Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermdzaterdagavond 25 april 1964 [de zestigste dag]In de Bijenkorf de Italiaanse mode; in de levensmiddelenafdeling Panforte Margherita (Premiata Fabbrica di Panforte Fiore Siena) gekocht, dat bestaat uit amandelen, vijgen, dadels, honing, sucade, vanille en poedersuiker - een bepoederde stevige pasta, als een camembert in zes lagen papier, waarvan één zilver verpakt. Te veel omhaal: het recept bijna van de dawamesc. Ditkeer de politie bij Maja; ze had een vaas omgegooid en het water niet opgeruimd, of niet, of wel. Het was bij het hotel beneden binnengelekt. ‘Zijn het loodgieters? Bel je tegenwoordig de politie op als er loodgieters nodig zijn?’ Twee eenvoudige vragen van Stephen. Weer enkele eeuwen later. Ik loop over het Plein, neem ook weer afscheid van dat Plein, haast mij - een schim op weg van | |
[pagina 404]
| |
zijn kamer naar de sigarettenautomaat - omdat de vrees mij besprong, dat mij d'autorité de mogelijkheid ontnomen zou worden, deze pagina's niet te kunnen beëindigen.
*
Gevieren doken wij in een fotokabine op de Nieuwendijk, voor O., de nieuwe olijfboom in de grote tuin, een reuze-kick. Twee jongens met kuiven, die na ons kwamen, wilden nauwelijks geloven dat je met 2 of meer personen in de kabine van de fotomaat kunt plaatsnemen, zelfs niet toen ze aan onze foto's (die uit een gleuf naar buiten komen, na drie minuten) zagen dat het wel degelijk kan.
*
Enkele minuten later. De eeuwen anders overbrugd. Duikend van de ene wereld in de andere, namen kiezend en eerste stenen leggend, afstanden gevuld met krachten, besef ik mijn tekortkomingen. Tegenover Reineke de allergrootste: deze maanden een voortdurend gevecht - wat ik van haar stal gaf ik in veel minder dimensies aan dit boek, en wat er staat is haar ontstolen. Ik zou haar uit deze pagina's willen verwijderen, een vrome wens, want ik verwijder niets, alles blijft staan en bewegen zoals het gebeurd is - ik wil niemand kwetsen, maar wat heb ik anders gedaan dan geprobeerd mensen te beïnvloeden, mijn neus in hun leven te steken? Halfdrie. Ze kust me goedenacht, trekt zich achter mij in de slaapkamer terug. De Chinese kamerjas, die ons beiden past, hangt over haar lichaam, ik strijk over de vertrouwde plaatsen. ‘Dag lieve Simon. Ik kom je een kusje brengen. Tot straks, hè? Morgen lekker vliegen! Wat een leuke dag weer, hè? Maak het niet te laat, anders ben je morgen weer zo verschrikkelijk moe.’ Het zijn haar eigen woorden, de spreektaal die een beeld van de liefde vormt, anders dan de papieren werkelijkheid. Ik, die mij van een image tracht te bevrijden, en een verrijkt leven wil leiden, voordat ik aanvaard dat het misverstand niet kan worden vermeden, het tot hiertoe en niet verder, hier kunnen anderen niet meer komen, dit ben ik en niet meer of minder, en wat weet jij ervan - ik worstel met het begrip ‘zeer leesbaar’ dat Mulisch | |
[pagina 405]
| |
tegenover Scheepmaker gebruikt, in het Algemeen Handelsblad vandaag. Nico gelooft niet in inspiratie - hoe is het mogelijk dat 350.000 lezers zo worden bedot - maar blijkt ook nauwelijks thuis in de terminologie over de filosofische onderzoekingen, die Harry M. negen jaar geleden op de flaptekst van Archibald Strohalm aankondigde. Ik schep weer een relatie. Het zijn er steeds meer, steeds gedifferentieerder, genuanceerder ook dan het woord, maar het laat zich (door mij althans) op geen enkele andere wijze betrappen, ik kan met dit woord hier en nu niet dieper doordringen in de werkelijkheid, zoals ik die zie. Dit werk, dat ik hier zeventig dagen in uitvoering heb, om er lessen uit te trekken, is een eerste begrip. Ik heb nog veel te verrichten, op deze plaats zal ik het moeten maken: op maagdelijk papier. Ik ben mijn beklag bij de hoteleigenaar gaan maken (ik heb niet ‘geklaagd’), heb van hem een kleed kunnen lenen, heb de klagende Amerikaan in de kamer beneden mij ontmoet, hij lag in bed uitgestrekt, zijn vrouw zat met een jas aan op de rand te wachten (het tweede bed ernaast, beslapen, opengeslagen) op de klop op de deur, die de zoon des huizes met ons antwoord zou aankondigen (en mét mijzelf, ik wilde horen hoe het geluid klonk: de mensen boven, de grammofoon). Horen ze mij nu? Zijn ze verder getrokken, Europa in, een week van gespaard geld? Een soldaat uit Duitsland met permissie?
