| |
| |
| |
De Dichter Dichter bij de Mens als Dichter
Het is niet zonder reden, dat de kunstenaar in alle opzichten een nieuwe plaats in de samenleving aan het veroveren is. Te midden van de chaos en vervreemding, die het gevolg is van een steeds onnatuurlijker leefpatroon, dat de mens in het Westen beheerst, staat de enige antispecialist die zich met de gehele mens bezighoudt: de kunstenaar die een algemeen-menselijke taal spreekt, en appelleert zowel aan het intellekt, als aan het gevoel en de wilskracht van de mens, die vaak vol vraagtekens staat.
Op een wetenschappelijk cios-congres in Rotterdam verzamelen ekonomen, hoogleraren, topdirekties van wereldkoncerns, wetenschappelijke ambtenaren, bankiers en regeringsfunktionarissen uit de hele wereld zich om te beraadslagen over ‘management en groei’, in september '66 als thema gekozen ‘omdat de organisatoren van mening zijn, dat de wereld van vandaag in de komende jaren gekonfronteerd zal worden met een toenemende compleksiteit en een versnelde groei.’
Het spreekt vanzelf dat managers zich wapenen om de compleksiteit het hoofd te kunnen bieden, en mee te
| |
| |
kunnen groeien binnen hun organisaties - maar waar staan al die eenzamen, van wie de Beatles zich afvragen tot wie zij behoren; en waar zij vandaan komen? Wie bereidt hen voor op wat komt? Wie zegt hun met even zovele duidelijke woorden, dat de nieuwe ontwikkelingen de mens geen zorgen hoeven te baren, zodat men zich bij het leven betrokken voelt?
Het proces van vervreemding is een ziekteproces: als een vrouw in New York overdag wordt aangerand, om hulp gilt en vijftig omwonenden - verstijfd van schrik - doen niets, dan is dat een gevaarlijk ogenblik. Een jongen verdrinkt - mensen kijken ademloos toe, en doen niets. Niet uit onwil, maar omdat ze zich niet langer betrokken voelen bij wat er gebeurt; het gaat hen niet aan. ‘Ieder voor zich,’ mompelt iemand naderhand, als psychiaters en sociologen op onderzoek uitgaan: ‘Je hebt al genoeg aan jezelf. Als je je ermee bemoeit, krijg je toch maar last.’
Een vreemdeling in eigen huid vaak, zo vervreemd van zichzelf, zo weinig bewust van zijn relaties tot vrienden, kollega's en stad- of buurtgenoten, zo slecht op de hoogte van wat er met hem, voor hem, en over hem wordt beslist - zó is vaak deze mens, die toch een ondeelbaar onderdeel is van een ganse schepping, rond hem opgebouwd uit natuur en menselijke natuur. In elke onbekende voorbijganger ziet de kontaktloze, kontaktarme mens een vijand, hij is bang voor aanrakingen, hij heeft angst voor gebeurtenissen die hem (en de wereld) niet eerder zijn overkomen, hij pantsert zich tegen andersdenkenden, en komt in een kille schijnwereld terecht, waarin hij slechts schijnproblemen schept, die niet dan door eigen verandering zijn op te lossen.
Zijn bezittingen worden hem dierbaarder dan zijn ziel - nauwelijks beseft hij zijn eigen zielenood, het is zo ge- | |
| |
makkelijk anderen de schuld te geven van wat hem zelf overkomt, en als een televisieprogramma deze man in de steek laat, schopt hij zijn toestel in elkaar, of vermoordt zijn schoonmoeder.
Wie bereikt wie? De televisie heeft de mens veranderd, ontegenzeglijk; dagelijks ziet hij voorbij eigen grenzen, maar hoe vaak krijgt hij een objektief beeld van wat er in de wereld geschiedt? Elke aktualiteit heeft eeuwigheidswaarde, maar wie wijst hem op die eeuwigheid? Er zijn vele leeflakunes ontstaan; velen zijn bijvoorbeeld onbewust van het feit dat de oorlog niet iets is, wat buiten de mens staat (op een vreemd en raadselachtig slagveld, in het Verre Oosten) maar dat het een gemoedsgesteldheid is, die in ieder mens schuilgaat, en zich soms verontrustend openbaart - ook en juist in het Westen, waar de stad de mens prikkelbaarder en gefrustreerder maakt dan daar, waar hij de loop der seizoenen aan de hand van zijn omgeving kan volgen.
