Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 173]
| |
[pagina 175]
| |
Gedicht van Tesselschade.Aen Myn Heer Hooft op het ooverlyden van Mevrouw van SulekomGa naar voetnoot1Die als een Baeck in Zee van droefheidt wort gehouwen,Ga naar voetnoot1, 2
Geknot van stam en tack, en echter leeven moet,
Zeynt Uw dit swack behulp voor 't troosteloos gemoet,
Gedompelt in een meer van Baerelycke rouwen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zeght Vastaert, dat hij moght pampieren raet vertrouwen,
Zoo dinnerlycke smart zich schriftlyck uyten kon.
Hij staroogh in liefs glans als Aedlaer in de Son,Ga naar voetnoot7
En stel syn leed te boeck, zoo heeft hij 't niet t'onthouwen.
Pampier was 't waepentuijch, waermee ick heb geweertGa naar voetnoot9, 10
10[regelnummer]
Te willen sterven, eert den Heemel had begeert;
Daer overwon ick meê en deed mijn Vyand wijcken.
Zijn eijgen letter leer hem matigen zijn pijn,
Want queling op de maet en kan soo fel niet syn;Ga naar voetnoot13
Besweer hem, dat hy sing op maetsangh droevelijcken.
Tesselschade Roemer Visschers. September AO. 1637. | |
[pagina 176]
| |
Uit een brief van Hooft aan Huygens, van 19 Oct. 1637Ga naar voetnoot1).'T nevensgaende gedichtGa naar voetnoot2), overgewaeit van Alkmaer, heb ik te min geschreumt voorts te veirdighenGa naar voetnoot3), in toeverlaetGa naar voetnoot4), dat het, onder 't vroolijk zeghegeschal der trompetten en trommen, Uwer Ed. Gestr. ooren te min quetsen zal, en te min haer gemoedt, onder die meenighte van gepeinsbreekende bezigheden.Ga naar voetnoot5) | |
Uit een brief van Huygens aan Hooft, van 2 Nov. 1637Ga naar voetnoot6).Tesselschade is noijt soo hoogh boven haer self gesteghen als met eenen reghel onder de gesamentlicke goede, die U.E. de moeyte genomen heeft van mij te senden: En stell' syn leed te boeck, soo heeft hij 't niet d'onthoudenGa naar voetnoot7). Alle mans ende manshoirenGa naar voetnoot8) hiernaermaels moeten 't haer benijden. Ick sal haer, te beter tyd, mijn gevoelen van haer geleerde beleeftheid doen sien.Ga naar voetnoot9) | |
[pagina 177]
| |
Brieven van Hooft.Hooft aan BarlaeusGa naar voetnoot1)Mijn Heere, Uit zorge, dat de voorige koelte moght' Uwer E. hebben doen doorwaeyen de gedachtenis van den tijdt, wanneer wij hier de Joffrouwen Tesselscha en Francisca verwachten, laet ik dit bladt overwaeyen, om Uwer E. in te luisteren, dat Mujde, op dezen avont oft morgen ten langste, de Meereminnen meint te zien, die 't meer geluks zullen toezingen, dan de aelouwde, daer men 't sprookjen af vertelt. Wij bidden dan wederom, ten vuirigste, U.E. gezuiverde ooren op dat paer klaere keelen te gaste, ende te bruiloft op het huwelijk, dat zij tusschen haer ende der snaeren stem zullen maeken, ende dat U.E. zonder uitstel de reize gelieve t'aenveirden, om eenige daeghen te verquisten, die men niet lichtelijk beter zouw kunnen besteeden..... Van den Huize te Muide, den 9 van Oestmaent 1638. | |