*
Ik heb weer voldoende ruimte rondom mij aangebracht; een daad - het gisteren geschrevene herinneren en weer opnieuw deze reis ondernemen, niet-chronologisch, of chronologisch, op de enig juiste, intuïtieve wijze weergegeven, een nauwgezetter dagboek dan ik ooit heb kunnen bijhouden. Ook een van de goede raadgevingen: laat de dag in gedachten opnieuw aan je voorbijgaan (de oude kabbalist, ik kwam hem nog één keer tegen). Maar mijn dagen zijn weken, de twee uur boodschappen in de Bijenkorf, het kip-eten. Televisie: Toevallig Van het Reve met een bolus, Romeo en julia in de feestwinkel - ik deel het met miljoenen. Ik deel het alleen. | |
[pagina 406]
| |
Ik heb te veel naar mijn eigen stem geluisterd in het weergeven, en te weinig naar mijn stem: ik ben anders gaan klinken, maar hoe? Er heeft zich iets voorgedaan met die stem, ik denk dat ik volume heb kunnen minderen, ik hoef minder te zeggen in gezelschap (ik leer rustig luisteren), maar nauwelijks wordt dit boek het onderwerp of mijn ogen glimmen en ik vertel de verhalen-van-de-schrijver. Het gaat nauwelijks meer om mezelf, het gaat om de ervaring van de macht die in mijn vingers schuilt, die het schrijven telkens moeilijker maakt, want telkens moet het méér waarheid bevatten, dieper dringen. Ik besef ook precies in wat voor rattenest ik me heb gestoken, ik heb mezelf een paar centimeter van de grond verheven en moet uitvoerig bewijzen hoe me dat is gelukt, terwijl ik voortdurend nergens ben, en overal. Ik heb de leegte weer doorbroken, het papier ligt uitnodigend, uitdagend voor me open, witter, duidelijker te lezen, din-formaat (500 nieuwe vellen van de gebroeders Winter), en ik maak tikfouten, die ik niet verbeter, meestal doe ik niets dan nummeren achteraf, bijhouden de aantallen pagina's, de dagen die zijn verstreken, de oogst van de dag of dagen, het naderend einde zien komen, die weer gevolgd zullen worden door andere woorden, die opnieuw de kommunikatie zullen leggen. Het gaat niet om de vorm, ik hoef geen afstand te scheppen, ik weet het alleen maar en dat doet me spreken. Om mij heen de ustensilien van mijn beroep: de lamp boven het bureau (de rest van de kamer in het duister), pennen, sigaretten, lucifers, pijp, opengeslagen kranten, knipsels, aantekeningen en wat boeken. Druk werk - ik ben druk aan het werk. Soms sta ik op, verpoos ik mij, vooral nu in het geleende kleed mijn blote voeten nieuw diep wegzinken. Hoe zal het zijn in het andere huis? Ik denk erover dit kleed te kopen. Ik hinder mijn buren. Ik verwacht ieder ogenblik de bel twee keer (voor mij) te horen. Vanmorgen om zes uur werd er luid en indringend, steeds dringender, langer en harder éénmaal gebeld, dus voor Maja, wel vijf minuten lang. Er werd niet geopend: men sliep. Wie was het? De overlast van het samenleven, nog velen die het zullen moeten leren.
* | |
[pagina 407]
| |
Ik heb de depressie doorbroken die mij deze dagen hinderde; het doorbroken worden van het vooropgestelde plan: dit boek in het nieuwe huis deze dagen te beëindigen. Het bewijst eens te meer: er zijn geen regels (maar soms smokkel ik). Je kunt niets besluiten, en je geest op het besluit inrichten, voordat het moment werkelijk daar is. Ik loop voortdurend op mijn konklusies vooruit, ik moet eerst de beide zijden van het verhaal meemaken, voordat ik zien kan wat er gebeurt. Ik heb nooit iets zien gebeuren. Nu zie ik het: er bestaan geen vaststaande meningen.
*
Een kwartierlang, schat ik, onderging ik een malaise. Zo zal ik het noemen, ik gooi niet langer met woorden als ‘ervaringen’ en ‘hallucinaties’; is malaise het juiste woord voor leegte? Ik was de veranderde situatie gaan bekijken, een leegte die ik met voedsel in de maag probeerde te vullen (kip, banaan, pinda's en de Italiaanse smurrie): de kleine, zonder verrekijker onherkenbaar niet-bestaande werkelijkheid, die de mijne is in deze nachtelijke uren, die ik opnieuw tot leven wil wekken omdat het een leven is, gekruist door evenzovele zielen als de mijne. Het is een groots en groter wordend heelal, daaraan doet de ontdekking van steeds nieuwer C 329-mogelijkheden niets af of toe. Het is even uitdijend, het zit allemaal in dat koppie, voel er eens aan (je eigen hoofd), bekijk eens de kleine ruimte, dat kleine gaatje onderaan de schedel, waar de wervels en je rug beginnen, daardoorheen gaat het allemaal, daardoorheen gaat alle weten. Het doodshoofd is in de opgezette-dierenwinkel te koop (ƒ50. -), maar ik kreeg mijn eksemplaar maanden geleden van Aadje.
*
3 1/2 cm × 2 1/2 cm, ik ben gaan opmeten.
*
Tocht van ruggemerg naar schedelholte, als de energie in de kachel waarmee ik mij de laatste week niet zoveel heb beziggehouden, het is milder weer geworden, een vreemd voorjaar, met winderige, regenachtige, zonnige en stralende dagen. We zaten op terrassen en zagen hoe de mensen gelukkiger worden als de zon verschijnt, we zagen de depressies ook van de zoveel hedens. | |
[pagina 408]
| |
Het is er, en het verdwijnt, maar het is er toch maar geweest, het heeft (waar dan ook) een spoor achtergelaten, het maakt - nu - geluid, ik heb smeulende kolen van de hele dag tot leven gewekt, ik porde, trok een schuif open, deed iets, gedachte handelingen beschreven, ik moest iets doen, het was een noodzaak, deze werkelijkheid is zoveel huidiger dan de andere. Het eerste gebod: ‘Gij zult geen weed verbieden.’ ‘Er zijn geen andere geboden nodig,’ zegt Huub, ‘je kunt je beter hierop konsentreren als schrijver.’ Hij verwacht van mij nauwelijks interesse voor andere dingen, zoals hij zijn leven en wezen geheel en al op zijn theorie heeft toegespitst. Hij ziet zijn instelling geenszins als een tekort, hij heeft vanuit zijn (bezeten) standpunt gelijk. Over niemand anders hoorde en gaf ik deze weken zoveel andere diverse meningen. Over niemand werd zoveel gesproken. Voor iedereen geruchten. Voor slechts één man, de eigen gebruiker, werkelijkheid. Er blijft mij geen werkelijkheid meer over. Ik kan steeds minder oordelen, naarmate ik meer zie.
