Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 470]
| |||||||||||||||||
de rand van bewoonbaarheid, waar het licht ondraaglijk wordt. Ze kunnen niets meer zien, ze zijn vergeten dat ze ogen hebben en alles moet opnieuw worden aangeleerd (als ik de ogen sluit gaat het pas weerlichten, stralen doorklieven mij en langzaam verlies ik mijn lichaam). Het is goed dat het zo is: er staat nog veel te gebeuren met iedereen die nog oren heeft om te horen en door blindheid geslagen stom en aandachtig de verschrikkingen te boven gekomen op weg gaat. En (2) Ik ben mijn eigen ooggetuige. Leer ze herkennen: zij die hun ogen gebruiken want zij zien beter, leer de ogen hanteren, het gezichtsveld verruimen - het kan, want het zal moeten: er is zoveel te zien en de zon schijnt nog steeds. Geen hand voor ogen, leef. Vraag niet waarom, want er is geen antwoord. Het is een papieren vraag, en alle papieren vragen zijn alleen maar van papier. Dit moet leven, dit stelt geen vragen - alles is antwoord, alle antwoorden de juiste. (Ik heb een vrome overtuiging: de mijne.) En (3) Dit zal het worden: iedere dag een lepel leefregel. Drie wegen voor verheldering, verlichting en reiniging: de positieve, de negatieve, de waan-zin. Het goede, de destruktie, de verwarring. Ik wil: een diepgaand gesprek. Een notitieboek. Een citatenboek. Een kookboek. Een receptenboek. Een leerboek (geen goed boek of het is een leerboek). Een naamregister. Dit boek zijn naam. Welke van de drie wegen is het lijden? Te hooi en te gras weet ik. Van alles weet ik wat van niets weet ik alles. Dit is een vriendenboek; ieder die hier komt heeft recht van spreken. En (4) Het misverstand was een van de problemen waarmee ik worstelde en vragen doe ik mij af waarmee ik nu weer worstel. Want worstelen doe ik altijd en ontworstel en kom boven - waarop de bliksemschichten mij weer doorklieven, en worstelend houd ik van ieder gevecht een luxe-litteken over; als op de huid geschreven al mijn woorden en en waarom niet? het gaat mij niet om het geloof dat mij wordt geschonken, welk deel van de leer zal worden op- en overgeno- | |||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||
men. Mijn leer is niet eksklusief, iedereen kan er aan geloven: christenen en andere heidenen (om even rondom mij te kijken); maar waarom zou dit geloof het enig-zaligmakende zijn? Ik omvat alle geloven, van alle geloof een ooggetuige. Geen misverstand meer bestaat, als elk woord van mij afkomstig verantwoord is. Danig uitkijken geblazen. Leefregel 1: ken jezelf, wie goed doet goed ontmoet. En (5) Ik schrijf en vraag niet, en vraag me niet af, voor wie? Want ik weet het niet en kan het niet weten, ik schrijf voor het kumulatief effekt, ik schrijf om te kunnen leven, omdat in het schrijven mijn verlossing steekt, en wie niet? Ik schrijf voor mensen die beter weten, in de hoop dat zij mijn pogen tot leren aanvaarden als een poging, tegen beter weten in weten. Uit een schamel arsenaal haal ik mijn daden, vraag maar. Simon's hobby-horse jumps high.
