Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
[pagina 129]
| |
Brief van Hooft.Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot1)Me Joffr.e Tesseltje, leef je noch? Ik en verneem nocht woordt noch windt van 't behaeghen by V E in de dichten van Hujghens geschept. Leggen poezylust en vriendenliefd teffens achter de bank? Torni, ritorni alle dulcezze prime.Ga naar voetnoot2) Maer meer jookt onsGa naar voetnoot3) nae V E wezentlijk dan schriftelijk aenschijn. Dies zouden niet gejrne tot den afgaenden zoomerGa naar voetnoot4) verbejden, maer wenschen, dat V E met haer waerdste Crommetjen, gelieve zich over acht oft tien daeghen alhier te laeten vinden, niet zoo zeer om ons de aerdbezen, als om MarinoGa naar voetnoot5) te helpen lezen. Want dit moet voorgaen, oft anders heb jk 'er niet af. Als wij vijf oft zes daeghen daeraen besteedt zullen hebben, zal 't ons lief zijn, dat den Heere D. PaeuwGa naar voetnoot6) met zijn hujsvrouweGa naar voetnoot7), ende Joffr.e FranciscaGa naar voetnoot8) met haeren genanGa naar voetnoot9) op een' letter naeGa naar voetnoot10) gelieve te volghen, ende dat V E hen daer toe verbidde, van onzentweghe. Aen de hoonigh dezer hoope zullen wij zoo lang likken, ende V E met alle die zij bezint heeftGa naar voetnoot11), met naemen haere twee dochters, die wij wenschen mede te komen, Gode bevolen laeten, nevens groetenis ujt heeler heeter harte, Me Joff.re van V E Verplichten dienstw.sten P.C. Hooft. Van den Hujze te Mujden, 28 Maj 1634.
Adres: als boven. | |
[pagina 130]
| |
Uit een brief van Hooft aan Huygens, van 30 Mei 1634.Ga naar voetnoot1).In al een' wijle niets vernomen hebbende van Joffr.e Crombalgh, zondt ik op gister bij mijn' huisvrouwe, die t' Amsterdam etlijke boodschappen had, zeker schrijven, om voort op Alcmaer bestelt te werden, en te vereissenGa naar voetnoot2) hoe aldaer smaeken moght' het Engelsch ooft, bij U Ed. Gestr. gezult in Hollandschen honigh. Maer mijn' huisvrouw braght den ontijdighen brief terug, en daernevens deze tijding, dat Crombalghs oudste dochtertjen, een voeghlijkGa naar voetnoot3) meisken, krank aen de poxkens, op de moeder verzocht hadt, de koeken, die, nae zijn overlijden en 't gebruik aldaer, den buirkinderen zouden verscheenenGa naar voetnoot4) zijn, bij zijn leven uit te deilen. 'T welk geschiedt zijnde, zeid' het, als thans meer niet te doen hebbende, gereedt te zijn tot sterven, ende gaf vier uiren daerna zijnen geest.Ga naar voetnoot5) De vaeder had het uit der maete bezintGa naar voetnoot6), en betreurd' het nae gelange. De arts PauwGa naar voetnoot7), zoon van den Leidschen voorleezer in die wetenschap, bestondtGa naar voetnoot8) hem eenen dronck van moedtzalfGa naar voetnoot9) te geven, die hem opbrak met een' weldigheGa naar voetnoot10) zucht en eenigh bloedt, daer voorts heele plassen op volghden en vloeiden tot hij doodt was, zulks zij beide op gistren zouden begraeven worden. Ende om het treurspel te deerlijker te maeken, stort dus een' smakGa naar voetnoot11) van ramp op 't murwe hart van Tesseltjen. Zoo U Ed. Gestr. zich verwaerdight, de versleghene met een letterken van troost te bezoeken, ik verzeker mij, ten aenzien van de hoogh achtbaerheit, waerin zij U Ed. Gestr. houdt, dat het geen verlooren werk van Barmhartigheit wezen zal, om deze droefheit yetwes af te spoelen. | |