*
Ik moet me hervatten, de plotselinge angst voor het verdergaan en falen in de malaise overwinnen - ik kan over Reineke niet praten. Ik ben gelukkig met haar, ik onderken haar nauwelijks; in deze pagina's die over zoveel anderen en mijzelf gaan, kan ik over haar niet spreken. Ik die bijna zesendertig jaar tracht te binden, zou moeten schrijven over een vrouw die ik nog zo kort heb leren herkennen? Ik maak het met haar, omdat ik haar in haar meest eigen ogenblikken nieuw kan zien. Deze zomer bijvoorbeeld de onze. Een sprookje. Een ander (soort) boek. Een nieuw leven. De zoon van de profeet. Aan je meest onbescheiden blikken heb ik haar (heb ik ons) prijsgegeven. Ik heb me tot allen willen wenden, besluit dit - ben er nog lang niet! - even weloverwogen met jou, die ik ben geworden, die mee heeft kunnen leven, en déze eenzaamheid niet zal delen, noch dìt stervensmoment. Het ligt in de aanvaarding: op dit ogenblik kan alles, ook dat, gebeuren. In rust, vrede. Ik wil de afstand niet korten of lengen, ik wil slechts de ruimte vergroten die ik zal verlaten om | |
[pagina 409]
| |
om het openlaten. Om de volgende keer. Om de kievit en de verrekijker, de vergroting, de versmalling, de verruiming, de vernauwing, de optische en radiotelegrafische kommunikatie. Kontakt met mensen. What can I do about it?
*
Ik heb in het vuur gestaard. Ik deed de kachelschuif open en keek. Naar binnen, een verweerde kachel van binnen, dansende vlammen rood en blauw, en alle kleuren daartussen, vulkanen van vuur ouder dan de geboorte van deze wereld materie onderhevig aan - of is het de geest? Alles is één. Ik geloof in de tekenen, die van ver komen en nabij: de verhuizing die nog niet plaatsvond, de asbak die van tafel valt en mij verhindert een gedachte op papier af te maken die ik als vals onderken - ik rook te veel nikotine, ondertussen wierp ik mij op de panforte, en beet met moeite door een zure appel. Ik geloof in mijn leven en mijn mede-mensen, God, allen die ik mee mag maken. Alles, nu, altijd.
*
Als je het weten moet verschuilen in aanhalingstekens openen en sluiten, de plaats van de komma's, de insinuaties! Onder(eigen) dak moest en zou die bundel heten (Stols, 1957). Onderdak was ik, dacht ik, jawel, en het was eindelijk een eigen dak, eindelijk: boven het hoofd. Ik heb wel beter geleerd. ‘Ik heb,’ zegt vriend Ewald bescheiden, ‘zelf ook veel geleden.’ ‘Mag ik het wel lezen?’ Allen willen ze weten. Tegenover de medegetuigen, de spelers die hier met (ware of valse) naam en toenaam te vinden zijn, krijg ik deze woorden te verdedigen - en niet alleen die van vandaag, maar ook die van gisteren en twee maanden geleden. Ik mag oordelen, als de mens te kort schiet. Van nu af aan weer wel. Ik mag ook de fietspomp weer uitvinden. Nico Scheepmaker mag ook alles.
*
Niet alleen wegens de interlinie vermag de lezer tussen de regels door te schrijven. Iedereen mag mij lezen hoe hij (of zij) wil. Sla het open, het is overal ‘zeer leesbaar’. Vind nou zelf. Zeg 's wat. | |
[pagina 410]
| |
Nu die pen op papier: ‘Beste Simon, ik geloof niet dat...’ En ik zal je zeggen waarom. Waarom? Omdat ik op dit ogenblik weer zo'n vervloekte Gauloise in de bek heb, een plaat uit India trekt mijn hoofd van links naar rechtsboven, ik heb de wenkbrauwen opgetrokken vanwege de rook die omhoogkrinkelt, terwijl mijn vingers bezig zijn, zo bezig dat ik niet de tijd heb de as te verwijderen. Juist, ik spreek vanaf dit ogenblik. Dit is de waarheid in pacht. Het moge mij gegund zijn, verder te spreken. Nog even, het is met je geduld gedaan. En ik mag ook het mijne niet verliezen, vooral niet verliezen. Nooit mag ik de moed opgeven. Nooit. Sta mij bij. Ik moet altijd blijven schrijven. Niet omdat ik vrees de dood en de onherbergzaamste eenzaamheid, die ik denk ik, wist te doorbreken door een boom, een Godgegeven boom, die ook leefde, zoals de as in de ondertussen opgestookte en langzaam ‘stervende’ kachel leeft, heeft geleefd, zal leven, is, is geweest. Laat dit de fietspomp zijn, het is een eenvoudige ontdekking die altijd zin heeft. Tomado begon ook met een noodkacheltje, het een of ander kleine gebruiksvoorwerpje en zie nu die fabriek eens aan. Of het Spectrum met zijn kapstokken en houten schalen.
*
Het vuur geeft geen antwoord. Waarom ook? Het heeft niets en alles met mij te maken, het heeft mij verwarmd, een eenvoudige plicht volbracht, het wordt door mij gezien. Scheikundig zie ik niet veel, want wat ontstaat er? Stikstof? Koolstof? Het vreet zuurstof. Waterstof? Vocht/droogte. Ik redeneer in taal. Ik zie de formules niet zo. Het vuur is heilig. Ik ben high (hetzelfde). HC2O,O! Zo heilig als de piepende bolus, het kussen dat een wind laat. Het pornografische sprookje. Waar komen de erekties vandaan, mama? Van Rik van Bentum krijg ik een nieuw boekje: Penis 64. Ik mag zijn hectografeermachine gebruiken. Voor wie mij antwoordt (als in Blurb-dagen, vrienden). Ik wacht af de oplage te bepalen: Simons ContactOrgaan, of Adams Nieuws. Ik weet alles (een voorbijgaande gedachte). Dit is het nieuwe lichaam, dat ik naarstig kweek. Kaktussen | |
[pagina 411]
| |
in mijn vensterbank. Mijn wereld sneller dan het licht. Naar het u lijkt. Maak gebruik van je voorrang op de zebrapaden. Wie twijfelt, valt in handen van wat de ‘duivel’ wordt genoemd. Er bestaat geen andere duivel dan de twijfel. O, als ik eens mocht twijfelen, niet aan mijn waarheid, maar aan mijn pogen die te verwoorden. O, als ik het genot mocht smaken opnieuw te beginnen. Hoe begon (wie ik ben) haakje sluiten? niet sluiten? leren en vergeten waarom, een dialoogje met Darky, na wiens naam in de vorige regel zoveel vraagtekens aangebracht, omdat ik nog zoveel kan vragen en zelf het antwoord weet. Het ligt in mij, het is een al-gebeurd ervaren dat mij morgen duidelijk wordt, dit onmogelijk maakt. Ik maak het onmogelijke. (Voor de materialist Hans K.: een ziekteproces. Zo zij het. De andere wereld. ‘Daar.’ Hij wijst, met zijn handen in de verte: God en de Duivel.)...