Een teweeggebrachte, teweeg te brengen afstand. Ik breng woorden onder (hier), ik breng woorden aan (mij), woorddrager. Licht zonder woorden. Mijn schrijven mijn leren, al zoveel jaren moeite een handschrift te vinden, alsof het de enige reden is tot schrijven, alsof het doel door de middelen uit het oog wordt verloren, en de middelen zijn tot doel verheven. En (6) en (7) over. Het is geen geringe kommunikatie. Ik ben bang (nu ja) dat ik nu al niet meer gevolgd zal kunnen worden (en dat is dan mijn eigen schuld) terwijl ik toch alleen zeer eenvoudige dingen wil zeggen. Het is zo eenvoudig, en toch kan ik het niet onder eenvoudige woorden brengen (ook dat weer: eigen schuld, beter leren) en ik weet dat ik daarheen zal moeten wil ik blijven schrijven. | |||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||
Zo eenvoudig als Gezelle bijvoorbeeld, of de I Tjing. Ik weet slechts dat ik nu de behoefte gevoel er rekenschap van af te leggen, hoe ik de weg vond. Want hoe was het voorheen? Kon ik schrijven als Gerard Kornelis van het Reve, kon ik die woorden bedenken, ik zou beamen: ‘Steeds duidelijker is het mij geworden, dat ik een dwaas, dwalend en zondig leven heb geleid’ maar ik schrik terug van de zondagsschoolwoorden die zo innig goed het waarschuwend woord laten horen, want wie is zondig en wat is dwaas? Dwalend, als alle passief uit te drukken sleutelwoorden: willoos, machteloos, radeloos, als drijfhout (het gevoel van recensent anno dazumal). Ik wil het wonder volbrengen te worden ontvangen op een golflengte die geen twijfel openlaat, de kortste golf, van mij naar jou. Over. Onze golflengte. Gescheiden door de brede kloof van ongeloof en wantrouwen, achterdocht en angst, staan de beste stuurlui aan wal. Zij weten overal zelf het antwoord op. Omdat zij oordelen. Zij kennen slechts de wal. Zij kozen nooit zee. En (8) Ik heb wat afgeklaagd in mijn leven! Zoveel, dat het een wonder is dat er nog naar me wordt geluisterd. Het wordt tijd dat ik, dat ik van de zon ga spreken. Want wie ben ik, anders dan een zonbeschenen medium: het spreekt vanzelf. O, zo van zelf.
*
Waarnemen en gewaarworden, noemde ik deze uitlatingen, die voorafgingen aan een interview dat Vrijman en Campert mij ten huize van eerstgenoemde afnamen, 29 augustus 1963. Een plotseling verzoek, à bout portant zaten wij misverstanden uit te wisselen, bleven wij steken in een gebrek aan woorden (die ik voor Bibeb wél dacht te kunnen vinden). Er waren te weinig ‘interessevelden’ overgebleven, de reis had ik te vèr afgelegd op dat (niet vanzelf)sprekend ogenblik (voor de bandrecorder) om het tot een goed einde te brengen. Wij verloren ons gedrieën in de drank, twee dagen uitstel - ik ben de draad godzijdank verloren. Wat ik las, niet las, drukfouten, de zetter over het stuk dat zij | |||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||
van mij hadden genomen (ik bracht een tas vol van deze aanlopen-tot-boek mee naar Jans huis): ‘val dood, idioot’, en in m'n dronken roes vijftien doorgestreepte regels schreeuwend-ombegrip over een half uur onmededeelbaar weten: (genummerd (9) ‘Een half uur lang wist ik wat ik wilde zeggen: het is ondertussen verdwenen. Vragen worden nooit gesteld, alleen beantwoord. Niemand kan mijn vragen antwoorden - niemand weet waarover ik spreek. Dat vind ik jammer, dat vind ik - van anderen - ondoorgrondelijk, en toch, weet ik, ligt het aan mijzelf. Denk je, vraag ik en weet niet wat ik denken moet (drie ondoorgrondelijke regels). Ik ben het tikken niet meer zeker, ik zou willen verdrinken in het niet meer begrijpen o zetter alsjeblieft tik dit met de verschrikkelijke afstand, nodig om te beseffen hoe moeilijk het is de waarheid te betrappen als het gemakkelijk was telden wij vele heiligen.’ Ik moet dit rekonstrueren, te veel tikfouten, te weinig ‘overkomen’ altijd beseft). |
|