Uit een brief van Hooft aan Baak, van 1 Juni 1634.Ga naar voetnoot12)De ramp van de comique Tesselscha zal U E verstaen hebben; zulx ons van haer dezen zomer kleene vreughde te verwachten staet. | |
[pagina 131]
| |
Uit een brief van Huygens aan Hooft, van 3 Juni 1634Ga naar voetnoot1)De Heere CalvartGa naar voetnoot2) uijt Noordholland komende, daer hij aengenomen hadde Joff.w Crombalgh mijnenthalven te begroeten, vernam binnen Alckmaer, hoe haer dochter in stervensnood lagh, ende 's anderen daeghs onderweghen, dat God haer den vader tot geselschapp geroepen hadde. Welcke tyding mij korts daeraen thuijs komende, was ick wel van meeningh U E. schouderen bij de mijne te hulp te soecken, tot het dragen van die lijcken, hadde ick niet voorsien, dat alle maren van Westfriesland door Zuijd Holland in Waterland te spade moeten komen. Ick sie het nu aen U.E. schrijvens, ende blijve nochtans in wat berouws van voorkomen te zijn in de gemeensteGa naar voetnoot3) plichten van vriendschapp. Aen 't ellendigh hooft met soo schielicken donderslagh overvallen vervoordereGa naar voetnoot4) ick mij noch gheen' hand te steken. De versche wonde heeft Tesseltjen te ongevoeligh, mij te gevoeligh gemaeckt, haer om te hooren, mij om te konnen spreken. Tusschen vier drooger ooghen sal ick de reden te berde brengen, en sien hoe se haer uijt mijn' hand gevallen will. U.E., die sij toeschrijft wat sij behoort, moet sich het spits bevolen laten wesenGa naar voetnoot5). Alle wij gregarijGa naar voetnoot6) verlaten d'er ons op. | |
Gedicht van Huygens.Op de dood van Tesselschades oudfte dochter, ende van haer man strax daeraen doodt gebloedt.Ga naar voetnoot7)De groener vrucht als rijp, de rijper vrucht als wrang,Ga naar voetnoot1
De voor-vrucht in de rij van Tessels echte plantenGa naar voetnoot2
Verrotte van quaed vier; God raepte s' uijt het sand, en
Verhief 'er 'tbeste van in 'theilighe gedrang
| |
[pagina 132]
| |
5[regelnummer]
Van d'onverderflickheid. De Moeder weeck den dwangGa naar voetnoot5
Van 'teewighe beschick; haer worstlen was geen kantenGa naar voetnoot6
In 's hemels wederwill; sij dreef maer bij de kanten
In beider ooghen zee. Maer 't werd den Vader bang
Van 's Moeders wee en 'tsyn; en, omse beij 'tontvaren,
10[regelnummer]
Verdiept' hij 's moeders zee, met droppen eerst, doen baren,Ga naar voetnoot10
Bloed-baren; en gingh t' zeil, van Tessel opwaert aen;
En bloedde noch dit woord van uijt de laeste stuijpen;
Het bloed van vrienden kruypt daer 'tniet en weet te gaen,
'Tbl oed van een vader springt, daer 'tniet en weet te kruijpen
13 Jun. 1634. Hagae. Constanter. | |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan Hooft.Ga naar voetnoot1)Myn Heere .... Hoe het wrange noodtlott door een dollen herde slach (in teyckenGa naar voetnoot2) noijt smart alleen komt over dien Godt beproeven wil) myn gedult op lydens toets-steen op het uyterste getoetst heeft, sullen eervaeren gedachten leevendigher sich kunnen in drucken als myn pen uytdrucken kan. Der halven ick 't selfde (om soo naere beeltenis ue geluckighe vreughde niet voor te schilderen) had voorgenoemen die in myn herte op geslooten te draegen, maer door ue aengenaeme dochter Susanna uijt gelockt, en de gelegentheyt van neeff Sammer[s]Ga naar voetnoot3) vertreck sich voordeede, uyt de welcke ue sult konen verstaen siecktens eygenschap, stervens schielyckheyt en andere omstandigheeden, die ick met een wenende ziel, benaudt herdt en treurenden gheest, | |