*
Er is niets anders te willen. Ik ben in topvorm. Het lijkt me gewoon het leukste. Het brengt reakties teweeg, het lééft (het onmogelijke waargemaakt). Ik zit op een komfortabele stoel, welgevoed, in het volledig bezit van mijn zintuigen, organen, rechtop - verstandelijk niet misdeeld, ik adem ruim en diep, een man in de kracht van zijn jaren, met jong en opgeruimd uiterlijk, ik word nooit kwaad, ik ben wat te onbesuisd misschien, maar dat leer ik wel af, en ik houd van mensen.Ga naar voetnoot† Wat kan ik meer willen dan de waarheid spreken? Waarom zou ik liegen? De uitvinder van KlavarSkribo zegt tegen Willem in Het Parool van vandaag, dat het vanzelf spreekt dat hij de waarheid spreekt, ook zonder foto. Waarom moeten er (waarom wil ik zo graag?) foto's voor of achter op dit boek, waarom moest de foto achterop Hoogseizoen bewijzen, dat de hoogte een fysieke | |
[pagina 412]
| |
hoogte was (bovenin het karretje van een Groot Rad), die ook iets met geestelijke hoogten (de high) te maken had? Dat weet ik ook pas sinds de mesc. meer mans maakt. Wij hebben één geslaagde. Gaat over. Moet beter zijn best doen. Doet-ie.
*
Ik maak schoon stapeltjes links en rechts. Voor Sch. is Thérèse Desqueyroux ‘toch al zo'n moeilijk te omvatten naam waarvan je alleen het woordenbeeld onthoudt zonder er ooit toe te komen de naam, al was het maar in gedachten, uit te spreken’ - voor mij - ik noemde haar naam en spelde waarschijnlijk verkeerd de letters, maar ik heb de uitspraak leren onderscheiden. Acht jaar in Parijs, zeven jaar lang een betrekking waarin ik uitsluitend inlichtingen omtrent drukwerken hoefde te geven. Ik raakte verzeild in de antwoorden, mijn job was die van Special Requests Documents Officer, zeg nou zelf, zeven jaar lang graad D, bijna net zo gek als de zwager van Van G., die ergens veertig jaar gewerkt heeft. ‘Vindt u dát dan zo normaal soms?’ Ben ik nou werkelijk zwakzinnig, vraagt Van G. zich sinds de televisie-uitzending af. Hij gaat Moskou doen in zestien dagen. Wat zal die man kijken, zijn ogen uit-kijken. Reken maar dat die zich dag in, dag uit vermaakt. Tussen de steden liggen de Kontinenten en de zeeën, hij is pas aan de steden, maar hij zal het allemaal beschrijven, hij is aan het begin, een bezeten opgave, de enige, een bijna religieuze: je zult registreren. Je zult het op alle manieren zeggen, ondervinden; weten, vergeten, onthouden, noteren en je zult steeds minder wijs worden uit je woorden en voortekens en tekeningen en feiten en je daden zullen je verwonderen. Want wij begaan ondoorgrondelijke wegen, zoveel duidelijker als je niet meer tracht te doorgronden, maar aanvaarden. Het is een weten, dat er geen regels zijn, geen spelregels die je leven hebben vastgelegd. Je kunt altijd de dans ontspringen. Je zit nooit in de put. Er is niets te verliezen. De Monopoly-ruzies. De Scrabble-ijdelheden.
