| |
| |
| |
Poëzie: Hoog Tijd voor Vrijheid
Ik heb een hoge opvatting van de poëzie. Dat houdt in, dat ik - op het toppunt van mijn levenservaringen staande, voorbij begripsmatigheden liggende, boven afgronden van niets hangende, binnenstebuiten gekeerd zijnde - naakt naar de woorden van Adam snakkende, niets dan duidelijke kreten vind:
AààAàààààààAáááááááááAâàaaaaaAaâgAghjioeoe Enzovoort. Invullen maar met eigen benaderingen. Kom maar eens klaar op de poëzie. Heilig de eros, hervindt de dichter Kenneth Rexroth: ‘...what holds a natural society together is an all-pervading Eros.’
Kijk, je kunt natuurlijk alle dichters aanhalen, die ooit iets onder vanzelfsprekende woorden hebben gebracht, maar het kortst, het meest effektief en òverduidelijk slingert Johnny the Selfkicker de genezing de huidige zieke samenleving binnen:
KOM TOCH EENS KLAAR, KLOOTZAK!
En dan kan ook ik de psychiaters te voorschijn halen, die hetzelfde nog eens overduidelijk herhalen - het gaat tenslotte iederaan aan: ‘everyone of us is all we need’, The Beatles - dat oorlog een neurose is, ontstaan uit (meest
| |
| |
seksuele) verdringingen, die angst tengevolge hebben en het ganse rijtje zwarte schapen: wanhoop, twijfel, afgunst, wantrouwen, nijd, uitzichtloosheid - enfin, de door elkaar geworpen te grote legpuzzel, kortom.
Kortom: hierom gaat het.
En dus kan ik vrijuit de liefde beleven, mij erotisch uiten in al mijn kommunikaties met de samenleving, en godzijdank gebeurt het mij dagelijks, zodat ik mij op geen enkele manier meer behoef te beklagen, te meer nog waar X 092620 dd 11 April 1943 zich elke avond naast mij vlijt - om voluit te beamen: ik heb alle antwoorden in mijn handen, ik vergaar elke kategorie van kennis die mij aan komt waaien, ik heb de spelsituatie van het leven ontdekt, en wie niet dagelijks sterft wordt nooit geboren, dus nu ga ik proberen het spel van de dichter zo zuiver mogelijk te spelen.
Ontdekt heb ik de vele bentgenoten, de klassieke vrienden, de naamloos door niemand herinnerde ontelbaar velen die de poëzie levend hebben gehouden, die het leven als genotsmiddel gebruiken om een zeer eigen en unieke reis te ondernemen, die iedereen deelachtig kan worden.
Lautréamont.
Natuurlijk! De poëzie niet door één, maar door allen. En ik die mijn tekstjes lees, verwijs naar de Lautréamont van nà de Chants de Maldoror, zijn loutering - die zich uitspreekt in de Poésies. De belangrijker Lautréamont dus, die van nà de zondvloed - ik heb dit werk nog nooit in het Nederlands vertaald gezien: ze komen voor in mijn Charlot-dundrukuitgave uit 1946, pagina's 341-381, behelzende de meest belangrijke teksten over de poëzie der laatste honderd jaar.
Ook Lautréamont ondervindt aan den lijve alle ervaringen, die men eens ‘krankzinnig’ noemde, toen dit woord nog iets betekende in het algemeen taalgebruik.
| |
| |
Belangrijke ervaringen, omdat het nog steeds zó is dat je eerst je verstand moet verliezen voordat je je hoofd kunt gebruiken.
Of vertaal maar eens beter Timothy Leary's You have to go out of your mind to use your head.
Laat ik maar weer eens de poëtisch-psychedelische ervaring benadrukken, die door miljoenen met mij wordt gedeeld, en reken er maar op, dat wij elkaar zullen vinden, om te handelen.
‘Vanuit het standpunt van de gevestigde waarden van de oudere wereld, is het psychedelische proces gevaarlijk en krankzinnig - een opzettelijke psychotizering, een zelfmoordzuchtig loslaten van de stabiliteit, konformiteit en evenwichtgheid waarnaar de mens hoort te streven.
Met haar nadruk op bewustzijn, op innerlijke, onzichtbare, onbeschrijfelijke fenomenen, met haar vermenigvuldiging van werkelijkheden, is de ervaring angstaanjagend onbegrijpeiijk voor iemand, die een rationele, Protestantse, op succes gerichte, behavioristische, uitgebalanseerde, konformistische filosofie aanhangt.
Maar de ervaring heeft volmaakte betekenis voor iemand die bereid is de wereld te ervaren in de termen van het Einstein'se eksponentiele inzicht in het heelal.
De psychedelische ervaring is een voortreffelijk effektieve voorbereiding voor de overstroming van gegevens en de problemen die komen gaan.’