Hooft aan BaakGa naar voetnoot2).Mons.r mon frere. T'avondt, oft morghen ten langste, verwachten wij hier de Joffr.en Tesselscha en Francisca. Op dit paer keelen heb jk zes paer' ooren ten middaghmael genoodight, te weeten Mess.rs et Frères BartolottiGa naar voetnoot3), SchujlGa naar voetnoot4), ende U.E. (aen de welke zij beloofden de boodschap te doen) met uwer E.E. Hooghe OverhedenGa naar voetnoot5). Op dat nu U.E.E. onverziens koomende, ons niet ujtgereden vinden, wenschte jk wel, dat U.E. mij op morghen verwittighde, oft wij U.E.E. op woonsdagh oft op donderdagh zullen te gemoete zien. Want daer nae zal 't zoo | |
[pagina 178]
| |
wel niet geleghen vallen. Zoo U.E. Mr. Dirk den orgelistGa naar voetnoot1) mede kan troonen, 't spel zal te volmaekter wezen...... Van den Hujze te Mujde, 9 Aug. 1638. | |
Uit een brief van Hooft aan Baak, van 11 Aug. 1638Ga naar voetnoot2)Ik hoope, dat het ongeluk van U.E. achterblijven wel slaeghen zal. Want Joffr.e Tesselscha is gekoomen zonder Francisca, die zelf onverziens eenighe gasten gekreghen had. Niettemin wij verwachten haer noch, doch weeten den dagh niet. Als zij hier zal zijn, denken wij U.E. des te verwittighen, opdat de vreughde van zoo zoet een gezelschap haeren voortgank hebbe. Mons.r et Frère SchujlGa naar voetnoot3) heeft mij op de begraffenis van zijner E. zoontjen genoodight. Maer alzoo wij den H. Barlaeus, nevens Joffr.e Tesselscha en M. SammerGa naar voetnoot4) hier hebben, behalven noch een' andre ongeleghenhejt, ende dat jk op morghen hier zekre gemaghtighden der Heeren Staeten verbejden moet, om de geleghenheit van den dijk en de hameijeGa naar voetnoot5) te bezightigen, zal jk niet kunnen ujtbreeken...... Ter vlucht van den Hujze te Mujde, 11 Aug. 1638. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van (23) Aug. 1638Ga naar voetnoot6).Omnes saluta, et clarissiman Tesselam, amaenissimi ingenii matronam, non unius laetitiae datricem, discipulam meam suo tempore salvere meis verbis jube. | |
[pagina 179]
| |
Gedicht van Tesselschade.In Honore della Christianissima Regina
| |
[pagina 180]
| |
Uit een brief van Hooft aan Barlaeus, van 22 Aug. 1638Ga naar voetnoot1).'T is goedt te zien, dat het postpaerdt PegasusGa naar voetnoot2) Uwer E. ten dienste staet, 't welk
Non auras tantum, verum et praevertitur horasGa naar voetnoot3).
Want U.E. brief, geschreeven op den 23enGa naar voetnoot4), dat is op morgen, heb ik heeden ontfangen. U.E. dankzeggingen dunken mij woorden van verwijt, dewijl jk ongelijk dieper in U.E. schuldt, dan U.E. in de mijne staet. Zoo lang als U.E. met de zoete Meeremin en den Heere Mostart, dit huis van vreugde deedt galmen, was ik in mijn kraft; nu ..... Quantum mutatus ab illo
HectoreGa naar voetnoot5).
