Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
[pagina 69]
| |
Brief van Hooft.Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot1).Mejoffr.e De wijsen gebieden verliesbaer goedt loshartigh te lieven, ende 't verlooren zonder bedroeven over te zettenGa naar voetnoot2) Tot houden van 't eerste gebod heb ick altoos zoo weenigh wils gehadt, dat het my billijck aen macht mangelt, om het tweede te volghen. Die noit anders dan spelden en spijkers opzocht, om, 't geen hy beminde, naghelvast in zijn herte te maeken, hoe kan 't hem daer af gescheurt worden, zonder ongeneeslijke reeten te laeten? Die gewoon was, zelfs de geringste gunsten en begaeftheden van de geene, die hy opperlijk bezint hieltGa naar voetnoot3) wt te schilderen, en die beelden in sijnen binnenborst als een kappelle te metsenGa naar voetnoot4), hoe kan hy zonder mistroostigheit zich zien verlaeten van zijnen oppersten toeverlaet naest God? Evenwel heb ick het geloof niet, dat droefheidt deughd is, of kante my met stijfzinnigheidt tegens allen troost. Te zeer zoude my wroeghen d'ongehoorsaemheidt jegens de geene, die, onder haer wterste wille, my de verquikking mijns gemoedts zoo ernstelijk bevolen heeft. Ick en zoek de rouw niet, maer zy weet my te vinden. Dujsendt en dujsendt dingen daeghs haelen mijn schaede op, en meeten ze ten breedsten wt. Dat de wterlijke zinnen in 't gedacht draeghen, moet 'er nootlijk plaets grijpen. Terwijl men op leedt peinst, is de troost vergeten. Want niemandt kan meer dan een ding t'evens denken. Dit's een groot mangel in den menschelijken aerdt, alhoewel de snelheidt der gedachten ten deele de schaede boet, ver- | |
[pagina 70]
| |
drijvende het eene gedacht het ander, dat het wtslujten kon. Die fraeye meesters van de konst der heughenisse, eere zoud' ick hun geeven, konden zy ons de vergetelheidt leeren. Neen ook. Zoo waerd is my het vieren van de gedachtenis der verloorene edelheidt, dat ick eerder wenschte meer te lijden, dan haerder niet gedachtigh te zijn. Oft ick in verlies van overlieve kinderen door rauwe verovert ben, is U E bekent. Want afbrek van haeve, alhoewel wt de kerf gaende, weet U E dat mijn vroolijkheidt njet wt haeren tredt deed gaen. Die Seneca, zoo fier tegens de wederspoedt, hoort men eens kleen zingen, als hy, op Corsica gebannen, den vryeling Polybius smeektGa naar voetnoot1). De Gascoensche wijze man, zoo waenloos, zoo oordeelvast (heb ick eenigh oordeel) dunkt dat er geen zon voor hem opgaet, sedert den ondergang van zijnen Estienne de la BoëtieGa naar voetnoot2). U E vergeve dan aen mijn gemoedt de verslaeghenheit, dat op veel nae niet, gelijk die helden, verzien is met kraft van vernuft, oft waepen van geleertheit, en verbidde t' mijnen troost die goedertieren God, die Mejoffre, met alle genoeghen opvulle U E en haeren waerden gemael, aen de welke sich van heeler harte gebiedt U E verplichte dienstw.e P.C. Hooft. Van den Hujse te Mujden, den 6en Julij a. 1624. | |
[pagina 71]
| |
Brief van Tesselscha Roemers.Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1).Mijn Heere, Nae dat ick verheertGa naar voetnoot2) ben door kraftiger gedachten als de wel voegende beleeftheyt heeft konen wederstaen, so derff ick wenschen, dat in my soo veel her leeven als in ue versterven moegen (soo ghy 't my waerdich acht) de salige duechder van onse patrona, die de aert te lang onwaerdich genoeten heeft, ende nu onlangs eerst nae waerdy ten Heemelschen troon verheeuen is, daerse overlang al hadde tuijs behoort, ende ons onthantGa naar voetnoot3) te weesen. Ick hebbe met meerder leetweesen uwen Rouw vernoemen, die welcke ick met drift van droeffenische gevoele, en nochtans niet van ue geloeven kan. Wel hoe, mijn heere, ghy die soo veel voorraet van stanthaftige wijsheyt hebt op gedaen, zoudt ghy noch wel konen elendich gemaeckt werden door wareltlycke nootsaeckelykheyt. ick bid ue te beantwoorden dese mijne moeyelijkheyt, soo sal ick blyven ue dienst verbonden vrindinne Tesselscha Roemers. Zoo 't ue belieft te schryven, myn broederGa naar voetnoot4) sal dien wel bestellen met een van syn brieven, die hy daer om sal maecken.