Leary's woorden, nooit direkt vertaalbaar, slechts poëtisch te benaderen: Volmaakt de vermenigvuldiging van werkelijkheden, aan alle kanten open voor de kaatsende, stuiterende, springende verbeelding - een bewustzijn dat elk ogenblik opnieuw tienduizenden hersencellen in werking stelt, en het hoeft nooit op te houden: er zijn twaalf miljard (evenveel bij de geboorte als bij de dood) en iedere cel kan 25.000 associatieve kontakten leggen,
| |
| |
dus begin maar en houd nooit meer op.
Ik kan van slechts enkelen begrip verwachten voor alles, wat ik weet. Anderzijds weet ik nooit verder te kunnen kommuniseren dan de neuzen lang zijn, Ook weet ik dat we langzamerhand, of eigenlijk heel vlug, in een nieuw heelal terecht komen; de Gutenberg Galaxy, zoals Marshall McLuhan onze aan de drukletters verslaafde wereld noemt, zijn wij al bijna uit, zoals wij al bijna door de Eledronic Age zijn, die van de geluids-snelheid.
Binnenkort, (d.w.z. in korte tijd voor liefhebbers-van-binnenuit; hier en nu bijvoorbeeld) raken wij de ander met lichtsnelheid: kommunikatie via de tijdloosheid van de geest, het bewustzijn, dat mij via mijn geheugen binnen enkele sekonden meer dan 300.000 jaar terug kan doen reizen.
Poëzie so easy job. Je hebt maar voor het kiezen, na het eerste woord de zesmiljard volgende tuimelende uit het toetsenbord van de jaartallenoude Olivetti. Wie niet liefheeft wordt gezien.
Wat de Royal Albert Hall Poetry Reading van 11 juni 1965 betekend heeft voor mij, de 18 andere, en de 7000-koppen-tellende publiekdichters, kunnen wij allen tesamen nooit beschrijven.
Ik ken velerlei soorten massa's, gegrasduind heb ik in Canetti's Crowds and Power, die de massa ergens klassifiseert volgens ‘emotional content’. De twee laagststaande, ook bij dieren voorkomende, menigten: de baiting crowd, out to kill: de lynchings, de pogroms, de razzia's, allen tegen éen, op jacht naar de pyromaan, de roofmoordenaar, de zedendelinkwent (‘psychopaat’).
En daarnaast de flight crowd, de paniek-menigte; iemand roept ‘Brand!’; ‘Juut!’; en op eens zijn het angstige beesten; een gerucht en plotseling radeloosheid in de
| |
| |
ogen, je ziet het toch allemaal zélf in de straten, als je Amsterdammer bent; je wilt toch weten hoe massapsychoses er uit zien?
Dan, aan de positieve zijde van het emotionele scala, de prohibition en reversal crowds, de mensen die het spelletje met z'n allen opeens niet meer meespelen, de rollen omdraaien; de stakingen, de sit-downs, de sit-ins, de verkeersbelemmerende menigten bewuste onwil.
Canetti is niet alleen socioloog, maar ook historicus, sinds hij op z'n negende zélf in een verbijsterde, wrede en wellustige menigte verzeild raakte, in de Eerste Wereldoorlog, in Boedapest, tijdens een van die vele massa-opeenhopingen die deze krankzinnige eeuw te zien heeft gegeven: massa-deportaties, massa-emigraties, massa-wanordelijkheden, massa-gedrag, massa-handelwijzen: verblind, verziekt, verrot, veil, vuns - en bovenal zo waarachtig.
Zo waar, dat velen twijfelen aan die vijfde en hoogste trap van massaal samenzijn die Canetti met voorbeelden uit verleden en heden, in de toekomst voorziet: de feast crowds, waar iedereen geniet, gelukkig is, opgetogen verrukt met iedereen kommuniseert (= één is), ogenblikken meemakend van àltijd herinneren, altijd mée blijven betekenen, dwars door alle àndere ‘omstandigheden’ heen, waarin de mens terecht kan komen.
Zò'n massale non-stop happening (de term is van Constant: zie Randstad/8) werd in Londen teweeggebracht door levende dichters, met eigen ogen, handen, gebaren, woorden, stemmen, lichamen, bezielingen - en ogenblikkelijk sloeg de reaktie op de zaal over; éen uitverkorene deelde aan de zaal mede wat in de zaal gebeurde.
Dat was, en ik heb het met m'n eigen ogen ook tijdens andere gebeurtenissen opgemerkt, een kwestie van ogen- | |
| |
blikkelijke kommunikatie. Er was niets dan de boodschap, dat wat de dichter zei, maar ook dat wat de knuppel tot uitdrukking bracht, dat wat ‘het gebeuren’ betekende.
