| |
| |
| |
Robert
De laatste etappe van zijn reis legde Viktor van haven naar haven over het vasteland af met een watervliegtuig. Ai sinds uren had hij niet meer verveeld naar het eeuwig-groene oerwoud onder hem gekeken, waardoor zich een rivier slingerde, of waaruit soms een kale berg ten hemel schreide. Tussen de wolken in velerlei gedaanten waande hij zich weg en terug, tot waar de herinnering geen vormen meer weet aan te nemen.
In het lege restaurant van een groot en onderbevolkt vliegveld had hij op de autobus gewacht die hem naar de stad bracht, van waaruit hij het laatste gedeelte van zijn reis zou ondernemen. Hij liet de geïllustreerde Amerikaanse bladen op zijn tafeltje achter en nam zijn koffer op. Het water sloeg, toen zij over de oppervlakte van de haven taxiden, hoog boven de patrijspoorten uit waarachter de passagiers zaten. De drijvers trilden van het contact met het water en Viktor vroeg zich af of ze er niet zouden kunnen afvallen. Het was een oud toestel, gelijkend op een trein, met twee verdiepingen, met afgesloten compartimenten; een oorlogsvliegtuig nog goed genoeg voor het vervoer van burgerlieden. Het landde na een uur vliegen over de kustlijn, steden en voorsteden, in de andere haven. Een bootje bracht de passagiers naar de douaneloods, waar hij lang moest wachten. Niemand
| |
| |
wachtte op hem, hij volgde Roberts schriftelijke aanwijzingen en zocht een hotel. Met zijn koffer aan de arm sloeg hij de richting van de stad in, waarvan hij de wolkenkrabbers in de verte zag. Boten en schepen uit de gehele wereld lagen gemeerd, sommige vol activiteit, andere vergeten voorwerpen als roest achtergelaten. Een rode vlag met hamer en sikkel bewoog lam in de schrale warme wind die van zee kwam, de zon stond al hoog. Viktor zweette overdadig in zijn warme kleren. Bij een buurtstation begon de stad. Viktor zag voor het eerst de inwoners van dit werelddeel, een menigte nergens op weg waarheen? tussen barrevoets staande verkopers van fruit en relikwieën, vruchtendranken, veters en sigaretten per stuk. Hij dronk geperste banaan aan een loodsje, kocht een heel pakje sigaretten en liep nog steeds voort, de loodsen in de haven met hun witgekalkte slagzinnen van de waanzinnige dictator en de portretten van diens vrouw achter zich latende; nauwelijks meer merkte hij de letters op het asfalt en aan de muren. Hij kwam door een park met speeltuin, de randen van de zandbak repten weer van Perón's bestaan, de kinderen van heden zijn de mensen van morgen, werd van de schuttingen geroepen, let op! Hij stond stil voor een restaurant met gotische opschriften en dikke pijprokende, bierdrinkende mannen achter de ramen. Zij likten zich het schuim van de besnorde lippen. Iedereen is Tiroler of padvinder, dacht Viktor verschrikt,
| |
| |
waar moet het heen? En de cowboys nog, en de jongens met hun smalle broekspijpen zoals ik. Hij draaide zich om en riep een taxi aan, die hem naar zijn hotel bracht, in een van de twee diagonale straten die de stad telde. ‘Alle andere lopen recht en kruisen elkaar rechtzijdig, de diagonale heten Noord en Zuid.’
Na enkele dagen kwam Robert hem in het hotel afhalen. Hij deed zijn zaken op een enkele middag af, ‘ik haat steden’ verklaarde hij en nam Viktor in zijn jeep mee naar de estancia. ‘Kijk eerst maar eens rond en zie wat wij doen.’ Het was een grote onderneming met een vliegveld, een tennisbaan, een zwembad. In het donkere centrale gebouw dat uit de koloniale periode dateerde, hingen oude wapens en in de bibliotheek stonden oude boeken achter gesloten glazen deuren. Het huis was omringd door geboomte, dat zich aan één zijde tot een bos verdikte, aan de andere kant lag de uitgestrekte vlakte waar de paarden werden afgericht. In het oosten, op tien kilometers afstand, lag de spoorbaan waar eens per week een lange trein, door een hijgende locomotief getrokken, langs kwam. Soms stopte hij, midden in de vlakte bij een vervallen gebouwtje, een niet-bestaand station met de naam van de estancia, en een postzak werd uitgeladen, of bezoekers die met de auto werden opgewacht. In de bijgebouwen woonden de gauchos, die rondliepen in gekleurde wijde overhem- | |
| |
den en brede zakkige broeken in laarzen gestopt. 's Avonds hoorde Viktor vanuit zijn kamer hun gitaarmuziek, hij zag maar enkele vrouwen, gehuld in grote panchos die alleen het hoofd vrijlieten en de benen tot aan de enkels.
Robert leefde alleen, zonder vrouw. Wel woonden er enkele meisjes in het huis, pensionaires uit de stad die het buitenleven tegen betaling meemaakten. Robert zag bijna niet naar hen om, zij liepen in blinkend gepoetste laarzen rond, sloegen met korte zweepjes tegen hun rijbroeken, praatten Engels met Viktor en aan tafel leerden ze hem, onderling giechelend, de eerste beginselen van het Spaans. Na enige tijd legde Robert Viktor uit, hoe het landgoed werd beheerd. Hij ging met hem de bezittingen rond en toonde hem wat er gedaan werd, welke paarden werden verkocht, welke afgericht, welke rassen zij bezaten, hoe deze verschilden, en ook welke boekhouding hij voerde. Toen zij eens te paard naar een verafgelegen nederzetting gereden waren, waar Roberts aanwezigheid was vereist, vroeg Viktor bij het afstappen plotseling: ‘Heb jij geen vrouw?’ Robert keek vreemd, bijna geschrokken op en vroeg terug: ‘Nee, waarom vraag je dat?’