Adres: Aen myn Heere || myn Heere P.C. Hooft || ten Huyse || van || Muyden. | |
[pagina 72]
| |
Brieven van Hooft.Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot1).Ill.re Signora, mia Osser.ma, Dovendosi hoggidi dar principio alla lettura del TacitoGa naar voetnoot2) in casa Sr ConradiGa naar voetnoot3), supplicho V.S. sia servita di farmi tenere quelle mie tradottioni del detto autore, che la havra fornito di leggere. Lequali in ogni modo non stimo che vi possuno piu servire di nulla. Et se pur V.S. desiderasse di rivederle un' altra voltà, saranno ogni hora al suo commando. In tanto le offerisco colla presente l'HecubaGa naar voetnoot4) mandatami hieri dal Vanden Vondel, sopra alla quale me tarda assai d'intendere la censura del pulitissimo giudicio vestro. Il che sará alla prossima visita. Facia donche la gratia Iddio, che conserui sempre nel calmo d'honore et prosperità V.S., alla quale humilmente raccommandandomi baccio riverente la degna mano, et me l'enchino, Ill.re signora mia Osser.ma, Alli 24 di Novembre 1625. Di V.S. Ill.re Devotimo servitore, P.C. Hooft. | |
[pagina 73]
| |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot1).Illtre Signa et P.rona mia osservma, Poiche la sorte, per la mia portenza vicina, m'invidia il potere offerire di mano proprio alla S.V. il mio BaetoGa naar voetnoot2), mi para il dovere della mia servitù verso lei richiegga, et la gentilezza del cuore di V.S. tanto pronta a scusare gli falli miei, mi porga l'ardire di farle l'offerta della detta Tragedia per mezzo della presente. S'il rilevato vostro ingegno si degnero dalle volte di mirar tant' a basso, come sarà di leggerne qualche verso, potra vantarsi quel povro principeGa naar voetnoot3) d'hauer incontrato nella miseria del suo essiglio il colmo di gloria et felicità. Il quale Iddio conceda a V.S. come lo pregho di devoto cuore, et bacciandola riverente la bella et degna mano mi rimango, Di V.S. Illre. Il piu humil servitore. | |
[pagina 74]
| |
Gedicht van Huygens.'Tspoock te Muyden, daer ick sliep in Graef Floris de Ves gevang-kamerGa naar voetnoot1).Tesselscha, die lijden kondt
‘Tsott gerammel van mijn’ mond,
Selver als mij dunck ick stamer;Ga naar voetnoot3
Hoort, het spoockt in dese kamer.
5[regelnummer]
Kont ghij 't lijden? jae, ghij moet;
'T spoockter, maer in mijn gemoed.
Swanger-hoofdigh van gedachten
Over 'tweder-sijds verkrachten
Vanden meester en den knechtGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Bey ten vuylsten aengerecht,Ga naar voetnoot10
Kruyp ick tusschen dese lakens,
Daer ick menigh' ure wakens
Hanghe aenden overslaghGa naar voetnoot13
Wie men schuldigst keuren magh,
15[regelnummer]
Of den terger, of den wreker,
Of den echten-bande-breker,
Of den breker van sijn' trouw
Tegen 's lands Heer, om een' vrouw.
'Ksie den Graef hier liggen vloecken,
20[regelnummer]
'Ksie hem kruypen door de hoecken.
Van sijn omgetuymelt hert,Ga naar voetnoot21
‘Ksie hem smelten in sijn’ smert.
'Ksie hem zitteren van boosheidt,Ga naar voetnoot23
'Ksie hem allerhande loosheidt,
25[regelnummer]
Schrapen bij den anderen,Ga naar voetnoot25
Honderd mael veranderen,
Vande balcken tot haer' daken,
Vanden hoosband tot het laken,Ga naar voetnoot28
Vande venster tot de deur
| |
[pagina 75]
| |
30[regelnummer]
En verwerren in de keur,
Sluijter Gerrit hoor ick buytenGa naar voetnoot31
Woelen dat mijn' ooren tuyten,
'Khoor hem stomm'len door den nacht,
'Khoor hem rasen aen de wacht,
35[regelnummer]
'Khoor hem kijven op de flauwe,
Reden eischen van de lauwe,
Bijstand van de moedigste,
Wrake van de bloedigste;
'Khoor hem roepen; lustigh, Vader,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Lustigh, Neeff, 't is geen verraderGa naar voetnoot40
Die het luck bij 'thare vatt,Ga naar voetnoot41
Daer 't een ander is te gladd;
'Khoorse loopen met hun allen
Opde doen-al-oude wallen,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
'Khoor se luystren naer een spie,
Die weet hoe, en waar, en wie,
Hoeveel Kermers, hoe veel Vriesen,Ga naar voetnoot47
Hoe veel lands-luy vande biesen,
Waterlanders, op het Y
50[regelnummer]
Vallen over 's Graven zij;Ga naar voetnoot50
'Ksie hem op soo swaren tijding
Met een masker van verblijding
Treden voor des Graven stoel
En hem rucken naerden poel,
55[regelnummer]
Die het edel bloed most smetten,Ga naar voetnoot55
Doe 't de vlucht niet kon beletten
'Ksie. Wat sie ick achter dit?
'Ksie de Sonn, de muren witt,
'Ksie de schaduwen verdweenen,
60[regelnummer]
Die my vleesch en beenen scheenen,
'Ksie myn selven, en mijn' schroom
Even ijdel als mijn droom.
Wie sal 't evenwel ontkennen
En mijn' seggens-eer niet schennen?
| |
[pagina 76]
| |
65[regelnummer]
Tesselschade, 'tspoockter wat.
Vraegt ghij mij, hoe veel is dat?
'Tis soo veel, als oude minnenGa naar voetnoot67-70
Door verrotte of dorre sinnen
Sou doen sweeren dat het Spoock
70[regelnummer]
Vrij wat meer is dan een roock;
'T is soo veel als huys en hoevenGa naar voetnoot71, 72
Huerlingen sou doen behoeven,
Daer het volckjen, soo gewoon,Ga naar voetnoot73
Lichter dwaelt dan daer ick woon.