Dan merk je ook, met verraste opmerkzaamheid, door hoeveel emoties een mens héen kan, ook als hij niet alleen is: hoe een geest (ik zou zeggen: hand in hand, maar hier oor in oor uit) alle menselijke ervaringen kan délen, van pijn tot geil, van smart tot hard, van verstild tot bonzend, bruisend en adrenaline-barstend. Wat zit er niet in een mens, dé mens!
Hoeveel mogelijkheden heeft de dichter niet het woord te laten klinken, dat nadert, bereikt. Hoeveel waarheid, náást die vele andere (schijn-) waarheden waar onze kranten welvaartsvet van overeind staan: de beursberichten, de misdaden, de ongelukken, de verkeersregels, de weersgesteldheden, de winnaars, de verliezers, de slachtoffers, de martelaars, de kankeraars, de onnozelen, de gehaaiden, de oplichters, de moordenaars - soms in boeien, en dan is 't meestal een arme man - soms glimlachend elkaar de hand schuddend, de rijken - en de vele, vele leugenaars, huichelaars en schijnheiligen.
Dié stem van dié dichter is zò belangrijk, kan zo belangrijk zijn, zo'n enorme invloed uitoefenen op het eigen oor en dat van alle anderen - dat het inderdaad hoog tijd wordt dat de dichter zich laat horen.
Al is 't maar voor éen stem uit duizenden, al weet maar 1 dichter uit duizenden waarover hij spreekt, al bereik ik in m'n hele leven maar éen mens, al ben ik het zelf maar - als het maar duidelijk is dát het gebeurt en waaróm het gebeurt.
Poëzie in het openbaar, wég uit die letterkast, weg uit dat smalle dundeeltje voor fijnproevers, liefhebbers - de vrije wereld binnen waar iedereen liefheeft en iedereen
| |
| |
wil fijnproeven, goddelijk geamuseerd worden!
Als je toch eenmaal éen van die dichters gehoord hebt, dan lees je hem toch de rest van je leven? Zo vergaat het mij tenminste, en wie zou mij niet nadoen. Wie zou niet graag gedichten lezen met in zijn geheugen de stem van degeen die ze geschreven heeft.
Waarom spreekt Remco Campert van Paul van Ostayen (die 69 geweest zou zijn) als hij poëzie voorleest in Carré? Omdat hij nét zo graag Van Ostayen gehoord zou hebben, die avond, als ik - die Van Ostayen's regels als motto boven de Carré-avond zette:
mijn spel is zo eenvoudig
Er blijft niets te raden over. Het boekje Wholy Communion, een fragmentarisch verslag met filmbeelden over de Poëzie in de Albert Hall beschrijft: ‘one of the most impressive moments when the Austrian Ernst Jandl read and the audience successively turned football crowd, Boy Scout Rally, and wolfpack... As his soundpoems rose to a crescendo, a rhythmic furore aided and abetted by the claps and cries of the crowd, so, suddenly, the destruction of words and their conversion to a shouted, half-hysterical series of sounds, seemed sinister - took on a Hitlerian aspect: the Hall became almost a Babel. It was perhaps the most extraordinary event of the evening: parody and warning, cacaphony with its own logic, rational collapse of reason, and despair of communication communicating itself. Artaud, who understood the sanity of madness, would have relished it.’
Nee: zij die deelnamen aan deze kommunie van het Woord zullen de ervaring niet licht vergeten: en ook Carré heeft zijn vele onvergetelijke ogenblikken gehad
| |
| |
- lees de enthousiaste beschrijvingen van Van Scheppingen en Van Heerikhuizen in Poëzie in Carré: ‘Ontroering’ en ‘Kicks voor maanden.’
Maakte in de Albert Hall op mij de meeste indruk Allen Ginsberg met de lasso's van zijn lange adem, diep doordringend in intieme ogenblikken van ieder met de dichter verenigd toehoorder - zélf werd ik geradbraakt door Harry Fainlights spinnewebben - een helse ervaring die ik naar buiten moest werpen door ‘Love! love! love!’ te roepen. ‘You lovable idiot!’ wierp hij me later die avond toe - maar had ik hem niet driekwart van de avond zich zien verstrikken in zijn om-wereld? Nagelbijtend had hij op de grond gezeten, tussen die tientallen anderen die in die arena temidden van al die rondom hen hoogopgetaste mensenrijen gezeten waren, zich ergerend aan een kameraman naast hem, een fotograaf die hem opzijliep, een dichter aan het woord, die hem stoorde in zijn konsentratie, en tijdens zijn eigen lezing ging Allen Ginsberg tegen hem aan zitten, en hield zijn benen in een heftige omhelzing, als om de angst te absorberen die uit zijn woorden naar buiten sloeg, die zaal binnen, waar slijmerige, stoffige draden van eenzaamheid als scherven in een spiegel sloegen. Een zaal krankzinnig; over naar Brussel, ruim een jaar later.
