Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| ||||||||
[pagina 59]
| ||||||||
Aanteekeningen, zoo van hem zelven als van zijn vader Christiaan, en kennisneming van het volledig Handschrift zijner, daaronder ook tot nog toe onuitgegevene, Gedichten, in het bezit der Akademie van Wetenschappen, stellen ons in staat de aanleiding tot en den dag der kennismaking van Constantijn Huygens en Anna Roemers thans met volkomene zekerheid aan te wijzen. De aanleiding was een vers, door Huygens te Amsterdam op de bruiloft van zijn neef Marcus de Vogelaer met Geertruyt van Keulen, die hij den 3den Februari 1619 bijwoondeGa naar voetnoot1), voorgedragen, waarin hij zich verontschuldigde met zijn rijm aan dien ‘Amstel-cant’ te durven verschijnen, waar hij bevonden heeft dat, veeleer dan in Griekenland, de rechte Helicon te vinden is; aan dien ‘Amstel-stroom,’ daar hem | ||||||||
[pagina 60]
| ||||||||
een wijt-beroemde zij,
Een Anna Rymers roem doet vastelyck gelooven
Dat hy mijn Vaderlandt sijn eighen eer gaet rooven
Die Pieri geslacht besluyt in dry mael dry.Ga naar voetnoot1)
Weinige dagen later had de persoonlijke kennismaking plaats; waarschijnlijk ten huize haars vaders, waar ook Hooft en andere lettervrienden te zijner eere mogen genoodigd zijn geweestGa naar voetnoot2). Hier zal de nu vijfendertigjarige dichteres den tweeëntwintigjarigen dichterGa naar voetnoot3) het ‘beleefde Wellecom’ toegezongen hebben, dat zij aan den ‘Oudt-Vader Amstelstroom’ in den mond gelegd had, en hetwelk wij gewisselijk zouden kennen, indien zij zijne bede verhoord had, het hem ook schriftelijk te willen ter hand stellen, dewijl wij onder zijne Handschriften de gedichten vinden, waarin haar ‘niewe vriendt’, niet zonder vermoeden van ze, door het ‘doen spellen’ van haar ‘waerden naem’ door zijn ‘onwaerdt rijm’ op de Bruiloft van Vogelaar verdiend te hebben, zich bitterlijk, eerst bij haar zelven en daarna bij ‘Oudt-vader Amstel-stroom’Ga naar voetnoot4), over deze wreede weigering beklaagt en die nog zoekt te verbidden. Van zijne duurzame bewondering voor hare gaven, diepe achting voor haar verstand en deugden, hartelijke deel- | ||||||||
[pagina 61]
| ||||||||
neming in haar lief en leed, getuigt voorts menig door hem in de bundels zijner gedichten uitgegeven, en ook menig niet uitgegeven, maar in handschrift voorhanden gedicht. Haar Fluitspel, haar Diamantstift, haar Suikerpeen zijn beurtelings door hem bezongen, en de dood haars vaders, de geboorte van een kind ontlokte tonen aan zijne luit. Was het eerste gedicht dat hij aan haar richtte van 1619, het laatste is van 1642Ga naar voetnoot1). Wat hij, na den dood van zijne Suzanne van Baerle, voor de schoone weduwe van Allard Krombalgh is gaan gevoelen is nog van een anderen aard geweest, dan wat Anna hem ooit had ingeboezemd, maar aan den ‘bijnaam’ dien hij zich gegeven had, ‘Eewigh Vriend van Anna en Tesselscha’ is hij levenslang getrouw gebleven. Hooft was drie jaar ouder dan Anna, en er was, toen hij nog maar vierentwintig zomers telde, een tijd geweest dat ook de aanzienlijke burgemeesterszoon en aanstaande Drost der ‘voochdesse der gemoeden,’ der toen reeds ‘beroemde Visscherin,’ met zoovele andere bewonderaars, het hof maakte; immers in verzen. Een dozijn jaren later voorzag zij het vroegtijdig kaal geworden hoofd van den gelukkigen echtgenoot van Christina van Erp goedmoedig van ‘een loose perrujck,’ het welk hij der (nog altijd) ‘Jonckvrouw, die met geest de geestighst' kon becooren,’ met een meer gezocht dan geestig klink- | ||||||||
[pagina 62]
| ||||||||
dicht vergold. Niemand heeft aan haar glas- en schoonschrijven en schilderen een dichterlijker, en men mag zeggen schilderlijker hulde gebracht dan Hooft in een der keurigste van zijne kleinere gedichten. Van het jaar 1621 tot het jaar 1630 vinden wij hem met haar van tijd tot tijd in briefwisseling, en nog in 1640 is zij een medegenoodigde aan den disch, waar hij der kunstlievende vriendschap de feesten pleegt te bereiden, aan welker uitgelezene genoegens zij, zoowel als hare lieve, zoo veel jongere zuster, steeds geen gering deel had toegebracht. Anna Roemers is het geweest, die Constantijn Huygens den Muiderkring heeft binnengevoerd, die zich heeft mogen verblijden den grond gelegd te hebben tot eene zoo warme vriendschap tusschen mannen in leeftijd zoo verscheidenGa naar voetnoot1) in smaak en neiging zoo een. Wel had vooral de jongere der twee reden haar daarvoor dankbaar te zijn en zich zelven geluk te wenschen. Van hoe vele en edele genoegens se dert gesmaakt, was dit oogenblik de aanvang geweest! In de maand Januari van 't jaar 1621 stond Huygens op het punt om, in hoedanigheid van gezantschaps-secretaris, naar Engeland op reis te gaan. Hooft zong hem ten afscheid een klinkdicht toe; Huygens, met dezelfde rijmen, een antwoord aan Hooft; Hooft, een wederantwoord aan Huygens; en straks, op de valreep, Huygens nog wederom aan Hooft, een ‘Besluyt;’ altijd op dezelfde rijmen. Dit was echter niet alles. Ook wederzijdsche vrienden en vriendinnen mengden zich in dezen wedstrijd van vereering en tentoonspreiding van vernuft; met Tesselschade, Huygens' jonge vrienden, Brosterhuysen en Doublet; | ||||||||
[pagina 63]
| ||||||||
maar in de eerste plaats, ook Anna. En het door haar op de verplichte rijmwoorden geschreven Sonnet is van de acht kunstgewrochten het minste niet, en zeker het hartelijkste.
| ||||||||
[pagina 64]
| ||||||||
Aen P.C. Hooft, en C. Huigens.Dit heb ick noch gelickt uyt d'uytgesopen schoncken
Daer van mijn stramm verstandt en stijve penn werdt rapp,
Niet, weerde Vrijenden, om mijn selfs te stellen schrapp
Tegen u lieden geest; dan lagh ick laegh versoncken
In diepe hovaerdy; Maer om dat ick gedroncken
Van suyver vriendtschapp heb het smaeckelicke sapp,
Soo ben ick bly dat ick de groene vryerschapp
Met rijpe manheid heb in vriendtschapp doen ontfoncken.
Gelijck mint sijns gelijck, bei zijt ghy door u Dicht
Vermaert, en beide in geleertheid afgericht;
Oock beid' uytmuntend in verstandt en brave Zeden.
Waer vindmen sulcke twee in 't gansche Nederland,
Want soo den eenen speelt soo gaet den aer sijn trant,
Dat ghy dan vrienden zijt, is (dunckt my) meer als reden.
|
|