Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |
Hans, gekonfronteerd met het probleem-Huub, een nieuw gezichtspunt naast dat van de anderen: Stephen, terug van parachute-springen in Duitsland en Frankrijk, en de Surinamer Sampa. Zij verruimen mijn blik en zij zetten alleen maar mijn fiktieve ‘ik’ in de weg tot de objektieve benadering van Huub. ‘Je moet de wetenschap scheiden van je affektieve gevoelens, je mag jezelf niet in hem projekteren,’ zegt mij dr. De V., ‘hij mag niet alleen op straat, hij moet voortdurend worden geobserveerd - we moeten hem tegen zichzelf beschermen.’ En Sampa: ‘Hij is zichzelf niet, het is een spel van hem, kamouflage - but he can't find no way back...’ Ik zal het vanavond laten testen, dit zelf kan nog geen antwoord geven, ik sta mijzelf in de weg. Ik mag niet oordelen. Het is vannacht besloten, ik heb een kritieke situatie doorstaan, handel nog voorzichtiger nu ik weet in hoeverre de verdubbeling gaan kan, in hoeverre ik de ander in mij beheers. Ik kan mij niet meer op hun weg plaatsen, wat is er te beschermen, en welke middelen mogen welk doel heiligen? Sampa heeft Huub het verhaal verteld, dat hij ook voor mij waarmaakte, zo authentiek en veridiek, dat het dit schamel dagboek van een zichzelfverliezend ik, de fiktie waarvanuit ik schrijf, een epische dimensie geeft, dat van een sprookje, een mythe. Want is ook niet Huub de zoeker, de alchemist, die zich op weg begeeft naar het meeste dat er is te leven? In eenvoudige woorden de gegevens, de nieuwe bewijzen voor het éénzijn der dingen, maar wie wil uit liefde ervaren, zonder te oordelen? Een buitenwijk van Paramaribo, Poelepantje, bij de brug over de Dominee-kreek. In het eerste huis over de brug gebeurde wat Sampa (22, vertegenwoordiger, sinds zijn dertiende in Nederland, sindsdien viermaal teruggeweest) op z'n tiende zag, toen hij langs fietste. Een kring Hindoestani op een balkonnetje, wijdbeens en zittend twee hunner in het midden. Stil, in transe, als in gebed verzonken, in het Nederlandse rijksdeel Suriname, op een zondagavond halfzeven in 1952. De jongen stapt af, kijkt (zegt nu: ‘voor mij nu, stoned waren ze, stoned, stoned’) en ziet hoe een van de mannen in het midden op een stoel gaat zitten, de ander tegenover hem heeft een boor in de hand, een kleine boor met een rood houten handvat (‘en ik | |
[pagina 447]
| |
maar schrijven’, ‘en ik maar kijken’, ‘niemand begrijpt het’ verstonden Reineke en de andere Simon), en boort bij de ander een gat in het voorhoofd tussen de twee ogen. ‘Hij bloedde als 'n rund, maar ik kan geen bloed zien, ik ben weggerend, op de fiets gesprongen, weer naar huis gegaan, de andere kant van de stad.’ Even later, in het gesprek, ik wanhopig: ‘Het kàn niet!’ De koele jongen kijkt me aan, recht in de ogen, zegt zonder nadruk beleefd twijfel uitsprekend over mijn oordeel: ‘O, is hèt zo?’ Hij heeft het zélf gezien. Wat hij heeft gezien, heb ik gezien - ik vraag door: ‘Wat denk je dat er met de man gebeurd is? Doodgebloed? Denk je dat de man nog leeft?’ ‘Ja,’ zegt hij, rustig: ‘Nooit iets van bekend geweest, heeft niets van in de krant gestaan dat er iemand was doodgegaan.’
*
De projektie op de ander: Huub, rondvertellend (o.m. aan Sampa) dat wij in hem een God zagen... Tegen Hans zeggend, ongedurig toen over God werd gesproken: Marihuana is God en niets anders...