In de tussentijd, nu al weer het begin van dit jaar, en inmiddels de vereeuwiging per boek en grammofoonplaat, toch zeker het meest amusante grote vertelselboek van de laatste jaren: Poëzie in Carré, waar de bevolking van Nieuw Jerusalem, Mokum Alef, het nieuwbabylonische Amsterdam zich vergreep aan enkele harer idolen.
Johnny in flarden bij voorbeeld, binnen twee sekonden van ‘Hosanna’ tot ‘Kruisigt Hem’ dit unieke ervaren dat wij ons allen bewust zijn, nietwaar bio-chemici?
| |
| |
Jij daar, volmaakte zeepbel, prik.
Weg ben je.
In de baarmoeder waar je NU in zit, terwijl je dit dichtertje leest, wiens stem je kent, die je krankzinnig wil maken, je pijn doet lijden, AUAUAUAUAU -
Voel mij terwijl ik je van binnenuit betik
klikklakklik door je bloed opschrik,
met een taal zo stoutmoedig
dit zielsverrukte evenwicht
met stromen van mede-leven
scheuten van liefde belichaamd
- de dichter staat er aan.
Niemand dan hij zelf weet wat hij meemaakt.
Ach, die vele ogenblikken!
Berghmans huilend: ‘ik schrijf nóóit meer éen regel poëzie?!!!’ en hij vervloekte alle mensen rondom hem.
Ik ken geen nederlands dichter, die zijn publiek haat. Ik heb in elk geval bij geen van de dichters, met wie ik de laatste tijden samenwerk, een dergelijke houding aangetroffen. ‘Be entertained by the social game you play.’
Reken maar, dat zij genieten, telkens als zij hun woorden delen met het publiek. Zij schrijven niet vanuit misverstanden, 't en zij dat zij persoonlijke problematieken zò weten te verwoorden dat deze universeel worden, en de auto-terapie van het vers genezend werkt ook voor de lezer - die beseft dat ook in de pijn niemand alleenstaat.
| |
| |
We kregen dus een publiek ‘waarmee wij rekening moesten houden’ - een gewaarschuwd man telt voor twee, maar tot op de dag van heden ben ik nog verwonderd over de mate waarop mensen zich met middeleeuwse misverstanden kunnen vereenzelvigen, en ik sta paf van die lieve dichters die het oliedomme politieke spelletje (in Zwitserland sinds enkele eeuwen vreedzaam en demokratisch opgelost het naast elkaar in éen land bestaan van meerdere talen) meespelen.
In Carré was de politiek verre; er waren wel geëngageerde dichters, maar zij beantwoordden aan de spelregels van Lautréamont (zie Voorwoord bij boekuitgave Carré): Confucianistisch, Tao, de weg zonder het uitstippelen van de weg. Weten die dichters veel, ze doen maar wat! Terecht, het is het enige wat zij kunnen.
En wat weten die verslaggevers veel! Ik acht hun bijdrage aan het evenement van groot belang, niet omdat zij waardevol zou op Fritzi tHvdB na, in wie ik onvoorwaardelijk geloof: zij hadden aan de poëzie-avond in Carré deelgenomen en wilden ook graag in Brussel meedoen, nadat zij de uitnodiging daartoe ontvangen hadden. Ik neem de namen van een 15 juli jl. opgesteld lijstje:
Campert Vanvugt Selfkicker Buddingh' Van het Reve Deelder Verhagen Lehmann Vinkenoog - de dichters, meenden wij, die zowel een duidelijke eigen plaats in de huidige poëtische samenleving innemen als zich speciaal toeleggen op de nieuwe groeiende orale traditie, die van het vers-mond-vers aan de man gebracht; daarbij speet het mij dat de verhouding tien Nederlanders tot tien Vlamingen de verhoudingen scheef zou trekken.
Uiteraard zouden vijf Vlamingen naast 12 Nederlanders een evenrediger kies-poëtische deler hebben weergegeven. Maar het werd nog meer vertrokken...
Al in de eerste brief die ons uit Brussel van een der leden van de Raad van Beheer van het Kunst en Cultuurverbond v.z.w. (vereniging zonder winstoogmerk, jòh, doe je ook mee?) bereikte, stond al de situatie aangegeven waarbinnen zich de ‘stuitende taferelen’ zouden voordoen, die spekje voor het bekje van de verlekkerde journalistiek in Nederland en Vlaanderen zouden worden.
‘U kent de positie van de nederlandstaligen in Brussel. Indien wij geregeld iets organiseren in de oude franskiljonse burcht van het Palais des Beaux Arts (onlangs nog Claus' Thyestes), dan doen we dat in de eerste plaats om aan te tonen dat er in Brussel een nederlandstalig publiek bestaat waarmee men rekening moet houden.’
| |
| |
De tien in Brussel optredende nederlandse dichters kende ik, zijn, maar juist, en integendeel: waardeloos, waarmee de pers zich weer eens opnieuw de veer in de hoed stak!
