zijn dat het leven een spel is, dat zo goed mogelijk gespeeld moet worden, terwijl het ik niet kan winnen, maar ook niet verliezen.
Hoe begenadigd en uitverkoren is degeen, die men bij gebrek aan beter: de kreatieve mens noemt: de kunstenaar, de man van de wetenschap die zijn ingevingen vertrouwt, de mens die bewust probeert te leven.
Ik zing een loflied op de kunstenaar, die kind is gebleven.
Want hij speelt, hij rotzooit maar wat aan, het gaat hem immers om het plezier van het spelend scheppen. Het gaat immers om de scheppings-daad, het nog nooit eerder gemaakte, het nog ongeziene, een verandering, een omwenteling, IN de leegte, die schepping heet, en waarin àlles al bestaat? Want geef het maar namen, noem het maar op, of het bestaat!
Het zijn dingen, die in verband met de zogeheten moderne kunst al eerder zijn gezegd, omdat het zulke koeien van waarheden zijn.
Het onverwachte, zegt Apollinaire. ‘L'imprévu.’
Altijd iets anders, zegt Spoerri. ‘Toujours autre chose.’
‘Een dier, een nacht, een schreeuw, een mens, of dat alles samen’, zegt Constant. Of, zoals Appel het iets anders zegt:
‘Schilderen is het voorafgaande vernietigen. Ik probeer nooit een schilderij te maken, maar een stuk leven. Het is een schreeuw, een nacht, als een kind, een tijger achter tralies.’
En ik zeg: vind maar alle namen, want het is alles, je mag er in zien wat je ogen er in zien, het ligt voor de kijker en zijn kijkers klaar om ontdekt te worden: je haalt er maar uit, wat je er in stopt, en wat Appel er vanuit zijn scheppingsdrang in heeft kunnen leggen. Liefst ‘alles’.
Ik liep eens rond op een tentoonstelling, hier in dit museum gehouden, en zag hoe een 6-jarig meisje met