Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. V]
| |||||
[pagina 1]
| |||||
[pagina 3]
| |||||
De hooggeleerde Heinsius, ook als dichter, en dat niet alleen in 't Grieksch en Latijn, maar ook in 't Nederduitsch voortreffelijk, zelf een bedorven kind zijner tijdgenootenGa naar voetnoot1) en, bij hoog gevoelen van zich zelf, van anderer roem doorgaans afgunstig, is onder de uitnemenden, die Anna Roemers wierook hebben toegezwaaid noch de minst bevoegde, noch de gematigdste, noch ook de laatste geweest. In het schoone boekdeel, waarin zijn vriend Petrus Scriverius zich veroorloofde zijne ‘hem door een soete dieverije afhandich ghemaeckte Duytsche vruchten’ bijeen te vergaren en in 1616 ‘voor den dach te doen komen,’ leest men, zonder dagteekening, een lofgedicht ‘Aen de eerbare en konst- | |||||
[pagina 4]
| |||||
rijcke Ionckvrou Anna Roemer Visschers’, dat in een honderdtal gespierde alexandrijnen den welgemeenden eerbied voor hare velerlei gaven en groote kennis, onder de hoogdravendste bewoordingen, verlangt uit te drukkenGa naar voetnoot1). Het hoogstbescheiden antwoord der destijds te Leiden vertoevende Jonkvrouw getuigt niet minder van zelf- dan van menschenkennis. Het vermocht echter niet anders dan weder een antwoord uit te lokken, dat in zestien dichtregels niet minder vleiend was, en dat wij op het hare laten volgen.
| |||||
[pagina 5]
| |||||
Aen Daniel Heins.Met walging, jae op 't hoochst heb ik veracht het geen
Dat de begaefde mensch berooft van alle reen,
De dulle dronckenschap maer prach mettrogglent gnocken
Nu om een schuyfjen, en van 't geen zy gulsich slocken
Een weynichjen ter sluyck. van die (meen ick) die sijn
Oock dronckaerts, niet van Frans' of schrale Rijnsche wijn,
Maer Pegasus fonteyn. O driemael drie Godinnen
Wtdeelsters van die dranck, laet my genade vinnen,
Op dat ick desen lof, die ik gans niet verdien,
Mach tegenspreecken, om daer door de Nijdt t'ontvlien,
Die altijdt schrolt op eer, en willens niet wil weten
Dat dit is het gebruyck van aertige Poëten.
Want ghy Apollo prent niet eens in u gedacht
Dat ick vermetelick my 't selve waerdich acht.
A.R.V.
| |||||
[pagina 6]
| |||||
[Antwoord van Daniel Heinsius]Aen Ionckvrou Anna Visschers op haer dicht te Leyden sijnde van haer gemaeckt, ende aen hem gesonden op het zijne. Dry Musen dry en dry heeft Griecken ons gegeven,
Die nu noch soo men seght op Helicons top leven:
Doch wie de meeste sy, of wie dat vooren gaet,
En heeftse niet geseyt, en noch in twijfel staet.
Hesiodus wel eer heeft boven al gepresen
Calliope seer hooch, en meent dat zy moet wesen
Die leyden moet den dans. maer Clio strijdt om d'eer,
Melpomene niet min: Uranie noch meer.
En hebben al gelijck. want Clio leert ons prijsen
De mannelicke deucht, haer vrienden eer bewijsen.
Melpomene die heeft de Koningen bedocht
In haeren droeven sanck: Uranie de locht.
Tewijle datse noch vast met malkander kijven,
Oneffen van getal, en twijfelachtich blijven,
Krijcht Leyden het bescheyt. De meeste van haer al
Komt hier van Amsterdam: maeckt effen het getal.
|
|