*
En ik maar schrijven. Zo kort nog dag. Het gebeurt over twee jaar, in het jaar 1966. Jullie hoeven niet te vrezen: het is het Licht, en je leeft in liefde. Kon ik liefde uitdragen, ik kan liefde uitdragen - ik wil niets anders. Dit is liefdes waanzin. Dit dan maar de andere kant. Bereid je op je dood voor, met liefde - je moet elk ogenblik kunnen dood gaan en je verantwoorden. Dit is het laatste oordeel, er zal er geen meer komen. Dit is nu, dit is altijd, dit is van hieruit waar, dit beleef ik. Ik heb gehuild om de kinderen; ik kan tot de levenden niets zeggen dan: leef. Leef zo intens mogelijk, want het gaat om je leven. Er is geen ogenblik onbelangrijker dan het andere, het is allemaal van God gegeven en je zult het moeten diggen, of kreperen in het duister. Wacht op de dag, die komen gaat. Er is maar één God, doe je ogen dicht en geloof. Laat ik het voorzichtig een naam geven, het is een lieu inexprimable, het is de | |
[pagina 448]
| |
kille afwezigheid, een keer per jaar heeft de Hogepriester toegang tot het tabernakel, het is niets - niets is er dan de vier letters JWHW, het kan niet anders geduid worden. Het ligt in vier letters besloten, en alle anderen zijn er de dedukties-indukties-objektiveringen en subjektiveringen van: The Theory of Relative Psychic Exclusion: de twee geesten die in ons rondspoken, de subjektieve en de objektieve, die elkaar in evenwicht houden: het evenwicht verstoord bepaalt de ziekte. Bepaalt de weg.
*
I'm not ready yet. Heaven. and Hell. I'm still afraid. ‘Be cool, strange things happen.’ This comes from Congo. This is it. Het is een verre weg, Van Ostaijen ontdekt als de mystieke dichter, en via Gerrit B. als cocaïne-snuiver.
* Zo ook gaat de geliefde
Mitri Karamasoff
dood
Ons op de schouders
valt nu laat en schuin de schaduw
des Iwan
Om het lijden dankbaar worden
en schijnbaar blijde
het scherpe vechten van spin en bij
verbeiden
Soms reeds is schoon mijn hand gesloten
alsof er geen verlangen
over mijn vingers
lag
Het is een verre weg
naar de passieloze berg
van het blote schouwen
Logos
Tao.
(Paul van Ostaijen, Verzameld Werk Poëzie 2, pagina 203) | |
[pagina 449]
| |
Ik mag niet twijfelen. De aarde roept mij. Het is de hemel. Ik mag niets anders doen dan getuigen, niet beleren. Ik mag profeteren, maar niet preken. Ik zal niet oordelen, want ik kàn het niet. De menselijke kosmos is te groot, te groot soms voor de mens die ermee rondloopt; hij kan niet anders dan zich uiten. De verhouding tot de ander: liefde, kommunikatie, hoop, vertrouwen. Ik zal het verhaal van Olivier niet langer hier vertellen: het is godsdienstwaanzin. Het is Olivier, het is een mens met zijn kosmos, die door Amsterdam, Antwerpen en Rotterdam trekt, ten prooi aan het lijden. Kom terug, Olivier. Ook voor jou is er plaats in de tuin. Je zult Overblijven. Als we ons best doen, in dit leven, zullen we allemaal overblijven. Laten we behoren tot de fittest, laten we zorgen voor ware survival. Het ik is een fiktie, en het is er geen. Laat me de tegenstrijdigheden vinden, en uit de weg ruimen, de tegenstellingen, en ik zal ze omkeren. There is a way back. Gegooid word ik tussen verstandhoudingen, waaraan ik geen deel heb. Doe het dan bij mij. Nee, doe het niet bij mij. O, schreef ik het Meester-Werk, dat zo onverbiddelijk is als deze schepping, waarin het de mens misschien zelfs niet gegeven is zich te bevrijden? De V. verwijt mij de projekties op Huub: ‘Omdat hij jou iets belooft (het Grote Uitstel) denk jij dat hij er zich aan kan houden, omdat jij je, gezond, wel aan je beloften houdt. Dat kan hij niet. Hij is psychotikus, een zieke geest heeft hij, hij moet tegen zichzelf in bescherming genomen worden. Hij is gevaarlijk; voor zichzelf-’ Hans vult aan: ‘Ik zou toch altijd aan anderen eerst denken, m'n vrouw, m'n kind, als ik zoiets deed...’