Nauwelijks realiseren wij het ons, wie wij ook zijn, dat te midden van ons, rondom ons, vele eenzamen van alle leeftijden in de steek worden gelaten door ruimer behuisden, beter gesitueerden en hoog-boven-anderen-verhevenen.
Het zijn deze eenzamen, die voor hun isolement geen andere uitlaat kunnen vinden dan het zinledige protest van individuele en kollektieve agressie in welke vorm ook. Zij zijn de willoze slachtoffers van een samenleving die zich meer om sociale orde en maatschappelijke verordeningen bekommert, dan om de geestelijke nood van de zwakken in ons midden, de sociaal-gehandicapten voor wie op geen school plaats is, die tussen de wal en het schip van een geordend cao-bestaan vallen, en voor wie de arbeid niet langer een fiere strijd om eigen kreativiteit is, maar een doelloze routine aan de lopende band.
| |
| |
Het kan niet vaak genoeg gezegd worden, dat de routine in strijd is met alle gegevens betreffende de natuurlijke staat. De routineuze mens is misschien trots op het gemak, waarmee hij eenvoudige handgrepen verricht, zonder er naar om te kijken, maar hij dient wel te beseffen dat er binnenkort een moment zal komen, waarop zijn routine-handgrepen en denkwerk zullen kunnen worden verricht door machines.
De mens zal zich nu, in deze jaren, moeten vrijmaken van zijn eigen heersende opvattingen over recht en plicht, hij zal andere maatstaven moeten aanleggen bij de beoordeling van mensen, die anders zijn dan hijzelf, die bijvoorbeeld niet werken, maar spelen.
Het ekonomisch nut van een mens bepaalt niet zijn uiteindelijke waarde; slechts zijn positieve bijdragen aan het menselijk geluk, dat wil zeggen zijn betrokkenheid bij de bespeelbaarheid van het leven, maakt hem tot nuttig mede-wereldburger. De dichter, waar hij zich richt tot hem volkomen onbekenden, in een taal die hij in eenzaamheid boven of voorbij zijn eigen gevoelens vormde, is zo'n nuttig mens. Hij is kind gebleven, kijkt met onschuldige ogen de wereld in, blijft vragen: Waarom, waarom, waarom? Dat hij kind bleef, is wellicht zijn grootste waarde: het maakt hem schuldeloos, en openhartig - hij wil niets dan de waarheid weten, en hij doorziet alles wat de ‘volwassene’ gemaakt heeft tot de square figuur in ogen van vele jongeren: het schipperen, het met minder dan zijn volledig recht genoegen nemen, het bij de pakken neerzitten, het toestaan van een status quo die honger en onvrede in de wereld houdt, terwijl ons voortdurend wordt voorgehouden dat het onnodig is. Er is genoeg energie en voeding voor iedereen, waar ook ter wereld, en genoeg wetenschap om door middel van onderhandelingen, besprekingen en beraadslagingen een einde
| |
| |
te maken aan bloedige konflikten, waar de te verwachten toestand in de wereld er toch een zal zijn van vreedzaam ko-eksisteren.
| |
Mensheid als broederschap
De dichter is er om die eenvoudige en positieve wetenschap de wereld in te brengen: De tegenstellingen dienen vereend te worden, de menselijke geest verzoend met de buitenwereld die elk mens zelf scheppenderwijze kan veranderen, omdat de schepping pas voltooid kan worden als ieder mens er zelf dagelijks een steen aan toevoegt.
De dichter levert een aantal van die bouwstenen: elk gedicht dat belerend of believend de ziel van een levende mens blootlegt, richt zich tot elke mens. Want alle mensen kennen pijn, wanhoop, twijfel, wrevel, genadeloosheid en wreedheid. Elke menselijke ervaring, hoe uniek ook, is door ontelbaar veel anderen meegemaakt. Het maakt de eenzaamheid draaglijker, het doet ons ons verbonden voelen met alle andere vaders en moeders en zoons en dochters.
