Weergaloos(1968)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] Angelus Silesius: De hemelse zwerver Twee ogen heeft de mens, het ene richt zich op de tijd, het andere kijkt omhoog in de diepte van de eeuwigheid. Gij zegt: verplaats u uit de tijd naar de eeuwigheid, is tussen tijd en eeuwigheid dan onderscheid? Men spreekt van tijd en plaats, van nu en eeuwigheid. Maar wat is tijd en plaats en nu en eeuwigheid? Tijd is als de eeuwigheid, en eeuwigheid als tijd: gij zijt het zelf, mijn vriend, die beide onderscheidt, Gijzelf vormt slechts de tijd door het uurwerk van de zinnen; zet gij de ‘onrust’ vast, zo is de tijd van binnen. Men zegt: de tijd is snel, maar wie zag ooit hem glippen? Hij ligt onwrikbaar vast in wereldse begrippen. Er is geen voor en na; wat morgen zal geschieden, heeft God van eeuwigheid reeds wezenlijk gezien. De roos die door haar pracht een korte tijd uw ogen boeit, heeft voor Gods oog alzo van eeuwigheid gebloeid. Zie, dat ge dit doorgrondt: bij God is de eeuwigheid, bij de duivelen in de hel slechts een eeuwige tijd. Een hart dat zich verliest in stof en plaats en tijd, beseft nog niet ten volle zijn onmeetlijkheid. Wanneer gij de eeuwigheid belichaamt in de tijd, zo weet gij slechts van pijn en niet van zaligheid. Het aanschijn van de aarde, o ziel, verandert met de tijd, waarom hecht gij dan zo zeer aan haar begeerlijkheid? [pagina 211] [p. 211] Mijn vriend, zolang gij nog iets geeft om tijd of plaats, krijgt gij geen blik op God en zijn heerlijkheid. Uw ziel moet zuiver zijn en leven uit het Nu; pas dan rust God in u en ziet zichzelf in u. Ikzelf ben de eeuwigheid, als ik de tijd vergeet, als ik om God, en God om mij, wordt tot een kleed. De eeuwigheid is ons zo innig en gemeen, hetzij dan goed of kwaad, wij moeten weer daarheen. Hier vaart mijn ziel naar God op golven van de tijd, daar ben ikzelf de zee der eeuwige zaligheid. De tijd is hierin edeler dan de eeuwigheid, dat de eeuwigheid voor mij zich in de tijd verbreidt. Hoe verder wij de zee der eeuwigheid bevaren, hoe ondoorgrondelijker en donkerder de baren. Vraagt ge in welk jaar het grote heelal ontstond? Het was het eeuwig jaar van aller jaren grond. Drie dagen ken ik slechts, het gisteren, heden en morgen; als echter het gisteren in het heden is opgeborgen, en het morgen uitgeblust, zo leef ik iedere dag gelijk ik, eer ik werd, in God te leven placht. Vorige Volgende