Die op neurosen en frustraties ingestelde verslaggevers, die smugly altijd beter willen weten, het laatste woord hebben, hun sinistere kanttekeningen achteraf maken, alsof de dichter dat niet altijd en overal zal houden! Pop-art, van het allerzuiverste water.
‘Maar de meeste journalistiek is heel onnauwkeurig, daarom is het geen proza of poëzie.’ (Allen Ginsberg, in Proef m'n tong in je oor) ‘Ik heb al wat jaren te doen met journalisten en het principe dat ik aannam is ze niet te manipuleren, dat wil zeggen, met ze omgaan zoals je met een ander mens zou omgaan, en als het er dan slecht uitkomt is het hun karma en niet het jouwe, omdat jij geprobeerd hebt volledig te kommuniseren. Je kunt niet proberen ze van jouw kant te kontroleren, of ze van tevoren te vertellen, je kunt ze alleen maar vertrouwen. Ik heb ontdekt, tenminste in Amerika, dat 99% geen eergevoel kent, of alleen maar niet verstandig genoeg is om te begrijpen waarover het gaat.’
Deze dingen, lieve vrienden-journalisten, zeg ik niet om het eervolle beroep van journalist geweld aan te doen, maar om het te zuiveren, voor een beter beeld van wat de goede journalistiek zou kunnen zijn. Die zich niet door vooroordelen, eigen denkbeelden, zou laten leiden. Temeer, waar straks iedereen in het nieuws van een onverwachte revolutie betrokken zal raken: op dèt moment kan een slechtingelichte journalist zijn angst voor gebeurtenissen die hij niet begrijpt op zijn lieve lezers doen overslaan, met alle konsekwesties van dien...
Dat partijtrekken tegen Johnny bijvoorbeeld: 2000 kijkerstoehoorders hebben kunnen lezen, hoe vervalst elk dagbladbeeld de werkelijkheid weergeeft.
Hoe vervalst dus ook de dagblad-images van de brusselse avond in het Paleis voor Schone Kunsten, waartoe terecht ook de poëzie gerekend wordt. De vlaamse deelnemers - het waren er al geentien meer, het werden er veertien, wij konden er nog een Zuid-Afrikaan tegenaan gooien, een goede schilder-dichter, wonende in Parijs, waar Olivier hem met Jan Rabie (die kortgeleden een paar dagen in Nederland was) bij het Living Theatre ontmoette: Breyten.
| |
| |
‘Ek verkies dat julle net van een helfte van my naam gebruik maak vir die program ens. Dus net Breyten. Dis my skildernaam en dit kan dalk verwarring skep as allerhande ander (onnodige) name nou begin opduik. Breytenbach is ook maar 'n verkorting van 'n naam wat oorspronklik baie langer was. Mens probeer alles verkort, tot by die b verby, totdat jy oplaas heeltemal opgelos word, en verdwyn.’
Op 15 juli stonden als vlaamse medewerkers op hetzelfde lijstje: Claus Gils Pernath Snoek Van Maele Bontridder Cami Van Ruysbeek Van Vrekhem Marnix Gijzen Jonckheere Marcel Coole - de laatste drie tijdens een brusselse bijeenkomst genoemd als noodzakelijk voor het verkrijgen van subsidies, of anderszins om politieke doeleinden na te streven. Ook Gils had een tiental namen genoemd (in een brief van 2 juni; wij hadden hem als adviseur gevraagd mee te werken) en daaraan nog zeven dichters toegevoegd als reserves...
Ondertussen hadden wij het Verbond v.z.w. voorgesteld het evenement te laten groeien tot een weekend. Het batig kultureel saldo, adviseerde sigma, zou groter zijn. Wij noemden de mogelijkheid dichters een tentoonstelling te laten openen, enkele forums te houden, etc.
‘Ik denk hierbij ook aan de belangstelling’, schreef ik 31 mei, ‘die voor een dergelijk brussels weekend ongetwijfeld zal bestaan bij studenten uit de vlaamse universiteits-steden, bij de pers die hongert, àltijd hongert naar manifestaties die het geijkte patroon doorbreken, en de gespreksstof die een grotere kommunikatie tussen kunstenaar en publiek bevordert.
Er moet voor twee dingen gewaakt worden: dat elke medewerker zijn persoonlijke belangen opzijzet ten behoeve van het gemeenschappelijke doel, zodat generlei misverstanden kunnen ontstaan - wrijvingen tussen deelnemers onderling zouden tekort kunnen doen aan het te bereiken resultaat: een positieve en unanieme demonstratie van kultuurgoed, in de hoogst mogelijke vorm: die van de dichter. U staat mij toe, dat ik hierop wijs, gezien vele tegenstellingen in de belgische realiteit, die helaas zo vaak nog samenwerking in de weg staat tussen lieden, die ieder voor zich ideëel werkzaam zijn! Ten tweede: de kwaliteit van het gebodene, en de perfektie van de organisatie.’