*
De image, die altijd wil winnen. Niet eens een image: de special requests documents officer bij de UNESCO, die met de route slips | |
[pagina 413]
| |
altijd voor kommunikatie zorgdroeg, altijd gegevens wist te vinden. Waar, wat en hoe te vinden. Op alles een antwoord. Zeven jaar mensheid dienen in een kleiner funktie dan mogelijk gedacht. Roetine-arbeid. Eigenbelang. Het grote spijbelen. Ik heb er veel geleerd, denk ik. Van alles. Niet alles. Van alles: en vrai. Het wordt steeds moeilijker scheiden, al naar ik meer leer onderscheiden. Ik verbeterde de systemen, bedacht afkortingen, tolk voor mijn chef (een Fransman die geen woord Engels sprak), ik was tijdens zijn vakanties intérimaire, ik gaf hem raad. Ik heb altijd raadgegeven. Ik kan nu eenmaal niet anders. (Fred, doe die kleren uit, scheer je baard, haal die ringen uit je oren, doe een stropdas op dat overhemd - nee, het laat zich niet aan allen zeggen.) We zijn er om elkaar raad te geven. E. durft het me nauwelijks te zeggen, dat ik me het soortelijk gewicht van de wereld eigen moet maken. Hij ook trekt me terug, hier trek ik me terug. Gisteren twee gedichten geschreven (na 's middags weer boeken bij L. te hebben opgeruimd) en in de vroege avond Domino Al ontmoet. Hij kwam niet bij mij opdagen opnieuw. Ik werd voor hem gewaarschuwd: ‘We used to call him Montreal Joe.’ Of is dit een spelletje? Toegepaste psychologie? Wat ik O. zeg bijvoorbeeld: ‘Jij ziet het als de meest mannelijke situatie, wanneer je als volwaardig homoseksueel wordt erkend.’ Dat is mijn fragment van het fragment dat ik in staat ben te zien, en hij weet toch ook dat God niet meer een loze bewering is, maar een eigendommelijk ervaren? Zo was het: ‘de kerkgang... vervelend als zo'n oude man er door heen zit te mompelen.’ Ik sluit me toch ook nergens bij aan? Ik hoef me tegenover niemand te verantwoorden; honderd Subud-leden in Nederland en zoveel gelijkgerichte zielen zijn de verantwoording. En niet langer schuldig. Maria Heyboer: ‘Wij zijn hier ook ver gekomen.’ Het ging over m'n hospita Maja, in de taal der ingewijden zo ver, niet zo ver, far out (of: up), in, al naar de terminologie. Zó (de identieke inboorlingen die zich heer en meester wanen, en wier waan werkelijkheid is: de spiegel in de etalage ziet ook de toeschouwers niet). | |
[pagina 414]
| |
Het was slechts één spel uit spelen, maar toch heb ik plezier veroorzaakt door in de Bijenkorf een paar dameshoeden op te zetten en Reineke te vragen of het stond. Het is ook een methode; je kunt het winkelmeisje in winkeljuffrouw uit verkoopster na proberen, het zijn intelligente en minder intelligente (tramkondukteurs, wijsgeren, variété-artiesten, journalisten, werkvolk, ambtenaren, ingenieurs) lieden, het zijn allemaal mensen. Ze hebben allemaal een hart. Allen in staat te lijden. Een juffrouw met pukkeltjes misschien méér dan Miss Holland, maar deze lijdt weer méér als ze haar nestdrift niet kan uitleven (biologisch) of sublimeren. Haar geliefde loopt dwalend door het warenhuis, hij heeft haar niets te geven, ze heeft hem nog niet ontmoet. Het leven ligt in hem opgetast. Het is de misjpoge. De voorouderbinding. Vader.
*
Er staan geen namen behalve ivens, griffin, Riel, Papap, en de neven van Bert (?) in het anonieme verslag nr. 34. Pataphysique à l'état pur. Ik ben verheugd het bestaan van dit te hebben ontdekt, ik geloof in alles, omdat ik alles weet. Niets is ongelooflijk, onvoorstelbaar, té, of onmogelijk. Alles is waar. Ik weet ook dat ik alles, wat ik weet, te danken heb aan niets dan dit ogenblik, rangschikkende papieren die een betekenis hebben; op zo'n moment zoek ik de pagina's op, die Marco Polo nog heeft gezien. Dit is het nooit-geziene, het wordt een nonstopweek. Op zo'n ogenblik zet ik er boven: de laatste week Dit is een hoofdstuk apart, dit eist bizondere voorbereiding, op de leger geworden muur in de kamer die een cel, bekleed met kleed, lijkt, met de divan, het bureau en de tafel van plaats veranderd. Leger, meer nog op mezelf aangewezen, en juist dan leer ik die leegte weer vullen. Dit zijn mijn woorden. Ik ben erop aangewezen, je bent ermee gezegend. Je bent welkom bij me thuis. Dit is de angst voorbij. Ik weet het. Het spitst zich toe. Ik kan, waar dan ook, beginnen. Het laat zich leiden. Ik beheers de omstandigheden. Wij houden elkaar in evenwicht, het is geen gevecht meer, het is dezelfde aanwezigheid. | |
[pagina 415]
| |
Niet zeuren of klagen. Dit geluid is positief, het heeft geen bijgeluiden. Het zijn de daden die ik niet met woorden wil dienen. ‘Geen woorden aan vuilmaken.’ Dit is een klap. Ik maak geen vuile woorden. Jan Cremer heeft stijl. Dat blijkt uit de brieven die hij me stuurde, begin '62 uit Ibiza, getuigend van heimwee, avonturen vertellend. Hij kwam er weer door aan het schrijven, al jaren daarvoor zag ik hem schilderend bezig in het vertrek in de Garnalenkerk, waar Kees Rogge zijn beeldhouwersatelier heeft, in de Willemsstraat in de Amsterdamse Jordaan. Politieagent op nachtbezoek: ‘De Jordaan, voor mij mogen ze vanaf het Centraal station een bulldozer d'rover en moderne huizen d'rvoor in de plaats. Allemaal vullis, moet tegen de grond.’ Het is een mening, door een mens geuit. Het is nauwelijks romantiek te noemen. Heeft de man een alles-verblindende passie? Verzamelt hij postzegels? Is hij een dienstklopper? Knipt hij professor Pi uit, of Tom Poes? Verzamelt hij munten of meisjes? De man is normaal. Is hij normaal? Slaat hij z'n vrouw? Op wat voor voet leeft hij met z'n superieuren? Leeft zijn vader nog? Vragen voor de beroepskeuze. Het blauwe boekje (deelde een psycholoog mij mee) waarin van alle stereotypes de negatieve en de positieve interpretatie, niet langer poly-interpretabel, maar ingeblikt. Stel je open voor de vereenvoudiging van de vertolking. Dit is ook maar niets meer dan wat je in je hand houdt. Hier staat ook een mens achter. Dit ben ik, tenslotte. Wie ik. Natuurlijk ik, weet ik dat ik niet. Straks is dit verslag nog slechts verkrijgbaar bij een volgende Special Requests D.O., een vergeeld archief, een regeringsgebouw, een internationale, multisupranationale opvoedkundige, wetenschappelijke en kulturele universele beweging, die o.m. historici, archivisten, geologen, psychiaters, programmeurs, statistici, wiskundigen, filosofen en psycho-fysio-economen omvat, alsmede alle andere denkers over de vierde dimensie. ‘De gesprekken gingen over de theosofie, de antroposofie, over vierde en hogere dimensies’ schrijft de gestorven schilder Auke Sonnega over zijn Balinese ontmoeting met Husein Rofé, anno | |
[pagina 416]
| |
1951. Plaats voor instrumentalisten, vokalisten, profeten, unisono, op het slechte papier van een vergader-verslag, provisional summary records or verbatim proceedings van de simultaan-vertaling.
