haal geplakt, over de huwelijksmisère van een zekere Marcel, ook weer in Parijs. Waarom dit relaas in het boek is opgenomen, is raadselachtig; waarschijnlijk om dit ‘roman-verhaal’ van 129 bladzijden wat vulling te geven.
Blijkens de flap heeft Vinkenoog enkele mensen willen tekenen, ‘van diverse pluimage’, die geen helden zijn. Ongeveer hetzelfde thema dus, dat Gerrit Kouwenaar zeven jaar geleden, met oneindig meer inzicht en talent, heeft behandeld in zijn roman Ik was geen soldaat.
Vinkenoog heeft echter met het thema lafheid niets kunnen doen. Men krijgt de indruk, dat het hem na een paar bladzijden uit de hand is gelopen. Zijn personages bewegen nog wel, maar volkomen willekeurig. Kenmerkend voor dit doelen richtingloze proza is wel, dat het verhaal ergens opeens overgaat van de hij- in de ik-toon, om na één hoofdstuk weer even ongemotiveerd terug te vallen in de hij-toon.
Zonder dat de auteur het in de gaten had, heeft zijn boek een heel ander thema gekregen: dat van de zinloos, planloos levende jeugd, die inderdaad in oorlogstijd niets beters te doen weet, dan te tekenen voor de SS.
Zo zinloos als het leven is voor zijn personages, zo zinloos is het schrijven voor Simon Vinkenoog. Waarom hij dan lorren als Wij helden produceert? Het antwoord staat bij Karel Bralleput: ‘Toen werd hij letterkundige van Nederland, dat wou hij per se zijn, zijn hele leven.’
Och ja, zoals een experimentele dichter mij onlangs zei: ‘Wij moeten op de markt blijven.’ Wij moeten op de markt blijven, wij moeten het spelletje meespelen van reisbeurzen, literaire opdrachten, tijdschriftredacties, prijzen, vergaderingen, recepties en Boekenbal. Stel je voor, dat je eens niet uitgenodigd werd voor de literaire markt in de Bijenkorf...
Hans van Straten