[pagina 133]
| |
doch drooghe oogen hebbe verdraegen, geen andere gedacht de sin beslaende in soo droeven treur nacht, van myn siel-son berooft, als herdencken aen myn beminde, en ach! alte lief hebbenden Adelaert, die welck als op wieken van lieffde syn Tadea ten Heemel naer gestegen, 't onsterfelyck voor sterfelyck lott verkooren hebbende, my laes bedruck[t] achterlaetende het geselschap van syn beminde andere helfftGa naar voetnoot1), op dat ick in dees, als in een spiegel, syn lieve gedaente souw stadich by my hebben, in t ooch van myn gemoedt, mij troestende in de opperwille, tegens welcke niet te willen is. Tesselscha RoemersGa naar voetnoot2)
Adres: Aen myn Heer || De Heere Hooft || Drossaer van Muyden et || Tot || Amsterdam || met vrindtGa naar voetnoot3) die godt bewaere. | |
[pagina 134]
| |
Brief van Hooft.Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot1)Mê Joffr.e Jk sloofde mij af met 't saemenschraepen van stoffe, ujt alle winkelen mijner heughenisse, tot hartezalf over V E leedt, ende vondt den heelen hoop te beroojtGa naar voetnoot2), om yetwes te baeten tot heelnis (zoo mij docht) zulk eener quetsujre, als V E schrijven, gezult in ongelooflijke manhaftigheit, mij komt onderwijzen, hoe de studjen, besteedt aen 't kauwen en verduwen der waere wijsheit, maghtigh zijn een murw vrouwengemoedt zulxGa naar voetnoot3) te verstaelen met rede, dat de felste schichten der Fortujne kinkenGa naar voetnoot4), jae, daerin maer geen' wonden kunnen maken. Hejl zy V E, heldinne, daer de helden bij ter schoole behoorden te gaen. De traenen, die 't in 't geweldtGa naar voetnoot5) des ramps niet geweest is uwer E af te perssen, zijn tot mijn' ooghen ujtgewrongen door innerlijke tederheit, gebooren ujt het betrachten des overheerlijken zins, van die leerlijke en stichtlijke regelen, meldende den hooghen ende weledelen aert uwer inborst, die met het slijk der gemeene geesten niet gemeens heeft. Traenen derhalven, meer van ghenoeghen, dan van droef heit. De troostbehoefster komt troosten, de benaeuwde verquikken, de bedrukte ontlasten. Al wat jk zouw weeten bij te brengen, waer waeterdruppen gedraeghen in de zee uwer doorluchtighe weetenschap, ende zaegh' ik V E nerghens beter dan derwaerts ende tot haer zelve te zejnden, daer SenecaGa naar voetnoot6), MontaigneGa naar voetnoot7) ende PlutarchusGa naar voetnoot8) in gesmolten zijn. Mijnen dienst in andre zaeken, zoo hij V E bij deze geleghenheit moght te staede koomen, heb jk haer voor dezen doen aenbieden, ende hoope 't zelve noch mondelinx te doen, eer acht daeghen omloopen, als wanneer mijn voornemen is, onze welwaerde dochter te koomen haelen. De rijke Godt, daerentussen, bereghene V E voorts met de schatten zijner genaede, die hij tot noch toe zoo mildelijk op haeren wil, zoo | |
[pagina 135]
| |
gebooghzaem onder den zijnen, heeft ujtgestort, waer aen het minste deel niet en zal hebben, Mê Joffr.e Uwer E Verplichtste dienstwillighste P.C. Hooft. Van den Hujze te Mujden, 15 Junij 1634.