Enzovoort. Uiteindelijk kwamen als vlaamse medewerkers uit de bus, na wederzijdse bezoeken en een aantal telefoongesprek- | |
| |
ken: Jan Berghmans, Albert Bontridder, Pieter Buckinx, Ben Cami, Herman Claeys, Hugo Claus, Bert Decorte, Marnix Gijzen, Gust Gils, Karel Jonckheere, Hugues Pernath, Willy Roggeman, Paul Snoek en Marcel Van Maele.
Een van de bovenstaanden was er op ons verzoek ingekomen, nadat wij het kcv op 19 augustus (brief ondertekend door sigma-associate Olivier Boelen) hadden laten weten, na kennisname van een stencil waarop bovenvermelde namen: ‘dat het voldongen feit waarvoor je ons stelt ten aanzien van de deelname van... en... ons onplezierig heeft getroffen. Deze namen zijn in geen onzer besprekingen ooit gevallen en in hun ev. deelname zijn wij niet gekend. Dat... en... zullen komen verstoort al het evenwicht met de “noord-nederlandse équipe”; wij hebben gekozen (uit overtuiging en verwantschap) voor een resoluut eksperimenteel geluid en de keuze der vlaamse dichters was daaraan aangepast. Ik realiseer me dat de subsidiëring van deze manifestatie enige voeten in de aarde heeft gehad, maar moeilijkheden van die aard (die wij zelf al te goed kennen), dienen nooit en te nimmer met schipperen te worden opgelost. Nu kunnen we natuurlijk de uitnodiging aan de genoemde dichters niet meer intrekken, maar ter wille van het evenwicht stellen wij voor een nog niet in onze besprekingen genoemd vlaams dichter uit te nodigen, n.l. .... Je zult begrijpen dat we met ..., ..., ..., ... (om enkele “kontroversiele” nederlandse deelnemers te noemen) niet “in tune” zijn met..., ..., ..., .... Overigens missen we ..., op wiens stem wij ook in de “Grote Avond” prijs stellen.’
De niet eerder genoemde vlaamse dichter had zich als volgt schriftelijk bij sigma gemeld: ‘Van Clara Haesaert, Marcel Van Maele en Marc Galle hoorde ik spreken over die poëzie-manifestatie te Brussel, eind september. Waarom heb je me daar niet over geschreven? Ik wil daar namelijk aan meedoen. Die soort happening de laatste dag vind ik erg interessant. Voor éens dat er in België iets belangrijks en interessants gebeurt, wil ik er bij zijn. Als ik hoor welke mensen er wél bij betrokken worden, dan sta ik versteld. Ik heb heel wat méer te zeggen dan sommigen van die lui, ik heb iets uit te schreeuwen, Simon. Kijk naar de gedichten die ik hierbij stuur; met zulke dingen wil ik voor de dag komen, ik wil ze als een teken aan de wand plaatsen, ik wil ze op de muren schrijven.’
Een van die inderdaad aangrijpende gedichten:
‘Voor wie het nog niet wist:
en nemen de macht in handen.
| |
| |
jullie deze raad te geven:
Twee dagen voor de poëzie-avond, de eerste maandag van het driedaags gebeuren dat ik meerdere malen aankondigde als ‘kulturele revolutie’ (omdat het dat altijd is, wat er ook elders nog gebeurt, in de politiek, in de vakbeweging, in de kerken, in the new universe waarvan het Scienee Journal (oktober 1966 - five shillings), spreekt: Investigation of ‘the play that constitutes the Universe’ is part of the responsibility we owe to our environment’, werd mij meegedeeld door Julien Weverbergh (P.R.: Ik heb z'n boek gelezen, ik vraag me af waarom die jongen zo serieus wordt genomen) dat..., schrijver van bovenstaande regelen wegens een depressie niet kon, wilde, mocht, zou, meedoen. Ik trachtte wat opheldering te verkrijgen, maar dinsdag hetzelfde geluid, waarop wij Ivo Michiels (die de maandag aan het forum ‘Het bewustzijn als slagveld anno 1966’ - 'n leuk onderwerp, kan ik je aanraden! - had deelgenomen) in zijn plaats verzochten op te treden.