75[regelnummer]
Mochten ghij en ick eens richten,Ga naar voetnoot75
Daer des duyvels koers soo licht, en
Menschen van soo laegen trapp
Voor den hencker raken schrapp!Ga naar voetnoot78
'Kmeen ons vonnis soude wesen,
80[regelnummer]
All uw spoocken is uw vreesen.
Kont ghij 't vatten? Neen. Gij moet;
'Tspoockter, maer in uw gemoed.
FebricitansGa naar voetnoot1), 9o Iul. 1626. Hagae. Constanter. | |
Brieven van Hooft.Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot2).Me Joffr.e Wij bedanken V E voor het bijzettenGa naar voetnoot3) uwer borst van gitteGa naar voetnoot4), die houdende voor een Hieroglyphike oft heilighletter ende zinnebeeldt van het deel, dat wij hebben ende hoopen te houden aen | |
[pagina 77]
| |
d'andre, daer zoo goede ende groote wenschen ujt komen. Wij zienze niet beter te vergelden, als met beede tot V E, dat ons de eere geschiede van 't kindt te heffenGa naar voetnoot1), dat het V E zoo zujr maekt, ende tot God, dat hij V E aen 't selve zoo veele vreughde laete beleeven tot belooninge dier smarte, als alle deughden ende fraeijigheden van een' gewenschte vrucht ter borste van een' beminnende moeder, in veele jaeren, konnen inneboesemen, laetende deselve met den H V E gemael den zelven in genaede bevolen, nevens wel hartelijke groete ende gebiedenis, Me Joffr.e van U E. verplichte dienstw.e P.C. Hooft.
Adres: Aen me Joffr.e || Me Joffrouwe Tesselscha || Visschers, Hujsvrouwe van || Sr Allart Krombalgh, || in de Koorenstraet, || tot || Alkmaer. || is betaelt. | |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot2).Me Joffre, Het schijnt dat de dochter, die wij VE zaeghen tot Mujden hebbenGa naar voetnoot3), VE zoo wel voeghde, dat mijne hujsvrouwe, kort beraedt goedt beraedt, haer daernae zette, om binnen ontrent acht daeghen nae onze overkoomste alhier, mij gelijke vrucht in de lujeren te schotelenGa naar voetnoot4), ende dat jck met het over winnen van 't spraekeloos kindt mijne spraekelijkheit verlooren heb. Nu koomt (recht anders ging 't den zoon von CresusGa naar voetnoot5) de blijschap, ende snijt mijne pen vanden tongriem, om VE toe te roepen de goede maere vanden H. Ridder | |
[pagina 78]
| |
Reael, daer nu geen maerGa naar voetnoot1) meer aen en is. Want zijne Ed. Gestr. schrijft mij vanden 14en Feb. wt Hamburgh, dat hij aldaer was aengekomen, om een schip oft twee van oorloghe te verbejden te zijner herwaerts coomste, nochte der fortujne, bij dewelke hij in 't quaede blaetjen schijnt te staen, ende onder 't getal vande deughdsaeme, die haeren haet verdienen, echter zoo schoon een spel te geven. Zijne Ed. Gestr. verblijt zich van eenmael, als wt de helle ontkomen te zijn:
Regemque tremendum
Nesciaque humanis precibus mitescere cordaGa naar voetnoot2).
Den vreesselijken vorst, en zielen ongedwee,
Met ooren altijds dicht voor menschelijke beê.
Ik weet dat V E de adren rijsen zullen door deze zijne verrijsenis. Voor mij, het verlangen dubbeltGa naar voetnoot3) zijnen draf, ende veeght met den voerman heenGa naar voetnoot4), nu 't de lucht vande stal zijner wenschen in den neus krijght, ende schiet tusschen elken avont ende morghen een geheele maendt in. Ach, dat mijne hoop maer geen schipbreuk en lijde, als zij in Tessel in zal zijn, ende dat onze gebeden, die hem ten toppe van eeren opheffen, hem maer voor ons niet weghenwerpen, ende zoo diep in de bekommering van landtzaken, dat het ons jaren hangelensGa naar voetnoot5) koste, eer men eens kan hoekGa naar voetnoot6) hebben aen een half wrtjen van zijn geselschap! Ik vertrouw een beter. Maer hoe dickwils blinddoeckt ons de onwetenheit van Midas, dien 't aen kennis gebrak om zijn gebedt wel te bewoorden?Ga naar voetnoot7) Help bidden evenwel, dat het schiprijkste ende strijdbaerste volk ter zee aen eenen vroomen ammirael ende hooft met hart en harssen geraeke. En zoudt gij niet? Ick heb mijnen swaegher den wachtmeesterGa naar voetnoot8) wel voor V E broederGa naar voetnoot9) gebeden, die jck meene, dat men maer wat op den dujm zal kloppen, om ze zoo plat te maeken, datse tot een stopsel in zijnen mondt zal passen. Maer vierigher gebedt stort jck voer de welvaert van V E ende V E beminden man met Tetjen ende Tesselschae, die | |
[pagina 79]
| |
God alsaemen in eere [en] voorspoedt bewaere, nae de hartelijke groete ende gebiedenisse van VE Verplichten dienstwen. P.C. Hooft. Ujt Amsterdam, den 7en Maerte 1629.
