daar ben ik van overtuigd: wie gaat er nog op de vuist om andermans mening?
We weten toch allemaal, dat er mensen zijn die anders denken dan wij: we lezen toch allemaal een andere krant, kiezen andere partijen, en we leven toch in een demokratie waarin iedereen zijn zegje heeft: de Jehova's getuigen, de Lou-mensen, de provo's, de Boeren, de Burgers, de Buitenlui, de dichters, de duivenmelkers, de kooplieden, de middenstanders, de ekonomen, de psychologen, en de sociologen? Door spreken, d.w.z. uitwisselen van gedachten kom je elkaar toch nader? Er is maar één ding, dat scheidt: de bullepees, dat wapen van de struisvogels, dat verouderde middel, dat geen enkel doel meer dient.
Gelukkig beseffen hoe langer hoe meer mensen het nut en de noodzaak van kommunikatie: binnen één week ontmoet ik bij voorbeeld jongens die in de maand juli de amsterdamse schooljeugd met een dagelijks programma willen verblijden, mensen die in Rotterdam in oktober een nationale speelweek (voor de 9de keer) organiseren, een aardige man uit Arnhem die daar dichters wil laten lezen, en ik bracht een bezoek aan Brussel waar wij over enkele maanden in het Paleis voor Schone Kunsten een nederlands-vlaamse dichtersmanifestatie zullen houden.
De Schone Kunsten, ook op straat. Leven als kunst. Ik geloof dat wij langzamerhand rijp voor de ontmoeting zijn, dwars door de soortnamen die wij elkaar geven, dwars door elk politiek geharrewar, dwars door de onmin die nog zovele mensen wantrouwig tegenover elkaar doet staan, dwars door de misverstanden, die uit de weg geruimd zullen moeten worden, als wij het leven leefbaar willen houden, voor onszelf, voor de mens van morgen.
(Vrij Nederland, 2 juli 1966)