| |
Joh. van Beverwyck: De schat der ongezondheid (Dordrecht. 1644)
Schat der Ongesontheyt, ofte Genees-konste van de sieckten. Verciert met Historyen, ende Kopere Platen; als oock met Verssen van Heer Jacob Cats, Ridder, Raedt-Pensionaris van Hollandt.
Den tweeden Druck. Tot Dordrecht, Voor Jasper Gorisz, Boeckverkooper, wonende by de Wijn-brugh in de Griffioen, Anno 1644.
Eerste deel Van den Schat der Ongesontheyt, Aenwijsende De kracht der Middelen, door de welcke de Ongesontheyt geweert wert.
Tot Dordrecht, Gedruckt by Hendrick van Esch, wonende naest de Brouwerije van 't Cruys. In 't Jaer 1644.
Het XIV. Capittel. (1) Verkoelende Simpelen, om den brant van -t Hooft, ende de Rasernye te bedwingen, als oock Slaep te verwecken. (2) Hoe uyt deselve de Mengel-middelen gemaeckt, en gebruyckt worden.
| |
Slaepende rasernye
‘Rose, Violen, Plompen, Lattouw, Nacht-schade, - dan moet met voorsichtigheydt gebruyckt werden, om de hitte niet te veel in te staen, immers en dient niet van binnen in-genomen. - Bilsen-kruydt, - het swarte, ofte gele, om dat her rasernye, ofte swaren slaep veroirsaeckt, moet men schouwen -
| |
| |
Heul, Donderbaert, en de Saetbollen van den witten Heul, die noch niet volkomen groot zijnde, werden wat gesneden, ende gequetst, ende de melckachtige druppels, die uyt de sneden vloeyen, laten sy daer aen, tot datse wat dick worden, door de kracht des luchts, ofte der sonnen. Dit wert by de Indianen, die het maken, Ofium genoemt, in onse Apoteken Opium.
Door geheel Asyen, ende Afrijcken is het gemeen volck aen dit Opium soo gewent, datse in stervens noot schijnen te wesen, wanneer sy 't selve niet meerder en eten: al is 't dat het gebruyk van Taback de achtinge van Opium nu onlanghs in Turckyen zeer vermindert heeft. Want eer den Taback in 't gebruyck quam, soo en ontsagh een slecht man niet sijn laetste gelt aen Ofium te besteden, gelijck wy hier te lande sien in Taback.
Ende gelijck bij ons de gene, die daer op gestelt zijn, een Tabackdoosjen by haer dragen, ende waer sy komen gestadigh Taback suygen: eveneens zijn de Turcken gewent te doen met haren Ofium, die sy altijdt by haer hebben, maer noch alder-meest gebruycken in tijde van oirlogh, insonderheyt wanneer sy met haer vyanden slaeghs zullen gaan. Want sy voelen, door het gebruyck van 't Ofium haer selven kloeck-hertiger, ofte (om beter te seggen) het gevaer minder bevroeyende, ende dien-volgende minder ontsiende; gelijck, in soodanige gelegentheyt onse matrosen een glas Spaensche, ofte Brande-wijn voor de mast geschonken wert. Want dat kan oock, gelijck de poëet Horatius wel seydt, een ongewapent man in den strijdt stooten.
Quid non ebrietas defignat? operta recludit, Spes jubet esse ratas, in proelia trudit inermem.
Hierom als den Grooten Heer te velt gaet, dan en isser in Turckyen naulijcx Ofium te koop te vinden. Prosper Alpinus doeter noch by, datse nae het in-nemen van Opium slapende, een genuchelicken droom hebben, ende schijnen groote hoven vol boomen, kruyden, ende bloemen te sien. Sy nemen gemeenlick 't sevens van de twintigh tot de vijftigh azen; jae sommige (gelijck ick hier oock kenne, die dagh voor dagh twintigh, ende dertigh pijpen Taback drincken) een half drachme, ende dat tot een once daeghs, ende sulcx sonder eenigh letsel, anders dan dat sy droncken schijnen te wesen. Ende hier te lande heeft men genoegh aen drie azen, ende in de grootste noot, ende sware Rasernye ses, ende sulcx moet noch al met groote voorsichtigheydt in-gegeven werden, ende van Opium, dat fijn bereytsel, ende verbeteringh by
| |
| |
hem heeft, waer toe insonderheyt streckenden is het Beverswijn. (p. 137/8)
| |
Beginnen van 't slapste
In 't gebruyck van slaep-kruydt moet men altijdt beginnen van 't slapste, eerst van Spijse, daer na van Genees-middelen, ten laetsten komen tot Opium, ende 't gene daer van gemaeckt weit. Dan wanneer niet alleen van wegen het waken, ende pijn gevaer en is, maer als oock van de sieckte selve de Krachten neder-geslagen zijn. zoo dat men al van 't Leven vreest, dan en moet men geen Opium, ofte eenigh ander Bol-kruydt in-geven; het welck in soodanigen gelegentheydt anders niet en doet, dan met de Geesten loom en traegh te maken, de Dood te verhaesten.