Adres: Aen me Joffre. || Me Joffrouwe Tesselschae || Visschers Hujsvrouwe van || Sr. Allart Crombalgh, inde || Sinte Magdaleenen straet, || tot || Alkmaer || loont. | |
Gedicht van Tesselschade.Grafschrift van Mr. Pieter van VeenGa naar voetnoot1).Die 't leven gaf, met zijn penseel,
Aen menigh konstigh tafereel,
Die 't leven nam, aen twist bij twist,
Met rechtsgeleerde pen' geslist,
5[regelnummer]
En zoo met lujden leven kon,
Dat hij de strafste harten won,
Leidt levenloos alhier gekist.
(Tesselschade). | |
[pagina 80]
| |
Brief van Hooft aan Tesselschade.Ga naar voetnoot1)Me Joffr.e Mijn verdrooghde rijmpen is, deez daeghen, een groenigheitGa naar voetnoot2) over, ende daer van gekomen, 't geen VE hier bij ontfangtGa naar voetnoot3). Indien 't het beste maxelGa naar voetnoot4) niet en is, laet het VE niet nieuw geeven. Want behalve dat jck nojt mijn heele werk maekte van dichten, gelijk schierGa naar voetnoot5) dient te doen, die nae volmaektheit tracht, zoo heb jk 's mij nu in zoo lange niet onderwonden, dat jck haest waende dit deel der werelt gestorven te wezen. Maer 't gaet mij (acharme!) als de vrouwen, die denken haer krujs van 't kinderen te kerke gebraght te hebben, ende weder mal worden in haer ouwde daeghen. 'T welk mij doet duchten, dat jck deze quael in mijn graf sal voeren, ende misselijk waer maeken 't zeggen van eenen Latijn, dat jck onlanx nae, oft viellichtGa naar voetnoot6) verbij gekujert heb, aldus deunende:
Tot rijmzucht is geen raedt. Dat seer is veel te snoodt.
Een dichter zeven jaer moet dichten nae zijn doodtGa naar voetnoot7).
Maer als er geen beternis te wachten staet, is 't tijdt om den zieketrooster te loopen. Aij lieve, verdient ghij dat geldt, 't welk geschieden zal, indien VE met eenigh gedicht mij te zenden, bewijst vande zelve quaele niet heel genezen te zijn. Want het is geen kleene troost gezelschap in zijn' ellende te hebben. Maer, dit wel ujtgezeidtGa naar voetnoot8), wort VE ende mijn' Heere uwen man, met alle de haere, nevens hartlijke groetenis, alle goedt gewenscht, Me Juffr.e van VE. Gans dienstwillighen P.C. Hooft. Ujt Amsterdam. 20 Feb. 1630.
Adres: Aen me Joffr.e || Me Joffrouwe Tesselschae || Roemer Visschers || Hujsvrouwe || vanden H. Allert Crombalgh, || tot || Alkmaer. | |
[pagina 81]
| |
Antwoort van TesselschadeGa naar voetnoot1op de Vraag van de Amsterdamsche Academie.De beste tong die stemmen smeede,
Zong gode loff, den menschen vreede.
Die swygen meest haer deucht betoont,
Is die met vier d'Apostels kro[o]nt.
5[regelnummer]
De snoodste op aerde deed de menschen
Van godts verborgen wysheyt wenschen.
De booste sprack in 't Heemelryck:
Mijn macht sy d'hooghste macht gelyck.
In hun sticht god zyn heerschappyen,
10[regelnummer]
Die met het doen 't gelooff belyen.
Schyn, als een Droch en dwael licht, lejdt
Wie dat haer volght ter duysterhejt.
De vrome zielen te belaegen,
Kan Hollants zachte grondt niet dragen.
15[regelnummer]
De Roomsche geus het smekent blad,Ga naar voetnoot15
Tot Brussel, ondertekent had,
| |
[pagina 82]
| |
Soo wel als d'ander, en versochter
'S lants vryheyt bij aen 's Kaizars dochter.Ga naar voetnoot18
Den muijter, die gerustheyt haet,
20[regelnummer]
Looft altyt een geschickte staet.
Daer d'eene burger 's anders mujren
Bestormt, die stadt en kan niet dujren.
Geen aerdsche god, off hy wordt by
Een Eedt verknocht: meer schuttery.Ga naar voetnoot24
27[regelnummer]
Wat leeraers ook dien bant ontlitsen,Ga naar voetnoot25
Die kerven 't snoer der zeeven flitsen.Ga naar voetnoot26
Elck zyn WaeromGa naar voetnoot1).