Adres: Aen mê Joffrouwe, || Mê Joffr.e Tesselscha Roemer || Visschers, || tot || Alkmaer. | |
Uit een brief van Hooft aan Huygens, van 31 Juni 1634Ga naar voetnoot1).Voor heenen waend' jk, dat bondighe troostredenen den last van 't vernieuwen der droefheit ruim opwoeghen, maer ziende U Ed. Gestr. van ander verstandtGa naar voetnoot2), hebbe dat, als 't behoorde, boven 't mijne gestelt. Niettemin, dewijl ik haeren laesten ontfing in de Beemster op de hofstede van mijnen swaegher CloekGa naar voetnoot3), ende vandaer een reisken op Alkmaer deed, zoo en moght het niet min dan tot vermaen koomenGa naar voetnoot4) van U Ed. Gestr., bij welke gelegenheit ik, speurende Joffr.e Tesselscha stantvastigh boven mijn' hoope, ende wat hartzalfGa naar voetnoot5) het haer zijn zoude, dat een persoon, haer zoo waerdt voorstaende, zich haeres treurens aentrokke, mij vervordertGa naar voetnoot6) heb haer Uwer Ed. Gestr. briefGa naar voetnoot7) en gedichtGa naar voetnoot8) te vertoonen. Ende vertrouw ik, naerdien mij deze bijkans ongehoorzaemheit nae wensch gelukt is, genaedigher rechter aen U Ed Gestr. te zullen vinden, dan de jonge Manlius aen zijnen vaeder, toen hij tegens 't bevel deszelven voorspoedelijk gestreden hadGa naar voetnoot9). | |
[pagina 136]
| |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan Hooft en zijne vrouw.Ga naar voetnoot1)Myn Heer en me vrouwe Hoofts.... Naer winsching, dat u e wens gewenst sy, beveel ick die aen Godt, en had noydt gedacht soo veerdGa naar voetnoot2) schrift van myn handt te sendenGa naar voetnoot3), ten waer u e handt mij trock, en hebbe liever in die zedicheyt van mijn pen by huys te houden, als in vrindtschaps plicht te sondigen. U e ingeleyden is wel bestelt, als in handen selfs van de heer Kessel.Ga naar voetnoot4) De groetenissen, aen mij gesonden, syn by de vrinden aengenaem geweest, die nevens my verhoopen, dat de bruyne wolck, die u e tot Brussel beneevelt hout, in een deluvio d'oroGa naar voetnoot5) sal komen uijt te regenen, op dat wy haest vernemen moogen, dat ghy geluckich by u e lieve kinderen, daer doch u e hert gebleven is, sult weer gekomen syn, daer wy naer verlangen. Juffrouw Susanna sy gegroet, die ick hoop, dat het heuvelich hoff sal dienen, om haer effen staet te beter smaeck te geeven, en blyff, nevens ue beyden, haer onveranderlycke vrindinne Tesselscha Roemers.
Adres: Aen He Carel vander WijerGa naar voetnoot6) || op de heere graft byde | |
[pagina 137]
| |
huijde straet || in de vlucht van Egipten || Tot || Amsterdam. port || en vort te bestellen aen myn Heer || De Heere Hooft, Drossaert || tot Muyden etc..... | |
Brief van Hooft.Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot1)Mê Joffr.e Mijn Suseken waerdeert haere brieven naer gelange van 't geduldt, dat zij aen haere gemaklijke en schrijfschuwe handt kosten. Dies dunkt haer wel deghelijk 13 brieven voor een douzijn aen U E ten achtren te wezen, ten aenzien van 't verloop des tijdts, zonder eenen letter te verneemen van U E, sedert haeren laesten. U E magh dan wel een grof bondelGa naar voetnoot2) gereedt maeken, wil zij voor een' goede betaelster zijn aengezien. Oft zoo dit te veel moejtes is, U E. steekt doch zelf vol brieven; zij zal brenge ons de moeder met de jongenGa naar voetnoot3) ende koome in persoon over. D'aerdbeezen zijn op 't bekoorlijxt, de prujmen aen 't rijpen; van d'eene zoud' U E de bedaeghtheid, van d'andre de jeughd moghen genieten. Hadden wij dat luk! Ik darGa naar voetnoot4) zoo veel naeuwlijxs wenschen. Hoope nochtans, dat d'ouwde vonken van vrundtschap niet t'eenemael gedooft oft in assche verwandeltGa naar voetnoot5) zijn. Gelieve ten minsten, ons met een regelken toe te lujstrenGa naar voetnoot6), tegens wanneer wij onzen mondt op de koomste van U E ende de jonge Tesselscha te maeken hebben. Wij gebieden ons aen de vrienden aldaer, ende boven al in gunst Uwer E, die met haere dochter [Gode be] volen zy van Mê. Joffr.e van Vanden H. te Mujden, 19 Julij 1635. U [E] [Verplichtsten dienstw.sten] [P.C. Hooft].Ga naar voetnoot7)
Adres: Aen mê Joffrouwe, || Mê Joffr.e Tesselscha || Visschers, Weduwe van || S.r Combalgh z.g. inde || Langestraat, || tot || Alkmaer. || Loont. | |
[pagina 138]
| |
Uit een brief van Hooft aan Baak, van 29 Aug. 1635.Ga naar voetnoot1)Overmorghen wachten wij Tesseltjen, die met haer keel zal moghen volmaeken het mangel dat d' uwe, bij fael van middel om vrienden alhier nae waerdij te festeeren, zullen lijden. |
|