Viktor kon zich op dat ogenblik wel schoppen, hij zag opeens de dingen met een ander oog. Hij zag Robert terug, in een kring van gauchos gezeten, zonder vrouwen, begerig luisterend naar hun gesprekken, met hen meelachend. ‘Misschien denkt
| |
| |
hij wel, dat ik zijn aard kènde en voor hèm ben overgekomen.’
Het bleek inderdaad, dat Robert dit dacht. Viktor had een kamer naast de zijne, die beide uitzicht boden over het monotone landschap dat slechts flauw golfde, met hier en daar enkele bomen, op elkaar gedrukt als zoekend naar steun. Viktor liep onwennig in de hooggehakte laarzen rond en wat werd hij verwacht te doen met het zilverbeslagen zweepje dat Robert hem als geschenk gegeven had? Zichzelf tegen de dijen slaan, of Robert? Binnen een week sloeg hij hem, uit dankbaarheid. En Robert sloeg Viktor terug met de handpalmen, uit liefde. Ze maakten lange tochten door de pampa, hun paarden snoven en gingen van een gestrekte draf over in een galop. Vermoeid lagen zij naast elkaar in de schaduw van een boom, bezwete paarden graasden op enige afstand. Na enige tijd kon Viktor zijn wensen kenbaar maken, wetend dat zij vervuld zouden worden, nu Robert aan hem gehecht was geraakt. Moeilijk wende hij aan het buitenleven en wierp steelse blikken op de pensionaires, die naar rijkdom geurden en onderling steedse grappen maakten. Ook wilde hij zijn passieve rol niet langer blijven spelen; maar in deze twee dingen bleef Robert onwrikbaar: hij wilde niet op reis en bleef dezelfde eisen stellen. 's Nachts kwam hij bij Viktor binnen, totdat deze de deur op slot deed. De volgende dag vroeg hij kortaf, aan het ontbijt: ‘Zullen we die reis ondernemen, waar- | |
| |
over je het in je brief had?’ Roberts gezicht betrok: ‘Bevalt het je hier dan niet? Ben je met iets ontevreden? Zeg het me. Wat kan ik voor je doen?’
Viktor schudde het hoofd: ‘Ik wil niets anders dan weer eens wat asfalt zien, om een domme film lachen, aan terrasjes met pratende mensen zitten, schreeuwende krantenverkopers en schoenpoetsers om me heen, of zelfs een straatmuzikant.’
‘Bien,’ zei Robert en draaide zich om. Viktor hoorde hem naar de stallen gaan.
Robert kondigde de meisjes 's avonds aan: ‘Ik zal Viktor de wereld eens laten zien, de volgende week vertrekken we.’
De meisjes keken elkaar verbaasd aan en maakten gefluisterde grapjes, opgewonden in het vooruitzicht alleen achter te blijven. Maar de volgende dag vertrokken ze, één voor één; Robert had hun ouders getelegrafeerd. Vliegtuigjes daalden, auto's kwamen bestoft aanrijden en na enkele dagen deelden Robert en Viktor het huis met elkaar. Met moeite onttrok Viktor zich aan de eisen van de ander, die nog steeds geen aanstalten voor hun vertrek maakte. Weer stelde hij het ultimatum van de gesloten deur, waarachter hij twee dagen verbleef, daarop deelde Robert hem mee: ‘Ik tref de laatste regelingen, overmorgen gaan we weg.’
Ze vertrokken per jeep naar de stad, waar ze na twee dagen aankwamen. Viktor herkende de straten met een gevoel van blijdschap. Hij beschikte
| |
| |
over geld en gaf het met handenvol uit aan kleren en nutteloze dingen. Terwijl Robert de militaire clubs bezocht, waarheen hij hem niet wilde vergezellen na de eerste keer, hield Viktor zich op in de nachtclubs die de stad rijk was, en waar de vrouwelijke bezoekers de mannen verre in aantal overtroffen. ‘Morgen gaan we weg,’ zei Robert na een week, toen zij elkaar in de suite van hun hotel troffen, ‘men vraagt zich af wie je bent en ik kan geen moeilijkheden met het regime hebben. Ik ben als buitenlander té afhankelijk van hun goede wil.’
Zo vertrokken zij weer met hun aangegroeide bagage in het watervliegtuig van Buenos Aires naar Montevideo, aan de andere zijde van de Rio Plata. Zij namen weer een suite bovenin een hotel, dat uitzag over de rechte avenue en het vierkante plein met een standbeeld van Artigas te paard. Links van het rode gebouw met zijn vijftien verdiepingen lag de havenbuurt, straten en steegjes die schuin naar de zee afliepen en waar 's avonds patrouilles van de politie de verdwaalde toeristen beveiligden.
Viktor maakte weer alle tochten die hij wilde, meestal zat hij aan een boulevard en zag twee films per dag, Robert troostte zich met jongens die hij in de havenbuurt ontmoette. Soms haalde hij Viktor over met hem mee te gaan, als begeleiding, zei hij, voor deze gevaarlijke wandelingen.
|
|