Adres: Aen Sr Joost vande || Vondeln, woonende in de trouw in de Warmestrat || om te bestellen aen myn Heere De Heere Hooft || Drossart tot Muyden. || port. | |
Brief van Hooft.Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot2).Mejoffre. Als jck nae de prijs vande Academje staen wilde, jck zoude staende houden, dat de beste tong is die van Joffre. Tesselschaes pen. Want haer ujtspraek heeft niet alleen mij wel gevallen, maer mijne liefste Helionora zoo wel gesmaekt, dat ze door die lekkernije, tot haere eerste liefde ter poësie bekoort zijnde, ernstelijk op mij verzocht heeft, jck zoude dat gedicht doch ujtschrijven, 't welk 't eerst is, dat zij mij zulx in alle haer leven geverght heeft. Zij verlangt zeer nae U E jeghenwoordigheit, ende alzoo wij rekening maken in ['t] eerst van Juny de vrienden vande Beverwijk te verzoeken, zijn ook in meeninge van alsdan U E met eenen bij te koomen, mits dat U E gelieve ons de eere te belooven van met ons nae Mujden te trekken, ende te zien oft dat gewest stof tot festoenen zal ujtleveren. Mijne | |
[pagina 83]
| |
Huisvrouwe verzoekt hartelijk nevens mij, dat ons deze bede niet geweighert werde, maer U E gelieve haere zaeken daernae te schikken. Het bijgaende antwoort op de vraeghe kan U E, zoo betutteltGa naar voetnoot1) als 't nu is, in 't net stellen, ende beslooten aende Akademie overzenden, oft aen U E zuster, om aldaer ingelevert te werden. De roemer, verstae jck, zal door haer handt gesneeden werden, ende misschien zucht tot de vrienden hebben, om niet ujt het geslaght van Roemer te gaen. Wij gebieden ons bejde aen U E ende mijn' Heer U E man, die God met alle de uwe in eere ende voorspoed altijds bewaere, nae wensch, Me Joffre. van Ujt Amsterdam, 10 Apr. 1630. UE gansch dienstw.en P.C. Hooft.
Adres: Aen me Joffrouwe, || Me Joffre. Tesselscha || Roemer Visschers, Huis vrouwe van Sr. Allart || van Crombalgh, inde || Langestraet, || tot || Alkmaer. || Loont. | |
Uit een brief van Hooft aan Huygens, van 29 Sept. 1630.Ga naar voetnoot2)Gelijk een swangere vrouw, die haeren mondt op een glas lekkeren wijns gemaekt hadGa naar voetnoot3). dat haer tegens de tanden aen stukken gesmeetenGa naar voetnoot4) wort, oft als een alchijmist, dien een werk van zeven jaeren, ende 't grontzap van een' grondelooze hoop om zijn ooren springt, zoo stond ick, mits het schielijk doorreizen zijner Vorstl. Doorl. ende uwer Ed.Ga naar voetnoot5) voor 't hooft geslaeghen, ziende teleurgestelt de lust, die ick mij, uit d'eere uwer jeghenwoordigheit, | |
[pagina 84]
| |
had toegeleghtGa naar voetnoot1). De busschietersGa naar voetnoot2) waeren ontboden, de speelende gezellenGa naar voetnoot3) besproken, om onder 't schaffen der spijze ook eenige kluchten aen te rechtenGa naar voetnoot4). Tesseltjen en Joffrouw FranciscaGa naar voetnoot5) had ick in waerdtgelt,Ga naar voetnoot6) om ten eersten tromslaghe op te zijn, haere keelen veirdigh ende de loopplaets hier te hebben. Wij dreighden de heele zaal met festoenen van fruit en loveren te sieren, ende zoud' der U Ed. misschien van levende braessems, karpers, snoekken, baerzen en botten doorvlochten met groen slijm, kroost ende andere waterruighte,Ga naar voetnoot7) gezien hebben. Mr. DirkGa naar voetnoot8), uitnemend orghelist ende zoon van Mr. Jan SweelingGa naar voetnoot9), quam een uir oft twee te laet, om de klavesim te roeren. Al wintvangGa naar voetnoot10), wil U Ed. zeggen. Ook isser de windt meê deur en laet ons suffigh zitten naekijken. | |
Fragment van een brief van Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot11).Haar pas geboren dochtertje is gestorven; het zou Magdalena hebben geheeten. ‘Ick had het soo geerne behouden, ook om door haer naem aen mijne MoeiGa naar voetnoot12) te denken, die ik niet gekend heb’. April 1631Ga naar voetnoot13). | |
[pagina 85]
| |
Uit een brief van Hooft aan Baak, van 10 Aug. 1631Ga naar voetnoot1).Wij hebben hier Joffr.e Tesselschae, ende verwachten daerbij de Fransche nachtegael, dat is Joffr.e Francesca Duartes. Op deeze keeltjens noodigh jck eenighe ooren, op éénen dag ujt en 'thujs, te weeten tegens woonsdagh naestkomende. D' ingeslooten aen den Heere ReaelGa naar voetnoot2) is daer toe dienende, gelijk deze aan U E ende Joffr.ema soeur vruntlijk te versoeken, gelieve ons, nevens zijn' Ed. Gestr., die eere te doen, van alsdan hier mede te verschijnen. Waerop wij morghen een gunstigh antwoort zullen verwachten. | |
Brieven van Hooft.Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot3).Me Joffr.e V E heeft tot noch toe, met haer keel, de minnende harten in 't vier, menschen en dieren op aerde, de voghelen in de lucht verheught. Nu zij ook de visschen in 't water weet t'onthaelen, en hen te doen hoverenGa naar voetnoot4), moet jck bekennen, datze is a tout faire, ende goedt voor alle elementen. Joffrouw Duarte zal mij vergeven, dat jck d'uwe voortaen boven de haere stel, gemerkt haere miltheit zoo verre niet en gaet, als 't water diep is, en d'uwe strekt tot den gront der zee. Ick heb, sedert den ontfang van V E brief onverduldelijkGa naar voetnoot5) nae den haeren, dien V E beloofde, gehongert, om te zien wat stof van dankzegging haere E rijke geest zal weeten te vinden, daer der geen' en is. Want wij anderen hebben niet dan 't logge lijf, V E ende de haere de ziel van 't gezelschap verstrekt. Joffrouw Susanne moght V E dit jaer de reiz' wel schuldigh blijvenGa naar voetnoot6), bij gebrek van geleghenheit, maer verlangt, met al haer hart, nae 't toekomende, zich belovende | |
[pagina 86]
| |
dat V E haer' troonij op papier zal doen leven, gelijk V E haer heeft toegezeidt. Ondertussen hoop jck, dat V E mijnen laesten ontfangen heeft, met de munte die daer in was, tot betalinge van 't stuk dat V E onder de meestres heeft, ende 't lijnwaet door Joffr.e Susanne gehaeventGa naar voetnoot1), Want jck had het al eenighe daeghen voor den ontfang vanden uwen van hier gezonden. Wij gebieden ons zeer aen Joffr.e Duarte, V E man, ende Monsr SammerGa naar voetnoot2), dezelve met alle, die V E lief zijn Gode bevelende, blijvende altoos, Mê Joffr.e V E Verplichte dienstwe vriendt P.C. HooftGa naar voetnoot3).