*
Radio: You're listening to the Voice of America in Munich. Een minuutlang niets. Dan: Broadcasting in English. Ik verwijder het ‘Latest news’ met twee tastende vingers, de mijne, naar het geluid van miljoenen: de ijdelheid van de Voce de España, de Trade with Communist countries... Bundespräsident Lübke, Ravi Shankar o.i.d. en Bach's Toccata, andere geluiden dan de mijne - ik zit weer alleen, wat is alleen, wie ziet mij niet? In dat archief waar een jonge klerk bij wijze van eksperiment zijn fles melk een half jaar voedt met andere schimmels en rottingsprocessen (om te zien wat het wordt), opent op zekere dageen andere hand de dichtstbijdehand liggende hand een vergeelde stoffige envelop van eeuwen her om er de pagina's gestencild papier uit te halen, die hij gebruiken wil om zijn brouwsel op te gooien, te vergelijken met het resultaat van een maand geleden; ‘wat stinkt het daar toch in die hoek...’, ‘zeker een kat’, heeft hij geantwoord, ‘laat maar’, en er wáren katten, er lagen uitwerpselen, in de kelders van het hotel Majestic, in de kolenruimten, de opslagplaatsen, de ketelhuizen en keukens, berghokken, overal zaten de katten. De katten, zo heilig als de bull-terriers: dapper en lief.
*
Onnadenkend verscheurt de jonge klerk anno 2300 n.Chr. een pagina, deze. Deze boodschap. Heb lief. De man weet het. Hij kan mijn boodschap, deze verre vreemde geheimtaal niet ontcijferen. Niets hoeft ontcijferd te worden. Geef dit boek weg, als je het uit hebt, vergeet het. Laat het anderen weten, want er zijn zovelen die niets weten. Heb lief. Heb lief. Heb lief. Als ze het wisten: we zouden geen oorlog meer veroorzaken, we zouden in staat zijn ons aan het leven te wijden. Einde heksenjachten. Einde vervolgingen. Om geloofsredenen. Kleur-redenen. Achtergrond & afkomst-redenen. Klassestrijd alleen tussen rokers en andere gebruikers: de snuivers en proesters, schuivers en inhaleerders, hoofdstanden en | |
[pagina 417]
| |
koortsenaars, verlichten en visionairs. Alle mensen zijn gelijk geschapen. In een image.
*
Als ze het wisten: de ideaal-toestand; psychosomatische verrukking. Hoe dan ook.
*
Wijden wij ons aan onszelf, lieve gemeente. Komen wij in het reine met de anderen, die zo ver nog niet zijn, omdat zij niets met ons te maken hebben. Heb geen angst, dit is het leven, en ‘na regen komt zonneschijn’ (ik citeer Barbarber, maar waarom deze extra-dimensie, die mij slechts ‘beschermt’ tegenover literair-ingewijden?).
*
Ik zie het nog als een stem op papier. Voor een ander zijn het ‘dynamische blokken.’ Voor een derde is het cinematografie, het leven in kleur betrapt, de blauwe lichtflitsen, de grammofoon draaiende naast mij op het bureau - het enige stuk overgebleven meubilair - brengt andere dingen dan ik gewend was te zien binnen mijn gezichtsveld, terwijl ik tik. Het is niet afleidend, het brengt een ritme teweeg, het gaat verder - ik kan niet spreken van patronen en verhoudingen, dit is een ander soort taal.
*
Tot hoever volg ik Husein Rofé (zijn brief aan Sonnega, februari '55)? ‘Progress depends on perpetual dissatisfaction with oneself. Therefore what I was doing and writing a year ago has little meaning for me today, and I know that I shall in five years consider my present views as rather childish. Now it is because all this comes through me practically automatically that I never pay much attention to it as the stream keeps on flowing. What is important is what is yet to be born. The past will take care of itself. That is why I hate retyping and thinking over and revising old work. i like to be going ever forward. Form to me is only a temporary house of spirit. That's why I can't be much bothered with Art, personally, as I am interested in drinking the tea, but not forming a collection of teacups.’ | |
[pagina 418]
| |
Veel mannen in Tanger. Melvin en Jetty, hun zoon Gino. Ira. George Andrews. De Gnaoua-schrijvers. Marokko vol maraboes en soefis. O. is er ‘overal’ geweest. Ketama. De Rif. De kif. De futiliteit in kwestie - van Sonnega: ‘Kristalhelder. Ik kreeg een ongelooflijk gelukzalig gevoel van het puurste geluk en van de meest intense zuiverste blijheid, licht in een geheel andere dimensie’ - wij stamelen en vinden onze woorden ontoereikend ontoerekenbaar.
*
De tijd kwijt. Hoe laat? Het is licht buiten. Ik ging naar de keuken hiernaast, een paar slokken uit een fles gele vla, ik kan de ramen opendoen en bij daglicht schrijven, hier niet, nu niet. Wat is dit schrijven? Waartoe dient het? Zo vaak neem ik afstand, zie ik de situatie, de duizenden situaties, elke dag opnieuw geschapen, de evenzovele lezers-situaties, de mijne voor elk van deze pagina's opgezweept in een eigen schrijf-, herschrijf- en lees-tempo. Een stroom die maar blijft komen, leren indammen, geen overstroming. Kijk straks naar de zijkanaaltjes. Mooie tafereeltjes.Vredige toestanden en zo. Geen stil-levens of nature-mortes (hetzelfde, anders, in het Frans), maar kleine hoeveelheden werkelijkheid, voor privé-gebruik verpakt. Vlinders voor Nabokov, 23 letters, 26 kleuren. 12 per doosje ƒ15.-.