*
Na zes dagen vasten voor het leven van de zoon van Pete van L., die in Amerika tot de elektrische stoel was veroordeeld, overhandigde Adriaan de vader een rol met teksten uit de I Tjing, en zei dat hij de Duivel in hem had gezien. Wat is er met de zoon gebeurd, Sampa? Adriaan heeft het mij verteld, hij is opnieuw kontakt gaan zoeken, hij vroeg om een boterham.
* | |
[pagina 450]
| |
Pete van L., die in Amerika proeven onderging (voor een fysiologisch laboratorium aan een universiteit, waar hij als professorsassistent werkte), o.m. water-en-brood in het donker gedurende dertig dagen, driemaal daags tien minuten op het hoofd staan uithoudingsproeven, gemeten resultaten, bloeddruk, I. Quotiënts (142, als het mijne) etcetera - hij had Huub meer kunnen vertellen over trepanaties. Huub is er niet teruggekeerd. Is Huubs handeling een Duivelse? Sampa schudt bedroefd ‘nee’, als hij het hoort. Ik vraag hem uit, ik heb zo'n open toegang tot een geheel andere wereld (hij begreep het vanzelfsprekend, toen ik hem bezocht, hem uitlegde: ‘jij leeft in zo'n andere wereld, als Surinamer, dan ik, ik zoek de waarheid, wil je mij helpen?’), hij legde zich geheel en al open. Wij hebben uit liefde over de waarheid gesproken. Ik geloof hem onvoorwaardelijk. Ik liet hem het Mingus-interview en het Monk-relaxgesprek lezen. Ravi Shankar exorceert. Het zijn alle exorcismen, ik ban de duivels van mijn twijfel uit. Het is een zwaar weten, het doet pijn, het is een lange weg. Het is mijn plicht te blijven zien (en vergeten): Adriaan projekteerde de eigen kreatieve onmacht - sinds het vasten heeft hij niet meer gewerkt, dat is omstreeks de jaarwisseling geweest, nu ruim zes maanden - in Pete, die hij als duivel zag, hem onmachtig tot scheppen had gemaakt. Je bent je eigen onmacht.
*
Veel zoekers. Hans Schop; hij houdt huizen schoon en verft keukens. Hij wil zien. Hij leeft. Hij heeft mij een pijp gegeven, kwam na vier maanden kijken, informeren: ‘Je was toen zo enthousiast, toen je bij Maja woonde, je wilde opschrijven wat je allemaal zag, op straat en zo, heb je nog?’ hij laat zijn vraag in het niet verklinken, ik heb al de map met de eerste 215 pagina's van dit verbaal gepakt, die ik mijn uitgever (en Nagel) heb gegeven om te lezen, terwijl ik dit einde nader, hij gaat lezen op de bank, zegt geen woord, vertelt slechts iets als ik van m'n werk opsta om even bij hem te gaan zitten. Je merkt hem niet op, hij is er niet, hij heeft gewoond in het Junk House (nu gesloopt), een verscholen huis achter de panden Prinsengracht 146 en 148. Drie piepkleine kamertjes, op elkaar | |
[pagina 451]
| |
gestapeld. Beneden en op de bovenste verdieping, naar een achterkamer in de zolder van Rik van Bentum, een deur. Een ratteval. Een afgebroken huis.
*
We hebben Huub zo nodig gehad, we hebben hem zo nodig. Hij dwingt ons onszelf te zijn, we kunnen niet meer maskeren, verbergen, we leggen onze maskers af. We denken dat we goed doen. Wij zijn verplicht elk ogenblik nieuwe, intuïtieve besluiten te nemen, wij kunnen niets vooronderstellen, het is een weg die steeds verdergaat en je kunt niemand tegenhouden. Elk zijspoor een strayed cat, er is geen gemeenschappelijke weg: ‘the road to salvation is clearly marked: private.’ Maar misschien kun je de weg slechts afleggen, tot het einde, als je de genade deelachtig bent, die Huub wordt onthouden. ‘Drie jaar moest ik in afzondering en meditatie doorbrengen voordat ik Siddharta kon schrijven,’ schreef Hermann Hesse in z'n dagboek. Wat was het teken dat de Egyptische priesters op hun voorhoofd hadden? Ik kijk naar de foto in het 16e nr. van Planète, genomen tijdens inwijdingsrituelen van de Candomblénegers van Braziliaans Bahia. Hersentrepanaties, de symbolische heropening van de fontanellen bij het kind. Prenatale psychologie? Welke uitweg zoekt Huub? Ik weet het, kan het niet zeggen: het is één ‘uitleg’ uit velen. Zijn moeder stierf bij de geboorte. Wie zoekt hij?
