 1641Ga naar voetnoot2).Wij bidden dan op 't hartelijkste, gelieve, nevens UE.E. waerde wederhelften, zonder 't meebrengen van de zoete jonge Joffr.e Sophia te vergeeten, ons in 't laeste der naestkoomende weeke met UE.E. bezoek te vereeren en eenighe daeghskens bij te woonen. Wij verwachten ook Joffr.e Tesselscha, en haeren vrijer om welstaens wil, den H. Barlaeus. | |
[pagina 224]
| |
Brief van Hooft.Hooft aan BarlaeusGa naar voetnoot1).Mijn' Heere, Op, op! U.E. leirze, spooreGa naar voetnoot2) en rustte zich toe ter herwaertsrejze. 'T is op lestleden dinxdagh njeuwe maen geweest; op naestkoomenden Dinxdagh zal 't nieuwe zon zijn. Wat dunkt U.E. van zoo een' starrekijker, die dat afzien kon? Zoud' hij 't Galileo GalileiGa naar voetnoot3) niet wel te raeden geeven? Een ander wonder: in 't Noorde zal ze rijzen, aen de Zujder Zee dalen, 't en zij dat wolk oft onweêr haer 't hooft eer doe ouder halen. Jk legGa naar voetnoot4) haer dapper op onze prujmen te vlammen, en op haer. Uwe E., die jk zie een gat in den hemel slaen, om dat Alkmaer in OrmusGa naar voetnoot5) verandert schijnt, jae rijker dan dat, van blinkende waere. Zoo U.E. vlijtigh opwaekt, daer waer wel nieuwer ding gebeurt, dan oft UE. eens priester wierde in bonae mentis sacelloGa naar voetnoot6). Doch in dit stuk kijk jk zoo klaer niet, ende zoud' er geen Almanacken af darren ujtgeeven. Het is nochtans wel eer geschiedt, dat een vrijer om den deunGa naar voetnoot7), oft om welstaens wil, zich zengde aen 't vuur, daer hij meê meende te speelen.
Factus amor verus, qui modo fictus eratGa naar voetnoot8).
Wij hoopen, ujt U.E. mondt te hooren, waer zich mijn' Heer ende Neef van Wikkevoort bevindt, na t' zaemen t' overleggen, tegens welken tijdt wy de eere van zijner Ed. Gest. jeghenwoordighejt hier zouden moghen genieten en, in verlangen daernae, blijft, Myn Heere, U.E. Onderdaene, toegedaene dienaer, P.C. Hooft. (Van den Hujze te Mujden, den 9en in Oestmaent 1641). | |
[pagina 225]
| |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1).Myn Heer ...... De klaerheyt van u E vrindtschap sal my het molyGa naar voetnoot2) verstrecken tegens alle Meremannen sang; al kosten sy noch soo pluym strycken, ick salse wel van myn bedt houden; laetse haer met mindereGa naar voetnoot3) veeren behelpen als Adelaers geselschapGa naar voetnoot4). E dal nodo gentil non mi discolsi mayGa naar voetnoot5). Ick sal ons op dinsdaghs, indien t 's morgens goet weer is, jnde Hooftplaets van 't Ghoy laeten vinden, Of als het op een oestGa naar voetnoot6) van honich teelen gaet,
Niet weygrich sijn met was van mijn memory graet,
en blyven altijt ue dienstverbonden vrindinne Tesselschade. Naest komende dinsdagh, meen ick, is het den 13 van desen maentGa naar voetnoot7); ick heb myn almenack verloeren in het timmeren; sal my naer den uwen regeleren. | |
Uit een brief van Hooft aan Baek, van 15 Aug. 1641Ga naar voetnoot8).Ik noodigh althans mijnen zwaegher CloekGa naar voetnoot9) en zijn' kindren, teghens zondagh 's middaghs, op de keel van Joffr.e Tesselscha. Zij is hier; de H. Mostaert, met zijn' Hujsvrouw komt morghen. Jk bid U.E. en Joffr.e zuster 't goedt gezelschap te helpen sterken, ende eenighe daeghskens in de vogelezank, bujten de zilverklank te koomen verslijten, ende ons als nu, voor de derde rejze, geen' slip te laeten haelen, Ik zeg voglenzang, maer zij zal van hoogher vlieghende schep- | |
[pagina 226]
| |
selen zijn, te weeten van fraeije geesten, die de H. Advocaet IngelGa naar voetnoot1) aengenoomen heeft tot herwaertskoomst te bezweeren. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, van 15 Aug. 1641Ga naar voetnoot2).Literas Satrapae Muydensis hic domi meae offendi, quibus scribit, ipsi ut significem ubi haereas; respondi ocyus, te in praedio tuo esse, quare literas quotidie expecta, quibus Muydam vocaberis, ut calamitatem inferas prunis. Jam venit Tessela et istic expectatione tui et coniugis tuae sese erigit........ Jam vale, charissime, et Muydam cum uxore veni circa diem Sabbathi post octiduum, aut si poteris citius; ego in id tempus venturus sum Muydam, si Dens volet. | |
Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 21 Aug. 1641Ga naar voetnoot3).Wij hebben gewisselijk onz deel gedraeghen aen 't lijden om UEd. Gestr. afwezen, en aen de bekommering over 't gevaer dat zij scheen te loopen jn haere rejze na CalkarGa naar voetnoot4); tot dat de Heer Barlaeus ons van de gelukkighe wederkomst Uwer Ed. Gestrengheit verwittighde, en te hoopen gaf, dat wij in kort de eere van haere jeghenwoordighejt hier genieten zouden. Doch deeze hoope ging niet zoo vast, als wij wel gewenscht hadden; mits hij voorts verklaerde, dat UEd. | |