Door te kommuniceren over deze dingen, door de grond open te leggen voor gesprekken over deze, iedereen rakende, onderwerpen vervult de dichter een noodzakelijke taak; hij neemt de plaats in van zieleherder, psychiater, sociale werker en kulturele ambtenaar.
De poëzie, als medium, is een universeel soelaas; de poëzie benadrukt de essentiële eigenschappen van de mens, zijn levensvatbaarheid, zijn humor, zijn mogelijkheden tot relativeren - de poëzie is een vingerwijzing op de weg onderweg, die het menselijk leven is. Eén reis, van geboorte naar dood, en ondertussen niet alleen verkeersvoorschriften (rood-geel-oranje-groen) en afstandsborden, maar oponthouden, ontmoetingen, alarmsignalen, wekkers, woorden, de stilte, niets...
| |
| |
Woorden, uit de mens geboren, om de mens te bereiken. De volledige mens; want de poëzie is geen dienstregeling, geen huishoudelijk reglement, geen algemene politieverordening, geen versiering, geen lukse, geen komfort, maar gebruiksvoorwerp, mededeling, verrassing, grondwet.
Al was de poëzie er alleen maar om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Dichter bij de Mens te brengen; hebben niet al onze regeringen deze tekst plechtig en met veel ceremonieel in onze naam gezamenlijk ondertekend? In 1948, drie jaar na de laatste wereldoorlog?
| |
Het lijden elimineren
De dichter niet als volksmenner, maar als taalkundige, die van grote woorden dagelijkse begrippen maakt, die zijn taal zuivert zodat er niet te lichtzinnig mee omgesprongen zal worden, en tegelijk doordrongen - zoals iedereen daarvan in alle vezels doordrongen dient te zijn - van één belangrijk en eenvoudig feit, onlangs door een amerikaans psychiater, dr. Sheldon Cholst, als volgt omschreven: ‘Het feit dat de mens heel goed in staat is tot lijen, dit dan ook op grote schaal doet, wil nog niet zeggen dat het een heel praktische levenswijze is. Het is veel meer een toestand, waaraan men gewend is geraakt, maar die geen enkel profijt oplevert, net zoals een slecht geleid bedrijf dat er nog steeds in slaagt het hoofd boven water te houden. Dit vermogen het diepongelukkige hoofd boven water te houden, is geworden tot een slechte gewoonte, die de mens het spoor bijster doet raken naar datgene wat hij zou kunnen presteren als hij erin slaagde het lijden te elimineren.’
Graag werk ik samen met deze waarheidsgetrouwe gedachte van een bewust artikulerende man, die span- | |
| |
ningen de wereld uit wil helpen ter wille van de vrede, die ontmoetingen wil bewerkstelligen ter wille van de harmonie, en verbanden openleggen - ter wille van het begrip.
Om dit begrip van de ene mens voor de andere mens heeft altijd alle poëzie gedraaid, op welke wijze de dichter ook uiting zocht voor zijn eigen ervaringen. Voor Dante werd het een afdalen in de hel, een weer gezuiverd te voorschijn komen, voor Shakespeare was het Hamlet, die alle vragen weer opnieuw stelde, en voor elke dichter is er een antwoord dat hij zelf voortdurend zal zoeken. De dichter, hoe uitzonderlijk ook, is niet uitzonderlijker dan alle andere mensen, die ook stuk voor stuk uitzonderlijken zijn - in welke kamer, welk lokaal, welke ruimte je televisietoestel ook staat: jij bent erbij.
Jij, lezer van deze regelen, bent bij dit leven betrokken. Je eigen leven hangt ervan af. De dichter vertelt je, dat je bent als hij, dat ook jij met zijn ogen kunt zien: elk ogenblik van leven poëzie, dat is verheffing, dat is verwondering. Een bewuste reis, waarvan je geen sekonde kunt missen, want je hart blijft slaan en je longen halen déze adem.
Poëzie: soelaas, behoefte, niet in geld uit te drukken, maar slechts in de oneindig rijkere schakeringen van een taal, die wij zelf hebben geschapen, om ons in uit te drukken, om ons in te verwerkelijken.
(Televizier, 15 oktober 1966, n.a.v. de avro-uitzending ‘Dichters dichterbij’, t.v.-seizoen '66 - '67)
|
|