Alle de gedichten. Deel 1
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| ||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||
Aende Achthaete, Weerde Gonat-rijcke Jonckviou Anna Roemers.Anchises lam en stram door veelheyt zijner daghen,
Wiert opten kloecken hals van zijnen Soon ghedraghen,
Dies is den Troyschen Helt, om zijn beleefden aert,
Van yder hooch geacht, de Werelt deur vermaert.
Een Roomsche vrou behielt haer Vader in het leven,
Met in zijn ouden mondt haer teere borst te geven;
Dies maeckt een yder een van hare daet ghewach,
Nae soo veel hondert Iaer, noch heden opten dach.
Twee daden (nae my dunckt) die geene daet en wijcken.
Noch derf ick u met beyd' ô Anna, vergelijcken.
Ghy draecht, niet voor een reys, u Vader hier of daer;
Ghy draecht den ouden man gheheel het ronde jaer.
Ghy draecht met ganscher kracht uws Vaders swacke leden,
Ghy draecht, met zoet ghedult, zijns geestes swackicheden,
Ghy draecht, en ghy verdraecht al watmen draghen mach;
Ghy zijt de gansche vreucht van zijnen ouden dach.
Aeneas heeft ('t is waer) zijn lieve Vrouw verlooren
Doen hy zijn Vader droech. Ghy geenen man verkooren,
Om met te vryer hart te draghen desen man,
Die niemandt nu en heeft die hem meer draghen can.
Al geefdy mette borst, u Vader niet te suygen,
Ghy hout syn leven op. Wy zijn u des ghetuyghen,
Wij weten, dat zijn lijf sou ligghen sonder ziel,
Indien u heus onthael niet beyd' en onderhiel.
Zijn Ouders goedt te doen wert wel te recht ghepresen,
Noch kanmen nu en dan van sulcke dochters lesen.
Die haren Vader draecht, is hier en daer noch een,
Maer, die haer Vaders Boeck verbetert, ghy alleen.
I. Cats I.C.
| ||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||
‘Emblemata te inventeeren’ en met bijschriften toe te lichten, was in het begin der 17de eeuw, in navolging der Latijnen, Françoysen en Italianen, ook in Nederland aan de orde van den dag en zou nog geruimen tijd in den smaak blijven. Wij zagen op dezen weg eene Georgette de Montenay, met blijkbare ingenomenheid, door eene Anna Roemers nagetreden. Ook haar vader had er zich op begeven, maar het voorloopig bij het ‘inventeeren’ gelaten. ‘Sonder eenighe uytlegginge oft glose’ daar bij te voegen, en niet dan tot ‘vermaecklijkheyt van (sijn) sinnen’ had hij van tijd tot tijd een paar honderd zinnebeeldige voorstellingen op losse papieren doen ‘conterfeyten of malen,’ die hij zich verder een genoegen maakte, ‘altemet een goedt Vriendt te vertoonen, met de mondt beduydende wat (sijn) meeninge was.’ Een druklustige drukker werd er belust op, en de goede vrienden, door dezen opgemaakt, baden, ja ‘geboden’ hem | ||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||
‘eenige kleyne glosekens of bedietselen daer op te willen geven,’ hetwelk ‘met onlust’ door hem gedaan werd, en waar in hij zichzelven niet heeft ‘konnen vernoegen.’Ga naar voetnoot1) Zoo kwamen dan in het jaar 1614, met een goedmoedig ‘vaert wel, leeft vrolijck, ende schimpt heusselijck,’ ook Roemer Visschers Sinnepoppen, - met dezen naam drukte de dichter der Quicken, Tuyters, Jammertjens, Tepelwercken, enz. liefst en, naer hem dacht, beter uit, wat ‘in 't Italiaensch Impresa, in 't Griecx en Latijn Emblema geintituleert’ werd,Ga naar voetnoot2) - den gretigen lezeren zijn er in 't zelfde jaar uitgegeven BrabbelinghGa naar voetnoot3) onder de oogen; goed geteekende, zuiver en scherp gegraveerde prenten, met daarnevens korte verklaringen in proza, kernig proza, van het zuiverste en beste, dat ooit in Holland geschreven is. Er waren er driemaal zestig, en op ieder zestigtalGa naar voetnoot4) nog een, als toegift.Ga naar voetnoot5) Het briefje, waarmede onze dichteres dit werk van haar vader aan haar jonge vriendin Christina van Erp, nu sedert een jaar of vier Hoofts (eerste) echtgenoote, toezond, door Dr. van Vloten, onder Papenbroecks papieren, op de Leidsche Boekerij ontdekt en aan 't licht gebracht, moge ook hier een plaats vinden: Gunstige vrindinne. Als de achterjaarighe tijtGa naar voetnoot6) UE begint te beletten de soete wandelinghe, het lustich aenschouwen van de schoon gecoluerde bloemen, de bomen berooft van hun drillende bladen, de wegen diep en onbequaem om te gebruicken, | ||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||