Staet oock waer te nemen, als het de krachten al toe laten, het selfde niet dickwils te besigen, op dat het de Herssenen niet en bedwelmt, noch de Maegh ende 't ander Ingewant niet en beschadight.
Dan in een volle Borst en dient het nimmermeer gebruyckt, alsoo het de verstopte pijpkens van de Longe voorts sluytende, den adem verstickt, gelijck ik meerder als eens bevonden hebbe.’ (p. 141/2)
Verder vermeld als slaapmiddelen: Wijn, Dolick, Dil, Styrax, Kennipsaet, Noten-moschaet, Persickaernen, bitter Amandelen, Alssen, Hop, Loock en Laudanum; - daarnaast Mandragora en Canfer - de voornaemste stoffe, waer uyt tot het verhaelde gebruyckt gemaeckt werden Syropen, Pillen, ofte Electuarien: gelijck daer in den Apoteeck bereyt staen Syroop vangedrooghde Rosen, Syroop van Plompen, van Bollen, Pillen van Honts-tonge, Conserf van Bollen, Trochissen van Amber-steen, ende van Canfer. Maer daetelick kan men maken Stovingen, Strijcksels, ende Pappen.’
Tweede deel Van den Schat der Ongesontheyt, Aenwijsende De gelegentheydt van de Deelen des Menschelicken Lichaems; haere Sieckten, ende der selver Oirsaken, Teyckenen, Voor-teyckenen, Genesinge, ende Maniere van leven daer in tel houden.
Gespreck, Eertijds gedaen, ende nu hier tot Voor-reden gepast, Over Nootsakelickheyt der Anatomye, Ofte Ontledinge der Lichamen.
| |
De kleyne werelt
Wie isser doch die het gebou van 't huys, dat hy bewoont, niet en
| |
| |
kent? en hy kent even-wel niet eens het gebouw van 't huys daer sijn Ziele, (de welcke eygentlijck nae de Leere van de wijse Socrates de Mensche is) haer woonplaets in heeft, te weten sijn eygen Lichaem. Wy besoecken de vreemde landen, om tot kennisse ende verstant te komen, ende wy zijn in ons eygen huys vreemdelingen: Jae in sulcken huys, dat wij gestadigh sien, ende met ons dragen. Wy zijn nieusgierigh te weten wat in de geheele werelt om-gaet, ende wy en zijn niet eens begeerigh om te ondersoecken, hoe het met ons eygen selven staet. Wy spreken met groot vermaeck van de regeringe van alle Landen, Koninghrijcken, ende Gemeene-saken, wat de oorsaeck van hare langhduerigheyt ofte ondergangh is, ende van de fraeye ende volkomene bestieringe, dieder is tusschen de Deelen van ons Lichaem, ende van de oorsaeck van haren welstant ofte qualickvaren weten wy weynigh af te spreken. (...)
Wy weten hoe de geheele Werelt gelegen is, wat rivieren ende bergen in Italyen ende Spaengjen zijn, ende van de gelegentheyt van de kleyne Werelt, te weten ons Lichaem, het welck mede fijn bergen en de rivieren heeft, en weten wy niet met allen. Wy bouwen hooge toorens om de Teeckenen, ende Sterren des Hemels te kijcken, ende wy en dencken met eens dat wy mede Teeckenen ende Sterren in ons Lichaem hebben. (p. 270/1)
Als door de Anatomye ontdeckt wert het wonderbaerlick schepsel van den Mensche, dan wert hy opgetrocken om sijnen Schepper daer over te loven, ende vermaent met een vroom ende matigh leven het selve te onderhouden. Als hy het wesen, gedaente, gebruyck, gelegentheyt, ende de wonderbaerlicke konst van elck Lid, ende het werck-tuygh van ons vijf Sinnen wel doorsiet, soo zal hy haest aenmercken wat maniere hy houden moet, om de selve wel te gebruycken. De Gedaente van de Mensch is recht over end, de Oegen zijn boven in 't Lichaem gestelt, om, gelijck geseyt is, niet op aerdtsche dingen te blijven hangen, maer altijt opwaerts te sien na den Hemel, ende hem met Hemelsche dingen te bekommeren. De Nature heeft twee Ooren, ende die open geschapen, om te leeren, dat men eens-soo-veel hooren moet, als spreken. Maer een Tong, met thien spieren, ende een vasten bandt, gelijck als met een toom gebonden, ende met de tanden, gelijck als met palissaden beset; om dat de woorden te voren wel overleyt, en dan eerst uytgebracht moeten werden (p. 283)
| |
| |
Het IV. Capittel. (1) Hoe het Verstant in de Rasernije verkeert, (2) zijnde de eene met, de andere sonder Coortsche. (3) Kenteyckenen van de Eerste, (4) Voor-teyckenen, (5) Genesinge: (6) de andere veroirsaeckt door Dronckenschap, (7) ende waer door de selvige, als oock de Rasernije verweckt wert. (8) Hare Ken-teyckenen, (9) Voor-teyckenen, (10) Voorkomen, (11) ende Genesen.