*
Ik ben papieren aan het uitpakken. Een weekend papier. Weegt niet op tegen twee maanden papier (in een tas), drie jaar papier (in tientallen mappen), vijfendertig jaar papier (in met touw verpakte pakken). Ik wil niet ompakken, zoeken naar Jans brieven, al eeuwen. Laat zien die brieven; hij heeft lief. Het is een futiliteit, maar hij heeft zijn boek zelf geschreven. Van begin tot eind. Einde helemaal. Volgorde werd moeilijk. Hij schreef als dit, telkens tien tot twintig pagina's per session, op geleende schrijfmachines hij, wonend bij andere mensen. Kijk, dit is geen analfabeet boek, wat ik ook zeg. Ik ben professional. Simon Vinkenoog, schrijver-dichter. Ik prepareer mijn soort doeken. Jan, schilder-terrorist (playboy desperado beest kultuurnozem kunstgangster barbaars schilder), kon een jaar lang uit zijn boek | |
[pagina 419]
| |
de verschillende stukken laten lezen (enkele in Gard Sivik publiceren), wachten nog een jaar op uitgave, plannen voorbereiden, campagnes en machtgrepen voorbereiden, en Vaandrager hielp weinig (‘hij hield het drie weken thuis. Het enige wat hij deed, was eigen notities maken, hij schreef zijn verhalen zo uit mijn boek over’) zodat ik plotseling een avondje moest nummeren en meehelpen hoofdstuktitels te verzinnen. Het lag op mijn vloer, in het vorig Bloemgrachthuis, we kwamen een volgorde overeen. Ook deze cirkel is volbracht. Voor de rest spreekt Ik, Jan Cremer boekdelen, en ik, Simon Vinkenoog schrijf meer dan ik, ooit zou kunnen schrijven. Waarom ik deze pagina's schrijf? Het is géén boek, en jullie, mede-ruimtevaarders, zijn géén lezers.
*
‘U bent heilig, noch schuldig’, de kop van een zakenbijlage in Elsevier. De bijna-heiligen, die ik ken, maken zich soms schuldig aan hovaardij, denkend heilig te zijn omdat zij het zo moeilijk hebben. Zij hebben het moeilijk. Heiligen worden niet onbewoonbaar, heilig of zomaar verklaard, heiligen zijn ánders. Tegengestelden. Zij lopen vooruit bijv. Ik ken geen volmaakte mensen; heiligen zijn op weg naar de volmaaktheid, en heel ver gekomen. Is Jezus niet meer dan een gerucht, door de eeuwen geheiligd? ‘Dat is geen buitenchristelijke gedachte van me. De joden zagen de hele vogel niet.’
*
Ik zie Cremer wel. In het voorjaar van 1964, tijdens het schrijven van dit, komt zijn geweten (in de gestalte van Domino Al) hem uit Ibiza achterna; hij zal zijn schulden moeten betalen, hij betaalt voor een image. Hij betaalt af. Hij heeft nog veel (ook aan zichzelf) te betalen: Uit een brief, 10 april 1962: ‘Het is nu 3 uur 's nachts en ik heb me juist met geweld moeten verwijderen van 'n feestje ter gelegenheid van de terugkeer van iemand uit Algerije... ben volgegoten met cognac en andere troep. Heerlijke muziek van de West Side Story (ik heb een grote transistor-radio en kan 's morgens en 's avonds hilversum horen, erg jofel net of je in amsterdam bent, en japan, u.s.a.). Allereerst nog hartelijk dank voor je brief en boekGa naar voetnoot† (over dat boek: ik vind | |
[pagina 420]
| |
het hartstikke jofel, tof-tof-tof, ongetwijfeld ben je een groot schrijver, ik heb het met interesse, spanning en vaart gelezen, en zal het de Hollandse Kolonie hier ter hand stellen, nogmaals mijn dank, ik ben er trots op dat je mij jouw vriend noemt, je bent een verschrikkelijk goed observeerder en rapporteur, realistisch modern, ben benieuwd naar de reacties, alhoewel dat geen klooten zegt, wat Sleutelaar, Vaandrager en de jongens van het boek zeggen lijkt me alleen maar belangrijk. Eén kritisch punt: waarom zo uitgebreid over seksuele ervaringen? dat hoef jij toch niet te gebruiken, over neuken en naaienschrijvers, zijn tekortkomingen in expressiviteit, hulpmiddelen om het voor “janrapenzemaat” en “moderngeoriënteerde” snobs aantrekkelijk te maken. Laat hugo c. dat maar doen, zijn boeken, en meerdere “toffe” schrijvers geven me altijd 'n wansmaak van “gottegottegot, wat durf ik dat toch maar effe op papier te zetten”. Ik ben erg blij met je boek, het is een boek van ons, en misschien vinden outsiders er geen moer aan, dat moet je niet kunnen verrekken. Genoeg voor nou over je boek.) Als ik de schrijfsels aan jou nakijk: 2 kantjes volgeschreven over de dood van m'n hond, die 2 weken terug, omstreeks het middaguur uit mijn raam gesodemieterd is, te pletter op de rotsen, ik woon nl. 25 m. steil boven de rotsen en de zee, erg jofel midden tussen de spaanse vissers, ieder boot zien we de haven in en uit varen. Ik ben een van de weinige estranjeros hier die bevriend is met hun, als jullie hier komen zullen we eens een paella-fiesta maken. van de dood van m'n hond ben ik erg kapot geweest, het was een verschrikkelijk verstandig en trouw beest, maar het heeft geen zin er verder op door te gaan. Verder heb ik hier geknokt met een gooser, uitgegroeide-puber-rijkeluiszoontje uit Madrid, die me met een ijzeren staaf in m'n oog sloeg, m'n oogleden hingen er half af, zijn weer vastgenaaid en nu is alles weer o.k. Twee dagen later, en nog steeds, loopt die gooser met z'n kop in verband, hij zegt: van de scooter gevallen te zijn, ik denk dat mijn spaanse vrienden of ikzelf daar de hand in hebben gehad. 2 mm meer en ik was blind geweest aan dat oog. Verder heeft een hele goeie spaanse vriend van me met succes zelfmoord gepleegd, hij was advokaat in Madrid, van erg rijke familie, en opende hier vorige zomer een kroeg “the black sheep”, wat hij ook was, voor z'n omgeving. Gisteren is Kuiten aan 'n strotabces geopereerd, en heb ik hem tijdens de | |