de gure wint en mottighe reegen UE benodigenGa naar voetnoot1) in huys te blyven, soo sal u believen dese Sinnepoppen van mijn vader eens te overzien, die, mijns bedunckens, alGa naar voetnoot2) een kleyn vermaeckelyckheytjen by hun hebben; hoope dat ghy in danck sult ontfanghen dese kleine eerkentenisse van mijn goede gonst en genegentheyt t' uwaerts. Sijt Godt bevolen met u lieve egade en kint; wt Amsterdam, Het laatst en degelijkst werk van den vader, was bestemd voor het eerste openlijk optreden der dochter den weg te banen. Na een vijftal jaren verscheen een tweede druk, maar door Anna verbeterd, en verrijktGa naar voetnoot3) De verbetering bestond vooreerst in een nieuwe rangschikking. Er waren onder de Sinne-poppen een tiental, die, als gelijkelijk op het gebied der liefde betrekking hebbende, een afzonderlijke rubriek konden uitmaken. Zij werden uitgeschoten en onder het opschrift Minne-poppen achteraan geplaatst. Maar ook ondergingen enkele der gegeven uitleggingen eenige uitbreiding of eene wijziging in haar voordeel, of wel de gedachte, die zij in proza aangaven, werd in dichtmaat uitgewerkt. Voor de als Minnepoppen uitgeschotene moesten, om het zestigtal volledig te houden, nieuwe Sinnepop- | ||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||
pen bedacht en ingevoegd worden, en hierbij kwamen van Anna's hand verklaringen, in een proza, dat in kracht en klaarheid voor dat haars vaders geenszins onderdeed, of ook in verzen, zooals hij er nimmer geschreven had.Ga naar voetnoot1) Reeds dit was verrijking; maar eene doorloopende verrijking was teweeggebracht door de toevoeging aan ieder Sinne- of Minnepop van een distychon, zekerlijk niet altijd even puntig of ongemeen, maar doorgaans krachtig en treffend, en nimmer zinledig of flauw. Het zijn deze bijschriften en rijmspreuken, welke der bij hun in 't licht verschijnen vijfendertigjarige Anna Roemers bij een Vondel den naam van eene SybilleGa naar voetnoot2) verworven hebben en haar bij een Maro, bij een Cato hebben doen vergelijken; het is deze arbeid, aan het werk eens bijna zeventigjarigen vaders ten koste gelegd, die hare kinderlijke liefde door eenen Cats, in dichtregelen, welke in later tijd aanleiding gegeven hebben tot groot misverstandGa naar voetnoot3), heeft doen verheffen boven die van eenen Eneas, die den ‘door veelheydt zijner dagen lammen en strammen Anchises, op zijn kloecken hals’ uit het brandende Troie wegdroeg, boven die der Romeininne, welke den grijsaard, wien zij 't leven dankte, met de melk haars boezems laafde, loftuitingen, die door hare onmatigheid der verstandige vrouw niet dan een glimlach zullen hebben afgeperst, en die haar dan ook even weinig hebben geschaad als de ‘verstomming’ van Grotius, de verwondering van Hooft en de vergelijking bij Pallas en Sappho, haar, naar de verklaring van den prins onzer dichteren, wegens | ||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||
dit ‘cieren der Poppen en uytbeeldingen haars Vaders’ te beurt gevallen. Het vers van Cats hebben wij hiervoor op de keerzijde van het titelblad dezer afdeeling laten afdrukken. Uit Vondels gedicht: ‘Op de gheboorte van onse Hollandtsche Sappho,’ door van Lennep verkeerdelijk bij die van het jaar 1624 geplaatst, sta hier het volgende: V.
Der kunst-bemind'ren oogh zal gaen de muren vryen,
Die rijck'lijck zijn bekleed met uwe schilderyen:
De Spiegelglazen die te cierlijck zijn vermaelt:
De Boecken ghestoffeert met duyzenderley dinghen,
Vol kunst, vol Printen, en verscheyden teeckeninghen:
De zijde stoffen die ghezielt zijn van uw naeld.
VI.
Maer dit zal 't minste zijn, wanneer de Faem zal loven
Uw rijm, en Proze, dat zijn ziel ontfingh van boven,
Uw gulde Veerzen leest, en d'een uyt groten yver
By Pallas, d'ander u by Sappho verghelijckt:
VII.
Wanneer ghy met uw dicht verdient de lauwerbladers,
En ciert de Poppen, en uytbeeldingen uws Vaders
Die uw in wijsheyds School van jonghs heeft opghequeeckt,
Wie dan uw Spreucken, en uw Rijmen komt t'erkouwen
Zal roepen: dit's geen maeghd, noch van't gheslacht der Vrouwen,
'T is Maro die hier zinght, 't is Cato die hier spreeekt.
| ||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||
|
|