Adres: als boven. | |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot4).Me Joffr.e De schilder heeft, nae 't zeggen van meest alleman, mijn' schoondochterGa naar voetnoot5) te leelijk gemaelt. Evenwel dit kan zij lijden, maer qualijk zonder klaeghen overzettenGa naar voetnoot6), dat V E haer (meent ze) in 't ontfangen gedichtGa naar voetnoot7) schoonder gemaakt heeft, als 't wezen ujtwijst, ende dan zij V E lijnwaedt had konnen kuischenGa naar voetnoot8). Doch oordeelende, dat het niet dan V E goede geneghenheit te wijten staet, wil zij dit ongelijk in suiker opneemen, en denkt:
Wie zoud zich stoorenGa naar voetnoot9)
Te zijn bemindt.
Ook vindt zy zich hooghlijk gehouden inGa naar voetnoot10 de rijmen haer toegeeighent, dan haer kas verre ten achteren, om inde zelve maat te betaelen. Groote benautheit ist, een rijk hart en een' beroojde borze, om zijn' schulden te voldoen. Maer al is haer dit van 't Lot geweighert, echter kon zij zich niet onthouden, van haere dankbaarheid, met eenighe geringe erkentenis, te betoonen. Dies zeindt hier bij zeker | |
[pagina 87]
| |
queevleeschGa naar voetnoot1), onlanx toegestelt. Arme wisselGa naar voetnoot2), zeit ze, vleesch om geest! maer neemt gedult, op vertrouwen, dat V E gelijke gewoon zijn, de wil voor 't werk aen te neemen. Zonder dat ook, al de werelt moest achter ujt vaeren. Maer dezelve staende te houden, is V E meerder eere; waerin God V E staende houde, nae wensch, Me Joffr.e van V E verplichtten dienstw.en P.C. Hooft. Ujt Amsterdam, j Novemb. 1631.
Adres: als boven. | |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot3).Me Joffr.e Wij hadden wel behoort stip op onze uire te passen, met V E te bezoeken, maer de bruiloftgang heeft zoo veel toereedens aen, dat het eenen licht ujt zijn' gissing gaet. 'T Was een groote Eclipsis voor mijn SusekenGa naar voetnoot4), in plaets van V E aenschijn andere troonijen te vinden, daer 't haer niet lang in en luste te starrekijken. Niettemin zij had vertrouwt, dat de wederliefde zoo koel niet geweest waer, oft V E en zoude haer 's andren daeghs dat verzoek betaelt hebben, ende ons een vischjen helpen eeten. Maar (ach arme!) een ongeluk komt zelden alleen. Zij was V E quijt, en had het naekijken, min nocht meer als Psijche, als haer vrijer een' glippert maekteGa naar voetnoot5). Nu quijnt en steent d'arme tortelduif, beweenende haer' verlaetene eenzaemheit, ende kan aen CoriscaGa naar voetnoot6) geen volslaeghen ongelijk geven, die een gasthuisGa naar voetnoot7) van haer hart maekte, om zich aen 't vlotgras te houdenGa naar voetnoot8), als haer de wal ontging. Maer 't magh haer een' leer zijn, dat ze zich hoede op vrijers te verslingeren, die, nae 't | |
[pagina 88]
| |
zeggen van haer sede, de meisjens in wispeltuirigheit noch verre de loef afsteken. Had zij ook ten minsten een Crommetjen om den tijdt meê te korten, zoo moght zij haer droefheit noch ten deele vergeten. Nu laet ghij haer hier bedrukt en troosteloos zitten. Zij en is nochtans geen MedeaGa naar voetnoot1), om V E Teetjen te verscheuren, nocht DidoGa naar voetnoot2), om V E op de bouten van uw MaryeGa naar voetnoot3) te gast te nooden; maer een zoetemelx hartjen, dat al zijn leedt met sujker wreekt. Hier nevens gaet een kisjen vol. Zoo veel beetjens alsje daarin bijt, zoo veel kusjens, zal zij zich inbeelden 't ontfangen, ende laet V E op die zoete hoope, gelijk wij mede doen, met alle die V E lief zijn, Gode bevolen; blijvende, Me Joffr.e V E Toegeneghen dienst.e P.C. Hooft. De soldaet, die mij van V E bevolen wort, heeft mij, meen jck, gesproken, ende verlof, ten aenzien van zoo veele kinderen, om tot Alkmaer te blijven tot Maj toe; daer nae dagh en raedt. Ujt Amsterdam, 18 Febr. 1632.
