speler in fontein) en het verleden, dat van de zoekende broeders nu.
*
De dolzinnige plannen. De vijftien hoofdstukken, die in een boek zouden moeten komen (dit boek dan maar), dat ik al vorig jaar wilde schrijven. De tientallen aanvangsperiodes heb ik her en der verspreid liggen, ze horen bij dit naderende kleine begin, evenzovele stappen terug, vingers leggend op een open wonde.
(1) De inleiding tot ‘mijzelf’,
(2) het verleden, nu andersom,
(3) hetzelfde, zonder mij,
(4) de literatuur en de boeken van de Weg,
(5) de weg - de mensen in mijn leven, en ‘ikzelf’,
(6) de verzameling van Goden en andere postzegels, munten en meisjes,
(7) alles over Tibet, incl. de reis erheen, en Sierksma, Tirade, maart 1963,
(8) het geld voor de reis heen en terug oostfront etcetera,
(9) voor het grijpen: de gebeurtenissen zelf,
(10) mensen,
(11) een gedicht in tien anekdoten, dat ik fragmentarisch heb liggen,
(12) een roman in verzen, die ik wilde maken. ‘Hoe het komt dat het woord vrij is, maar niet de woordenmaker,’
(13) ik tel tot honderd en ik ben er niet,
(14) ik heb dus vele plannen, &
(15) dit is er dus één, door de tijd achterhaald, dankzij mijzelf.
*
De pijnen zijn niet te beschrijven. Tot in de shock-fase en het volledig buitenbewustzijn. Mochten er hier psychiaters in de zaal zijn, je kunt het als een auto-analyse lezen, ik raak in jullie woorden verward makkers, we moeten gaan determineren. Wat willen we eigenlijk? Genezen, of redetwisten om woorden? Voorkomen, of lapzwansende lapmiddelen? Wat wordt eraan gedaan? Zou largactyl helpen, vragen jullie me?
Ik heb de middelen gekozen. Het kan toch niet anders, dan het gaat? Wij zijn de middeleeuwen voorbij, geen heksensabbats,