[Dan wordt gesproken over plannen voor de feestelijkheden en de triomfbogen bij gelegenheid van het bezoek van Maria de Medicis te Amsterdam.] Evenwel ons ontworp behaeght my wel zoo zeer, als dat van Doctor CosterGa naar voetnoot6), ende te bet om de braeve veirzen van U.E. in 't LatijnGa naar voetnoot7), samt om de geene die Joffrouw Tesselscha daer op gerijmt heeft in DuitschGa naar voetnoot8) en Italiaansch. Doch U.E. en de Heer Mostaert zullen verre best daer van kunnen oordeelen, in 't genieten van den herfst haers gezelschaps, die met die vruchten over komt............................ Over zulks ('t zij de Heeren zich der kosten ontzien) waer het wel raedzaem, eenige vermaerde konstenaers ujt andre steeden t' ontbieden, ende daer in te volgen den raedt van den Orgelist meester Dirk SweelingGa naar voetnoot9), wiens gelijk ik meine dat zy nooit gehoort heeft, zulks hy tot een fraei sieraedt der stadt zal dienen. Konde men Joffrouwen | |
[pagina 181]
| |
Tesselscha en Francisca beweegen, ende teffens die stijve stem van Rotterdam, om wat mildt met den rijkdom haerder gaeven te zijn, ende zich daer door een' groote stadt te verplichten, haere Majesteit zouw zich misschien verwonderen, dat Italië haer in Hollandt bejeegende...... | |
Uit een brief van Hooft aan Barlaeus, van 29 Aug. 1638Ga naar voetnoot1).Doch, hoe konstig een zanger ook, 't is (ik belijd' het) quaedt queelen met heesche keel. Maer die van U.E. moeste boven maete schor weezen, zoo haer de stem der Meereminne van Tessel niet gladdenGa naar voetnoot2) konde, en gaelijkGa naar voetnoot3) maeken, wen zy slechts eens begint te neuryen.
Foecundam concute pectusGa naar voetnoot4).
| |
Uit een brief van J. van der Burgh aan Huygens, van 8 Sept. 1638Ga naar voetnoot5).[Beschrijving van de feestelijkheden te Amsterdam gedurende het verblijf van Maria de Medicis.] Grand' quantité de vers fust faicte à sa louange, dont ceux de Tesselscha et Barlaeus sont en approbation. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Hooft, van 28 Sept. 1638Ga naar voetnoot6).Praestantissima Tessela Amersfortiam abiit cum sorore et affini ac fratre. Voluissem me illi praebere comitem, nisi ad labores redeundum fuisset. | |
[pagina 182]
| |
Gedicht van Tesselschade.Uytdaging (aen M.D.)Ga naar voetnoot1).Noch heb ick hert, al is my 't harnas-tuyg ontdragen,
Een Rover uyt te dagen,
Die my, met schijn van deught, mijn wapens troonden af,
Die ick hem willigh gaf,
5[regelnummer]
En bood hem aen, dat ick 't geheim hem soud ontdecken,
Om tot sijn eer te strecken.
Maer hoel een Hopman, hoe! een Kristen-Hertogh-heer,Ga naar voetnoot7
Geeft die geen leening weêr,Ga naar voetnoot8
Onnosel afgeleent, en dat met smekend vleyen,
10[regelnummer]
Als Dalilas verleyen?
Weet, dat mijn kracht bestaet in geen locksoete tael,
Maer in het vinnigh stael;
Dat dwing ick naer mijn sin; daer kan ick my me wreken,
In plaets van smijdigh smeken,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En segh hem oorlog aen die sachte vrede breecktGa naar voetnoot15
En anders doet als spreeckt.
Ick sweer by 't snedigh stael, dat door kristal kan streven,Ga naar voetnoot17
En Roemers brengt om 't leven,Ga naar voetnoot18
Dat ghy my weder geeft, waar me ghy streefden deur
20[regelnummer]
Ce qui n'est point mon Coeur.