*
Ik ben zo tegenstrijdig; Reineke zegt tegen me: ‘ik ken je, in hoeverre je gekend kunt worden. Van ontzettend zelfverzekerd ben je onmiddellijk verschrikkelijk twijfelend, sommigen zien in je de Duivel, anderen weer God. Kijk 's naar die besprekingen van Zolang te water! Soms dacht ik dat dit weekend iedereen een spel speelde, iedereen deed mee, niemand had het in de gaten behalve ik, ik dacht: ze weten wel béter, maar ze doen alsòf. Eén groot toneelstuk, iedereen doet maar wat, maar hij weet wel béter. Niets vond Huub vreemd, hij liet zich door jullie maar leiden, hij heeft niets gemerkt van wat zich rondom hem afspeelde, jullie spanning en paniek, de telefoontjes, de briefjes, de afspraakjes - dat we met z'n drieën kwamen, hem uit z'n bed haalden, verder | |
[pagina 452]
| |
de hele dag met hem optrokken, hij vond het allemaal even vanzelfsprekend. Hij ging mee naar de opening van Jan Cremer, zo onschuldig als een kind... Grenzeloos naïef is hij, en super-intelligent, want hij is niet te vangen.’
*
Trino over Synanon (HP 27/6/64). Reineke had bezwaren. Of die van mij, of van haar zelf waren? vroeg hij. Ik trek m'n schouders op. ‘Hij ziet op een vreemde manier tegen je op,’ zegt ze. Hij heeft nog gevraagd (ik was opeens naar zolder verdwenen, met de jonge fan van 17 uit Hilversum, die voor de tweede keer in een jaar kwam praten) waar ik was gebleven? Hij had met Reineke in de keuken gestaan, ze was de kamer binnengegaan, gevraagd waar ik was... Niemand wist het. Maar wat deed hij dan, toen jullie hem voor het laatst zagen? (Ze hadden in de keuken de bel niet gehoord, wisten niet dat ik de gang was opgegaan, uit het raam had gekeken, in de zon op het platje was gaan zitten praten.) De jongen was mee naar beneden gekomen, had onschuldige-adembenemende-rechtstreekse vragen gesteld: een kleine zoeker. Maar ze wisten niet waar ik was: Ed Visitacion, Huub en de jongen Kattenburg, die zijn werk had laten zien. Ze hadden mij vergeten: Gestalt.
*
‘Het is ook zó fijn en ongelooflijk, je moet even goed uitkijken wat je erover gaat schrijven. Hij heeft zijn hele leven gezocht.’ Ik maak van hem een held, een ridder, de prins uit een sprookje, een kruisvaarder, een verre reiziger, hij is zo ver, zo onbereikbaar mijn vriend (die ik hier een schuil-naam moet geven, als een vervolgde en vogelvrije:) Huub. Billie Holiday en hij maken me aan het huilen.
*
Morgen komt Bibeb. Wat moet ik haar zeggen? En zij maar schrijven. Ze gaat alle Vijftigers af. ‘Zal ik maken, dat ik wegkom.’ ‘Schrijf het maar niet op, denkt ze nog dat ik het meen.’ | |
[pagina 453]
| |
Leer je emoties uiten, op een gezonde wijze. In Godsnaam, reageer af (‘als je kwaad wordt, sla me desnoods, maar zet niet dat masker op.’)
*
‘Ik zou bij elke bladzijde uren kunnen praten, een heleboel hoeft voor mij niet, maar ik begrijp wel dat je het schrijven moet. Ik zie het als een heel klein begin.’
*
Ja, dat is het. Ik stel nog te vaak de vraag: wat zal ik eraan doen? Ik doe er nog te weinig aan.
*
Ik wist dat er vijf georganiseerde zintuigen waren. Ik was er één vergeten: het voelen. Zien, proeven, horen, ruiken - en wat is er gebeurd met het vijfde? God is het zesde zintuig. Als je het eenmaal weet, weet je het ook - en je kunt er verder niet veel meer over zeggen. ESP - of niets.