Adres: als boven. | |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot4)Me Joffr.e De roê maakt goê kinderen, gelijk V E ziet, mits jck mij gae beteren met schrijven, nae 't laeste kijven, dat jck van haer gehoort heb. Want deze is alleenlijk om dat te bewijzen, ende niet om V E van onze koomste te waarschouwen. Wij hadden 'er wel onzen mondt op gemaektGa naar voetnoot5), tegens deze ingaende week. Maer wat daeghen hebben wy alledaeghs? Wie zagh Sint Jan ojt zoo verkleumt in 't landt koomen? Hij moet zijn tijdt vergistGa naar voetnoot6) hebbenGa naar voetnoot7) oft doen 't van | |
[pagina 89]
| |
hoovaerdij om ten minsten Kersmis in koude en guirigheit te gelijken. Het weder schijnt blutsch van zoomers te zijn en dat wij voortaen niet dan winters aen hem in 't vat hebben. Ujt wat hoek dat de windt ook waejt, geen' warmte komt er over. Jck erbarme mij over onze arme pruimen, die niet een zonneschijn gebeurenGa naar voetnoot1) magh. Wanneer zal 't eens zijn, dat wij die rijpe geeltjes met haeren waes onder de blaeuwe van Damasco zullen zien ujtsteken, als starren aen haeren hemel? Ick waetertande 'r nu meer nae, dan als jckze in 't oogh heb, en slaght Homerus in dit stuk, die 't levendighste gezicht had, doe hij blindt was, ende door 't verlangen nae de verwen en maxels der dingen, d'innerlijke verbeelding derzelve schijnt gesterkt te hebben. Ick hoorde weleer, datje kunsjes kondt. Jst waer, zoo spreekt een hoogh tooverwoordt, ende, doende meer als Circe, steekt het weder in een ander bakhujsGa naar voetnoot2). Oft zoo V E ooghen zonnen zijn, gelijk de vrijers plaghten te swerenGa naar voetnoot3), zeinter ons een over tot gelejde derwaerts aen. Oft planter een inde Beverwijk, om Joffr.e Tols ujt te lokken, die ook tegen geen' koude en magh, al isze beter gedost met vlees en vet, dan wij zijn, Mê Joffr.e V E Verplichte dienstw.e P.C. Hooft en H. Hellemans. Ter vlucht, ujt mijn Toorentjen, 27 Junij 1632.
Adres: als boven. | |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot4).Me Joffr.e Wat drommel voor liefkruidtGa naar voetnoot5) heeft V E mijn Suseken ingegeven, dat haer zoo doet quynen, en jookenGa naar voetnoot6) nae V E jeghenwoordigheit? 'T meisje heeft het heele hoofdt vol Tesselschaes, ende droomt bij lichten dagh van de genoote vriendtschappen, lekkende | |
[pagina 90]
| |
haere vingeren nae den hooning van U E lieflijkheit. Jck begin Huighens ujt zijn' deerGa naar voetnoot1) te zetten, ende voor vol aan te neemen dat ghij toveren kunt, oft ten minsten eenighe kunsjens, die wat meer in hebben als een ijdele hairringGa naar voetnoot2). Om zich eenighzins te verlichten van den brandt dezer koortse, heeft zij zich wat minnebloedts af laeten tappen, en zeindt het hier by, tot een schenkaedje.Ga naar voetnoot3) Arme sloof, die hier door lichtenisGa naar voetnoot4) meent te krijghen. Z' is op den verkeerden wegh. Die van tovery genezen wil, moet zelf bloedt van de kol hebben. Kan ick haer dat dietsch maeken, zoo vreest vrij onder haer lippen te komen. Want zij zullen V E zoo nijpen, dat 'er 't roode sweet nae volght. Ten minsten zuight zy er een scharlake plekje keel meê. 'K wedde dat dat helpen zal, ende wenschte daerom V E hoe eer hoe liever hier. Maer om niet te vinningh een spel te drijven, waer goedt, dat wij een pleister van prujmen op het zeer lejden, ende die weeten van geen rijp worden voor over acht daeghen. Bidden dan, dat V E niet in de naeste, maer in 't eerst vande week daer aen, naemelijk met den herfst, over koome, om haere guirigheit, met de zoete melk van U E hart, wat te smijdighenGa naar voetnoot5). Zoo zullen wij 't berGa naar voetnoot6) van September niet voelen, dat zoo zeer nae den winter smaekt, dien hij in den mondt heeft. Zijn eerste dagh is een woensdagh, 't welk jck zeg, ujt zorghe dat 'er t' Alkmaer geen' almanakken zijn. U E kieze dien tot het aenveirden der rejze, oft een etmael oft twee te vooren, nae haere beste geleghenheit, maer wij dienden 't te weeten. Ende ons daer toe verlaetendeGa naar voetnoot7), zullen V E, met haer Crommetjen en kinderen, Gode bevelen, nevens hartlijke groetenis, Mê Joff.re van V E Verplichten dienstw.en P.C. Hooft. Van den Hujze te Mujden, 20 Aug. 1632.