| |
[pagina 183]
| |
Brief van Hooft.Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot1).O, Arme Tesseltjen,
Is 'er een met uw hart deur? Dit dacht jk; maer leezende strax daeraen: Ce que n'est point mon coeurGa naar voetnoot2), quam jk tot mijn' tweede gedachten, en zejde in mij zelven: C'est par la qu'elle par le Franchois. Ik heb, nu eenighe weeken, de loopmaerenGa naar voetnoot3) gelezen; dan deze tijding daerin niet, noch ijets van dien onheuschen, te heuslijk gehandelden roover vernoomen. Dit stuk behoorde daer wel in te staen. Maer 't zal betGa naar voetnoot4) klinken in U.E. gedicht, zoo 't onder den man komt, gelijk het behoort te doen, zijnde zeer zoet en aerdigh. Maer boven in 't Hooft dient te staen, 't geen jk daer heb bijgevoeghtGa naar voetnoot5). Wij zijn eens hier te Mujde geraekt. WaeroverGa naar voetnoot6) ik den H. Barlaeus van Uwer E. weghe niet bedanken kan voor 't boekGa naar voetnoot7), dan bij eenen brief. Nu weet jk dat een woordt van U.E. handt ongelijkwaerder wezen zal, dan dujzent van de mijne. Want hij acht dat U.E. niet schrijft, dan met schachten getoghen ujt de vlerken van den Mingodt, ende heeft mij nu onlanx gezejdt (gelijk ook, voor dezen, de H. Jacob vander BurghGa naar voetnoot8), dat hij Uwer E. geest verre boven dien van Joffr.e SchujrmansGa naar voetnoot9) zet, om dat haer werk nae schoolmeesterije rujkt, het uwe nae een verheven vernuft, zwanger met bujtenwereldsche invallen. Zoo U.E. eenig schrift aen zijn' E. ontwerptGa naar voetnoot10), ende mij eerst toezejndt, jk zal 't gejrne betuttelen, en uwer E. weder toeschikken. Wijders, mê Joffrouwe, jk dank U.E. hooghlijk voor de moejte van 't omhooren nae de zaek van WarmenhujzenGa naar voetnoot11), ende verwachte, wat kundschap U.E. voorts daer van zal bekoomen moghen; desge- | |
[pagina 184]
| |
lijx van de tapijten. De H. WezelGa naar voetnoot1), vertrouw jk, dat t' huis gekeert, ook in geenen gebreeke zal zijn. Wij genieten hier den maeghdoom van 't jaer, dan schaerselijk, mits de onleedeGa naar voetnoot2) van 't vujlmaeken, dat schoonmaeken heeten moet. Tegens de kraem des jaers noodighen wij U.E. op de kandeel van 't pruimenzap, 't welk reeds van de zonne gekookt wort, ende zich aenzien laet wel te zullen bedijen. Dan hoopen wij U.E. t'ontfangen met een' triomfboogh, braef naer gelang onzer geleghenheit, maer deerlijk ten aenzien van de waerdij der Vorstinne van de overvlieghende geesten, waer voor U.E. altijds gegaen heeft ende blijft gaen, behoudende 't veldt tegens alle die U.E. naeijveren; groote vreughd is 't ons, dat U.E. ende de jonge Joffrouw Tesselscha wel vaeren. Godt geeve 't U.E.E. eeuwelijk; gelijk begeert te wezen, Mê Joffr.e Uwer E. Verplichte dienstw.ste P.C. Hooft. Ujt mijn Toorentjen, den 8en van Bloejmaent 1639.
Adres: als boven. | |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot3).Mijn Heer
Beeter spaede als nimmermeer koem ik ue bedancken voor het koonincklyck boeck, my van ue toegesondenGa naar voetnoot4), en hoewel dat ick het latyn niet wel en kan begrypen, | |
[pagina 185]
| |
De schaduGa naar voetnoot1) sien ick nu met een veel schoonder dagh
En een gesonder oogh als ick het leeven sagh,
van weegen myn gesontheytGa naar voetnoot2).
Nu koem ick versoecken op ue mildadighe, beleefde geleertheyt, doch als stout op den lichten Adel van myn leersuchtigen geest, dat ue believe die moyten te neemen van het gedicht van onsen stantvaesti[g]en vastaert my in prose over te setten, off wat te beduyen, op dat ick het daer naer in rym magh verkeeren, al souwd' het niet veel deugen; In magnisGa naar voetnoot3) .... Ick derv mij onderwinden, indien ghy den grondt leght, het mal daer op te setten; het begindt
Coelo receptum sidus immenso sinu
AeternitatisGa naar voetnoot4)......
Het licht van dees SterGa naar voetnoot5) behaeght my, voor soo veel als ick door de donckere wolck van myn onervaerenheyt kan sien; ick heb een heel festoen van vrught en bladeren van handt en ben daer op als by de vos en kraen te gast; ue gelieve het my genaeckbaer te maecken; ick sal weeder gaern eenigh moeyte voor ue aennemen en blyve ue vrindin Tesselschade. |
|