*
Of, zoals Borgès zegt in een interview met Carlos Peralta: ‘Je dirais que l'idée de Dieu, d'un etre sage, tout-puissant, et qui, de plus, nous aime, est une des créations les plus hardies de la littérature fantastique. Je préfèrerais, malgré tout, que l'idée de Dieu appartînt à la littérature réaliste.’
*
Dit is realistische literatuur, ook in deze dimensie is er een objekt en een objektieve beschouwer. Uren keek ik naar de binnenkanten van m'n ogen, en had ik niet in bed gelegen, in het duister, ik had een pen gegrepen en geschreven naar wat zich afspeelde aan de binnenkanten van mijn ogen, het was een en al bewegen, het waren de prachtigste hallucinaties, een voortdurend dringen en stokken, en buitelen van vormen in allerlei kleuren, één lopende band zonder einde waarop de vreemdste geometrische gebruiksvoorwerpen, havens, handen, potloden, hamers, ogen, landschappen, piramides, oorlogsbodems, poppen, ogen, monden, knipogend en lachend, huilend en vertwijfeld, opgewekt, lachend, lachender, gelukkig, levend. | |
[pagina 454]
| |
Had ik, had ik, had ik filmer, buitenstaander. Ja, ik observeer nog. Ik ben altijd in funktie, de observatiepost. Dit is nu alles wat te weten. Ik tel de schaapjes, zoals ik even lange uren in m'n jeugd (het was er een onderdeel van) op visite bij diezelfde grootmoeder aan de Noordermarkt heb gekeken naar een plaat aan de muur: een Christus met gespreide armen en voor hem de scharen: ‘laat de kinderkens tot mij komen’ en een andere plaat op dezelfde muur, een prent van denk ik Braakensiek uit de Groene Amsterdammer, vergroot, met onafzienbare rijen Belgische vluchtelingen, op een Nederlandse grenspost afkomende, een scène uit de oorlogsjaren 1914-18. De tekst daaronder vergeten, maar ik stond vooraan en keek ze allen in het gezicht. Er werd een beroep op me gedaan, om te helpen, en vaak heb ik die visite daaronder willen vragen: ‘Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd?’, maar ik wist nog niet, dat de vraag hardop gesteld mocht worden, om echoënd een antwoord te vinden bij de vrager: dertig jaar later. Liefde. Liefde. Ik wil liefde kunnen geven. Zoveel als ik maar kan. Ik mag niets dan liefde geven...
*
Edelachtbare, marihuana aktiveert de konfrontatie van de mens met zijn verschijningsvorm, in casu bespoedigt de volwassenwording. Aangezien deze wereld ten onder dreigt te gaan aan onvolwassenheid, dunkt het mij dat marihuana gepropageerd dient te worden, in plaats van vervolgd. Dit is een juridische vergissing, even fataal als alle andere, dit is een kwestie van recht en onrecht want ook ik (deze pagina's) bewijs (bewijzen) dat het roken van cannabis sativa bij de gebruiker hogere gevoelens teweegbrengt (ik puil uit van bewijzen, kreunend mijn schragen) - teruggevallen op verdachtenbankje, Simon?
*
Hoe kwaad professor Bok was, wat hij nog niet kon aanvaarden, de wijze professor, met wie ik niet meer kan kommuniceren! Sneller dan het licht; het bestaat niet. Lieve professor, Hans Andreus schreef drie olympische haiku's voor de televisie. De hardloper: | |
[pagina 455]
| |
‘De man liep zo hard
dat tot één lijn ver-
smolten
startstreep en
finish.’
‘De man liep zo hard
dat hij zichzelf voor
bijgaand
in het niets
verdween.’
‘De man liep zo hard
dat sneller dan het
licht hij
zich weer ont-
moette.’
*
In hoeveel verre hoeken ontmoette ik de geest, sneller dan het licht mijzelf en de eigen projektie in alle anderen. We hebben elkaar zo nodig gehad, als ik straks Huub, wanneer hij komt binnenlopen, nodig heb.
*
Sneller dan het licht hij zich alle gaven toedichtte
Sneller dan het licht hij aardde in hemel en hel
Sneller dan het licht hij vroor in vlammen,
Sneller dan het licht hij in de dood het leven zoekt:
de geboorte, het nieuwe begin, het herwinnen
zonder verliezen.
*
The loneliness of the long-distance runner, een verhaal van Alan Sillitoe. |
|