Adres: als boven. | |
[pagina 91]
| |
Hooft aan TesselschadeGa naar voetnoot1)Mê Joffr.e Dank heb V E schrijven heden ontfangen, dat mij tot een' bril gedient heeft, om te zien de gedachten uwer E die hier noch bij haere vrienden gebleven waeren. Die een gedeelte van de ziel behoudt, magh niet zeggen heel verlaeten te zijn. Maar jck benijde de lucht van Valkenburg, die meer maghts op de gezontheid van V E Crommetjen van verre heeft, dan de lucht van Abkoude van naebij doet. Evenwel is ons lief, dat hij aende beter handt is, al verdriet ons dat de genezing ujt een anderen hoek herkomt. Mijn' huisvrouw laet zich al voorstaen dat het schoolziekt was, spruitende ujt ons onvermoghen om zijner E de siere te doen, die hij waerdt is. Dan wat ist? 't en heeft aen geenen goeden wille ontbroken. Zoo V E haer deze inbeelding ujt den hoofde begeert te slaen, gelieve onze perzenGa naar voetnoot2) hier te komen proeven, als zij rijp geworden zullen zijn door 't goede weder, dat zich schaemen zal achter te blijven, naerdien 't van E V toovertong besworen is te voortschijn te komen. Ondertussen speelt mij het Koninx deuntjenGa naar voetnoot3) in den zin. 'T eerste veirs hebbe vertolkt, oft veel eer naegekujert, als V E zien magh. Zoo 't V E maer half wel gevalt, zal 't zoeken wat te schaeven, en moghelijk ijet daeraen te flanssen, wenschende V E in ijet grooters te dienen, ende dat de goede Godt haer ende alle de haeren in genaede bewaere; nevens vierighe groetenis ook aen V E lieven man, ende d' andere vrienden aldaer, van V E V E Verplichten dienstw.en P.C. Hooft. Van den H. te Mujden, in haeste, 7 Sep. 1632.
Adres: als boven. | |
[pagina 92]
| |
Liedjes van Tesselschade.Onderscheyt Tusschen een wilde, en een tamme zangster. Ter eeren vande Jonk-vrouwe Maria Pilt, Uytnemende Zanghster.Ga naar voetnoot1)Wilde Zanghster.Prijst vry den Nachtegael,
Als hy uw' menighmael
Verlust, en schatert uyt;
Een zingendt veedertje en een ghewieckt gheluydt,
5[regelnummer]
Wiens quinckelere zoet
De oore luystre doet
Gauw nae het tiereliertje
Der vlugge luchtigheyd van 't oolijck vroolijck diertje,
Wiens tjilpendt schril geluyd,
10[regelnummer]
Gelijck een orgel fluyt,
Veel losse toontjes speelt,
En met een tongh alleen als duyzent tongen queelt.
Zijn hoogh' en laege zwier,
Met lieffelijk ghetier
15[regelnummer]
Van 't helle, schelle zoetje
| |
[pagina 93]
| |
Vermeestert al 't gesang van 't zingend', springend' goetjeGa naar voetnoot16.
Een diertje, wiens ghelaet
In zeldtzaemheydt bestaet,
Omdat het niet en heeft
20[regelnummer]
Als zangh, die maer een maendt in 't gantsche jaer en leeft.
Maer 't meeste wonder, dat
Zijn roem ooit heeft gehadt,
Is, dat zoo kleyne leeden
Herbergen zulk een kracht van die luytruchtigheden.
Tamme Zanghster.
25[regelnummer]
Maer, wilde Zanghster, zwijght
En na uw' adem hyght;
Uw' tjukken heeft geen klem,Ga naar voetnoot27
Noch komt niet by den aerdt van Rosemondtjes stem,
Die na een liever trant
30[regelnummer]
Doet luyst'ren het verstandt,
Met wisse maat en snikjes,
Die vriend'lijkheijtjes sluyt in vaster toone strikjes;
Wiens reden-stem vertaalt
En waerdiger onthaaldt
35[regelnummer]
De geesjes van 't ghehoor,
En hipp'len doet de ziel van 't hartje tot het oor,
Als zy met grof ghedreun,
En dan met teer gekreun
Van minnelijke treeken,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Doet onderscheidelijk verscheide tongen spreeken.
Geen veelheit ons verveelt,
Hoe veel haar keeltje queelt,
Maar eenen versschen lust
Bekoort het grage oor, als 't maar een snikje rust.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
't Is zeldtzamer geneught,
Die staagh op nieuw verheught;
Geen stemmigheyt zoo lustigh
Als deez', die zoomers is en 's winters even rustigh.
Oordeel.
Een yder oordeel nu
50[regelnummer]
Van Nachtegael en uw,
| |
[pagina 94]
| |
Wat een ghelijkenis
Het ydel galmen by dit woorden zielen is.Ga naar voetnoot52
(Tesselschade.) Antwoort op het Gedicht van den Minnaar van Juffr. SteenhuysenGa naar voetnoot1
Cupido spreekt:
Die naer mijn luysteren wil, die sal ick eens beloonen
Met levendige waer, en legge goude Kroonen;
De schoonheyt en het gelt
Zijn beyd in mijn gewelt.
5[regelnummer]
Ik vergulde de pijlen,
En weetse soo te vijlen,
Tot wraack, in liefdes schijn,
Die ongehoorsaem zijn;Ga naar voetnoot8
Dus treckt u hert en zinnen
10[regelnummer]
Van die ghy placht te minnen;
Een beestiger dan ghy
Onsteent de herde zy.Ga naar voetnoot12
U sucklen is verlooren;
Sy is in steen gebooren,
15[regelnummer]
Want soo u heus gelaet niet by haer op en doet,Ga naar voetnoot15
Een Diamant ontlaet niet dan in Boeken bloet.Ga naar voetnoot16
Tesselschade. |
|