| |
Verdoovende kracht
(7) De Oirsaeck van dese Dronckenschap, ende daer op volgende Rasernye was de Wijn, 't welck noch stercker doen kan de Brandewijn, beyde deelachtigh zijnde van een verdoovende kracht (gelijck met Platerus de ervarentheyt genoegh bewijst) dewelcke eer sy sulcx werckt, eerst Dronckenschap, ende een manier van Rasernye verweckt. Het welck oock doen Maenkop-Bollen, wortels van Mandragora, Bueken-nootjens, Saet van Bilsen-kruyt (gelijck Xenophon mede getuyght) Saet van Kennip, Koren-rosen, ende van Dolick, (daerom by de Françoischen Yvraye, ofte Yvroie genoemt) met stercke Wijn in-gedroncken, ofte onder ander Koren-werck, daer men het Bier van ziedt, vermenght. De selve kracht heeft Philostratus toe-geschreven de Dadels, Chrysippus den Basilicum, ende Dioscorides den Coriander, wat te veel gebruyckt zijnde.
Het welck de Griecsche poëet Nicander ook aengemerckt heeft in Alexiph.
Het dick, ende swaer Bier kan mede Rasende dronckenschap verwecken, ten deele uyt oirsaeck van de Hoppe, ten deele van het Koren, waer uyt oock eenen heeten Geest, gelijck uyt den Wijn, getrocken kan werden, den Brande-wijn in sterckte weynigh wijckende. En van het Bier is Plinius te verstaen, als hy 14. Nat. 22. klaeght, dat door verscheyde Volckeren gevonden is, hoe het Water oock zoude konnen droncken maken.
Lobel getuyght, dat een Engelsche vrouw swanger gaende, thiennae datse thien, ofte twaelf Noten Muscaten gegeten hadde, droncken geraest heeft.
Matthiolus schrijft dat Amber in Wijn geleyt droncken maeckt; het welck oock Paradijs-hout in Wijn geweyckt sonder schade doen kan.
| |
Water en vuur
Daer was eertijts onder de Scythen seker volck, Massagetae genoemt, die gewoon waren water te drincken; maer als sy vrolick wilden wesen, dan maeckten sy een goet vyer, daer in sy eenige
| |
| |
welruyckende kruyden brandeden. Om dit vyer gingen sy in 't ront sitten, ende dien reuck brachten sy, gelijck andere een glas Wijns, malkander toe, tot dat sy wel droncken begonnen te singen, ende te danssen, gelijck Herodotus, ende Max. Tyrius schrijven.
Soo getuygt ook Mela, dat die van Thracyen geen Wijn en kenden; maer dat sy by 't vuer etende, daer eenigh saet in geworpen was, eenen vrolicken dronck kregen.
Het selfde kan oock doen Opium gelijck daer van breeder in 't 14. capittel van 't Eerste deel gesproken is: als oock den Taback, daer sommige soo gulsigh in zijn, datse twintigh ende dertigh pijpen daeghs suygen, al haer verstant, ende geheugenisse alsoo verdrinckende.
Prosper Alpinus, een geleert Professor te Padua (alwaer ick hem, als hy soo stock-oudt was, dat hy in den Hof most gedragen werden, de Kruyden hebbe hooren uyt-leggen) schrijft in sijn Genees-konste der Egyptenaers, by de welcke hy hem eenige jaren onthouden hadde, dat de Turcken uyt de Kennip, die sy Assis noemen, een poeyer weten te maken, het welck sy in-nemende droncken werden. Hy verhaelt oock dat de Egyptenaers seker Conserf in 't gebruyck hebben, die in Indyen gemaeckt wert, Pernavi genoemt, waer van een once ingenomen zijnde, de Menschen eerst vrolick werden, praten, singen, springen, lacchen, ende veel malligheyt aenrechten, en dat sulx een uyr geduert hebbende, sy terstont moeyelick, ende toornigh werden, ende soo een weynigh geweest zijnde tot droufheyt vervallen, met sulcken vreese en benautheyt, datse gestadigh suchten ende klagen, tot dat sy ten laetsten in slaep vallen. (p. 350/2)
|
|