[pagina 227]
| |
Gestr. zonder van zijn' E. aengesprooken te zijn, nae 't Hujs te KolveGa naar voetnoot1) vertoghen was, ende zijn' E. daetlijk nae Ujtrecht moest gaen, om met den Heer SchonkGa naar voetnoot2) de steden en Landouwen van Overijssel te bezightighen, in plaets van hier te verschijnen bij Joffer.e Tesselscha, op wiens gezelschap jk zijn E. genoodight had, in meening van U Ed.Gestr. tot genot van 't zelfste te verzoeken. Alzoo bleef onze beede onverhoort, ende wij, samt de Joffr.e betaelt, elk met eenen brief vol heusche woorden, die jk ducht, dat zoo veel niet bij haer zal gelden als zijn' E. zich moghelijk inbeeldt. Zoo 't huwlijk niet af is, wel gevochten; immers jk zoud' er geen borgh voor dorrenGa naar voetnoot3) worden. 'T is wel waer, dat hij belooft in 't laeste dezer weeke weder te keeren. Maer de Joffr.e denkt op aenstaenden zaterdagh zich t' Amsterdam te vinden, om de brujloftsfeest haerder Nichte van Bujl te helpen houdenGa naar voetnoot4). Wij zullen ons dan, zonder haere E. moeten vroolijk maeken. | |
Uit een brief van Hooft aan J. Wicquefort, van 27 Aug. 1641Ga naar voetnoot5).Onse genoeghen van weghe Uwer Ed. Gestr. overkoomste wort zeer besnoejt, door 't verstaen dat ze voor ons niet is. Joffr.e Tesselscha is al vertrokken, en van den Heere Barlaeus verneemen wij nocht woordt nocht windt. Mijn' Hujsvrouw zejdt, dat hij, gewoon zijnen toehoorderen briefken[s] voor gereedt geldt aen te smeeren, wanneer zijn' E zich in leezens tijdt t' zoeke maektGa naar voetnoot6), gewaent moet hebben, op de zelve wijze voor de Joffr.e te moghen bestaen, met betaeling zijner schuldt in inkt en papier. Maer de Joffr.en laeten zich daermeê niet paeijen. Men heeft zijner E. naem hier dapper over den | |
[pagina 228]
| |
hekel gehaelt; zoo zijn' ooren niet getuijt hebben, 't magh wel. Om zijner E. gezonthejt te drinken, anders dan AnagrammaticeGa naar voetnoot1), geen' kans. Op die van U.E. Gestr. en Me Vrouw haere waerde helfte. heeft het glas glad gegaen. | |
Gedicht van Barlaeus.In Tesselam, a venae sectione exanimemGa naar voetnoot2)
Op Tesselschade,
toen zij na eene aderlating, in onmacht was gevallen. Zie Tesselscha verbleekt! der dichtren hoogste lust,
Wier levenskracht hun geest met levenskracht doorgloeide,
Ligt krachteloos daarneer, zichzelven onbewust,
En 't fijn vernuft bezwijmt, dat eens vernuften boeide.
5[regelnummer]
Heur arm, der lier gewijd, hangt roerloos langs heur leôn;
De zoete tong verstomt, die godenzang deed hooren;
Het hartbetoovrend vuur van 't minzaam oog verdween,
En in een doodlijk wit ging 't incarnaat verloren.
Haar leden zijn verstijfd. Bevrozen is de hand,
10[regelnummer]
Die zoo veel wijsheid voor de wareld heeft geschreven,
En zij, wier welig schoon de harten sloeg in band,
En 't bloed ontvlammen deed, schijnt zonder bloed en leven.
Sterft, sterft gij. Tesselscha? dus klonk mijn droef geween.
Dus zonk eens Pallas neér, voor 't wicht der smart bezweken;
15[regelnummer]
Zoo kwijnde Sappho weg, zoo Niobé tot steen
Verhard, of Hellas maagd in Sestos woeste streken.
Ach, zoo gij sterven moet, ontslaap dan in mijn arm,
Opdat uw doodsnik nog eens dichters borst verwarm!
Tesselscha, ik, die zoo dikwijls u levend vriendelijk heb toegesproken, zou nu de urn willen zijn van uw krachteloos wordend lichaam.
Labitur exanimis, nec jam sibi Tessela constat
Totque favor vatum deficit una sibi.
Maxima quae novit, non iam se Tessela novit.
Ingenij grandes debilis abdit opes.
5[regelnummer]
Dextra iacet, pulchras toties dimissa per artes,
Linguaque cantandis versibus apta silet.
In placidis haeret species fatalis ocellis,
Innocuoque gravis pallor in ore sedet.
Membra tremunt, casto melius servando cubili.
10[regelnummer]
Sueta manus docte scribere, tota gelu est.
Cuius inest metris robur sanguisque colorque,
Concidit et moestam languida sternit humum.
Ah moreris, moreris, dicebam, Tessela. Certe
Palladis effigiem deficientis habes.
| |
[pagina 229]
| |
15[regelnummer]
Sic jacuit Sappho, Niobe sic pulchra rigebat.Ga naar voetnoot15
Sestia sic visa in littore virgo fuit.Ga naar voetnoot16
Tessela, si moreris, saltem his moraris in ulnis,
Sic moriens poteris non sine vate mori.
Tessela, qui nivae toties sum blande locutus,
Vrna fatiscentis corporis esse velim.
Muydae, 30 Aug. 1641. C.B. | |
Uit een brief van Barlaeus van Wicquefort, van 1 Sept. 1641Ga naar voetnoot1).Fui per triduum Muijdae cum filiaGa naar voetnoot2) et Tessela; absentiam tuam excusavi, qua potui. Bibimus tibi et coniugi tuaeGa naar voetnoot3). |
|