Ik nam aan dat Ivo wat ikjes zou sprokkelen, of anderszins poëtisch proza te berde zou kunnen brengen, zodat dat grensgebied, als bij ons in Nederland Bert Schierbeek begaat, door hem ook stem zou krijgen: helaas bleek zijn voordracht te prozaïsch, hij verontschuldigde zich daar bovendien voor (en dat soort dingen kun je en public niet doen, want jij doet je best en zij doen hun best) en raakte zo nog dieper in de verwarring, die de zaal daarvoor al had meegemaakt, toen... - die toch was gekomen - een gedicht als het volgende ten beste gaf:
‘Het weze tot uw geruststelling
...was depressief en wel, ondersteund en aangekondigd door vrienden, opzij van de tafel gaan zitten; hij gaf me vooraf enkele malen te kennen toch niet te willen, vertelde mij bovendien dat ik wel kwaad op hem zou worden, gezien de manier waarop hij de zaal te lijf zou gaan, enzovoort.
| |
| |
Nu ga ik uit van het allereenvoudigste principe dat ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, en dat ieder dichter het volledige recht heeft zich te uiten zoals hij wil, gedurende de hem toegewezen tijd.
Wat er met hem gebeurt: het is zijn karma. Hij heeft zijn eigen publiek. Hij kan er uit halen wat er in zit. Liefde. Mede-leven. Spot. Hoon. Haat. Gelach. Geschater. Protest. Verontwaardiging. Ontsteltenis. Ontroering. Verwarring.
Of, als hij te oud is of te weinig artikulerend, niet meer levend of niet langer betrokken bij zijn vers-inhouden: onverschilligheid, verveling, gemurmel, misbaar, rumoer,
heckling, stemmen uit de zaal, interjekties, en andere vormen van masturberen.
Tenslotte wil iedereen klaarkomen, en als de dichter het niet doet, dan doet de zaal het wel voor hèm. Dan wordt hij geburgemeesterd, gehekeld, gekielhaald, voor de leeuwen geworpen.
Dat is juist de charme van het geheel: de dichter zoekt graag de leeuw in zijn hol op, het hoort tot zijn ervaringen, hij wil weten wat het is oog in oog met het gevaar, de dood, het leven, het einde, het begin, de anderen, te staan.
De dichter is een moedig man, als hij een goed dichter is, tenminste. Hij liegt niet hoewel hij de waarheid geweld aan doet. Hij is geen dief, al ontvreemdt hij dagelijks andermans eigendom. Hij heeft nooit een moord begaan, toch kleeft er bloed aan zijn hand (Om Morriën's Volkslied - staand te zingen - te parafraseren).
Hij ondergaat. Hij is een seismograaf. Hij slaat uit. Nooit eens normaal doen, gekke jongen?! Van Himmel-hochjauchzend Zum Tode Verrückt.
Inderdaad, doe het hem maar eens eventjes na, maakhet maar 's mee - geen wonder dat je naar woorden zoekt, je bent zelf de dichter, geslagen met het vlammende zwaard:
HOW CAN WE END HUMAN SUFFERING?
| |
| |
Kortom: misschien was de volgorde verkeerd, misschien was gezelschap in zijn geheel te weinig homogeen om solidair weerstand te kunnen bieden aan agressie, en kollektief niet in staat een positieve inhoud over te dragen; een feit is dat tallozen van enkele pittoreske tafereeltjes getuige konden zijn: Marcel Van Maele dansend over een tafel, hij voelde zich zo goed als hij maar kon, maar ik moest hem vanaf mijn schoolmeestersplaatsje wel omlaag brengen, want hij had zijn nek kunnen breken.
Dan Jan Berghmans als een stier in de arena in gevecht met allen, drie keer op en af (Ik fluisterde hem in het oor, toen hij de eerste keer voortijdig ophield: ‘Je bent toch dichter? Je bent toch meer dan die 2000 mensen daar? Je laat je toch niet kennen?’) en op het laatst steeds meer bloed eisende van alles en allen, inklusief zijn kollega Remco, die het ook aan de stok kreeg met een alleronaangenaamste anonieme verscholen durfal, met welk genus de zaal vol zat.
Dezelfde Berghmans, die na afloop nauwelijks wetend wat hij deed de rots Gils besprong, van achteren, die vulkanisch eveneens onmiddellijk losbrandde. Twee kemphanen; ik was er getuige van. Maar geen van beiden was tot rede te brengen. De projekties waren in hun uitroepen niet van de lucht, zij gooiden met hun visitekaartjes alsof ze geen namen genoeg konden vinden. (Overigens, van beiden, de week erna een roerende brief.)
Etcetera. Heeft het iets met poëzie te maken? Zeker wel: álles heeft met poëzie te maken. Daarom is de dichter niettegenstaande zijn niet altijd geïntegreerde, swingende persoonlijkheid, en vaak ook gekortwiekt door ego-obstakels en privé-ijdelheden, zo'n veel-zeggend mens.
Je kunt spelenderwijs aan zijn hand volwassen worden, kind blijven, met nieuwe ogen zien, hij ben jij, en ik ben hem ook. Hij stelt je altijd voor unieke situaties: telkenmale je een dichter kunt bekijken, moet je dat niet nalaten.
De dichter kent geen censuur, hoewel een van de jonge dichters die kort geleden in 's-Hertogenbosch in het openbaar gedichten voorlas, een proces-verbaal kreeg omdat in een van zijn gedichten de regel ‘God is dood’ voorkwam; zo'n verbaliserend rechercheur zou je in een vpro-televisie-teach-in over dat onderwerp moeten zetten, naast Nietzsche, of zo.
Er zal nog wel het een en ander ter sprake komen, als de poëzie zich in dezelfde vrijheid blijft ontwikkelen. Als wij de tegenkrachten maar vroeg genoeg leren herkennen, signaleren, en openbaren. Ik krijg een brief van een jonge dichter, die beat and poetry beoefent. Niet alleen schrijft
| |
| |
hij, Ben Katerberg, teksten voor The Zipps, maar hij leest ook met Cees Boender witte en paarse gedichten, begeleid door de beat van Flip Elzerman en zijn mannen: ‘We gaan (hopelijk) een “paarse” toekomst tegemoet en met paars bedoel ik geen tijdelijke modekleur. Dag! Tot ziens, hè.’
Uit een lange brief, gepubliceerd in Hitweek, van 7 oktober 1966.
Ben Katerberg dan schrijft me:
‘We waren gisteren in Zeist. De Oidipoes-jongens hadden een grote zaal gehuurd. Midden in de bossen. Politie kwam vooraf naar ons toe. “Waarom werd jullie optreden in Goes verboden? Wat gaan jullie hier vanavond doen?” Na afloop kwamen ze weer: “Wat hadden jullie over Koppejan? Hebben jullie duplikaten van de gedichten? Nee? Dan moet je die volgende week opsturen naar het politiebureau in Zeist, Afd. Algemene Zaken.”
Simon, moet ik dat doen? Hébben zij het recht dit te eisen? Heeft de politie überhaupt de macht je gedichten vóór of na een optreden te lezen?’
Mijn antwoord laat zich niet raden. De politie heeft met poëzie niets te maken. Mijn spel is zo eenvoudig, iedereen kent het, het eerste citaat van mijn boek Liefde zegt alles. Kennedy: Let's communicate or die.
Het wordt tijd, dat de poëzie de mens bevrijdt. Het wordt tijd dat de poëzie zichzelf bevrijdt. Het wordt tijd, hoog tijd voor vrijheid. Het wordt tijd dat de dichter in de mens ontwaakt. Zijn slaapwandelen is gevaarlijk. Hij zal kapot kunnen gaan aan zijn afgoden Geld en Macht. Hij zal zich spelenderwijs moeten veranderen. Dagelijks aan nieuwe gedaanteverwisselingen onderhevig: de mens in en uit zijn kokon. Eén voortdurende metamorfose, partogenese, bisociaties, en Eureka! Voortdurende verstandsver- | |
| |
bijstering. God, geef hem de genade.
Iedereen minstens éenmaal door de hel, vooruit dan maar. Al doende leert men. Valien en opstaan, niet alleen in de poiitiek, waar ze nooit opstaan, en niets doen dan vallen.
Poëtisch mengelnieuws? Kijk maar om je heen. Er waren nog zoveel oponthouden, in Brussel, Amsterdam, Londen en waar ik de poëzie maar in het openbaar beleefde (het festival in Velp waar mr P.B. zichzelf een testimonium paupertatis uitreikte).
Als ik denk aan de simultaan-manifestatie in Antwerpen: Contramine! Haha! Het arresteren van mijn soul-brothers Hans en Johnny, omdat zij rookten op twee passen afstand van waar het wél mocht! Etcetera. Een vreemd volkje, dat van ons, dat van over de grenzen. Het wordt nog eens Tirol, met dinamiet onder de treinen, en nachtelijke aanvallen - een nieuwe republikeinse en federatieve ondergrondse.
Werk aan de winkel in de Borinage, in de vlaamse dreven, in de Mijn Unie, tijd voor Uilenspiegel, Jan de Ligte, en Reinaart. Tenslotte heb ik gedurende enige tijd mijn eigen stad ook in mythologische, heroïsche, heilige referentie-kaders gezien.
Waarop de provo's kwamen, en de dichters kwamen. En de vredestichters, en de protestanten, en de studenten, en de - kijk, ik wacht maar af: ik geef geen bevelen, ik volg niemands bevelen op.
Ik kan voor mijzelf beslissen, en zo staat het met elke dichter, hoop ik. Ik blijf er eenvoudig bij, het lijkt me - eenvoudig - het leukste! Het heeft niets te betekenen, maar het spelen met poëzie is heerlijk! Leve de vrijheid!
oktober 1966
(Podium, nov./dec. 1966)
|
|