[pagina 421]
| |
operatie aan z'n benen vast moeten klemmen. Allemaal erg interessante dingen. Esther Williams is hier op het moment, op vakantie en de vorige week was hier de franse navy, op terugreis van algerije naar frankrijk. Erg harde jongens, commando's en paratroopers, ze kwamen hier twisten en rusten. Twee grote kruisers en twee destroyers lagen vlak voor m'n raam. De ned. reg. zond me wat poen, waar ik nog steeds op wacht, als het komt ga ik even naar Barcelona om m'n harley te halen, die ik hier dan op ga knappen, dan kan ik lekker over het eiland scheuren. Had vorige week interview met amerikaanse journalisten, voor 30/40 kranten en magazines in de states. Van Larry krijg ik steeds kaarten uit florida, ik stuurde hem twee maanden geleden een verschrikkelijke lange brief, waar ik 'n nacht aan gewerkt had met foto's, tekeningen en 'n kapitaal aan postzegels en die heeft ie gotverdomme nooit ontvangen schrijft ie me. Mooie boel, als ik er aan denk word ik nog moe. De transistor doet het jofel, heerlijk is dat, muziek... hé? Weet je, Simon, ik hoop dat je me gauw weer wat schrijft, ik vind het jofel om brieven van vrienden te krijgen, maar schrijf er niet bij of ik wel of niet goed schrijf, omdat dat me dan beïnvloedt, onbewust probeer ik dan van ieder brief 'n verhaaltje te maken. Ik doe gewoon m'n best. Je moet rekenen opleiding in taalgebruik etc. heb ik nooit gehad, wat ik schrijf heb ik opgenomen van kranten, boeken, brieven etc. Misschien schrijf ik goed/misschien ook niet, maar ik kan mezelf ook geen eisen stellen, omdat ik gewoon weet dat ik m'n best doe. O.K. Ik ben hard aan het werk, schilderen en schrijf aan m'n boek en: “Aanval op de Ned. kunstwereld.” Ik ben nu collages aan het maken van gekleurd papier en probeer op zo groot mogelijke vlakken zo min mogelijk te doen, in primaire kleuren, zodat de ontstane sobere compositie toch het hele vlak beheerst, het is erg moeilijk, maar ook erg leerzaam voor me, ik, die gewend ben om grote formaten in minimumtijd te bewerken, met vele kleuren, vlekken en verf. Begrijp je eigenlijk wat ik bedoel? ik maak zo 40/50 gouaches, collages en dessins per week, waarvan ik uiteindelijk maar 3 of 4 gebruik voor m'n doeken. Ook ben ik 'n beeld aan het lassen, met verroeste spijkers, krammen, nagels, stangen, moeren, raderen en buizen op een groot verroest ijzeren ovaal, dat ligt me erg dit soort werk, Kracht = Power. Je zal het allemaal wel zien als je hier komt. | |
[pagina 422]
| |
(...) hierbij een verhaal uit mijn boek, wil je het zorgvuldig lezen en bewaren (ik heb me er lamme vinger(s) mee getikt, also met deze brief) mij jouw opinie sturen en doorsturen naar Hans S. voor Gard Sivik? als jij het ergens voor kan gebruiken, dan graag...’
*
Ik zal zo'n brief nooit meer krijgen. De verhouding is veranderd. Ik schrijf andere boeken. En wat doet Jan als dit boek voorbij is? Leven! Avonturen! Sex! Sensatie! Cremer objects (zaterdag 27 juni)! Publiciteit! Campagnes! De grijze zilvergrijze Mercedes! ‘Hij rijdt langzaam, is als de dood. Drinkt alleen maar limonade.’ (Remco C., lachend, in Bibeb-interview.)
*
Is Cremer veranderd? Ik doe veel afstand van illusies (O., Hans St., ditkeer ook Klaas en J.C.). Childish. Immature. Deze God, zoals ik hem nooit zal kennen, maar zoals Hij - als deze wereld incl. de dood - aan mij is verschenen, is geen illusie. Het vraagteken waarmee Max Schreuder (in het derde nr. van Ratio) zijn konsumentenbericht over de Nederlandse god beëindigt: hij ziet in zijn schrijfmachine ‘de projektie van de mens die meent zichzelf te kunnen perfektioneren door mededelingen te doen over god of een paard.’ Afscheid van een illusie? Wat hij juist doet, is God weer te voorschijn roepen, in een blad dat ‘eerlijk tegenover zichzelf’ als leuze stelt: ‘wij zouden eerst uit onze redelijke ervaring het bestaan van God moeten kunnen erkennen en dat is ons ten enenmale onmogelijk.’ Moet ik in de redaktie plaatsnemen, over mijn redelijke ervaring (via gestichtspsychiaters kunnen zij psychedelica bekomen, dat is dus niet de onredelijke moeilijkheid) spreken, argumenteren, hier, diskussiëren, ter plaatse? En die jongen Schreuder die zich godsdienst-komparatief beschermt door zichzelf als projektie te zien (Freudiaans?) en meent (het illusie-karakter van Zen) zich te kunnen perfektioneren (elke Oosterse mystiek) door mededelingen te doen (het semantieke karakter) over god en paard: het grapje ipv. man en paard, man = god, maar dan toch zonder hoofdletter: het is té doorzichtig. | |
[pagina 423]
| |
Laten de bevrijdend-denkenden, de vrij-denkers, de a-theïsten en alle anderen toch weten dat hun leer, de denkbeelden, en elke andere overtuiging gericht op een niet-bestaan, dit bestaan erkennen! Dat snapt elk kind van de 3e klas L.O. ‘Ik geloof niet in God.’ ‘Cogito ergo sum.’ Etc. ad absurdum. Het onmogelijke bestaat, mede mogelijk gemaakt door mijn poging daartoe. Wat ik wil ligt evenzeer buiten mijn bereik. Als ik één hoofdletter aanbreng, kan ik me met zijn mededeling verenigen. Ik wil het doen, en niet laten, dit is monnikenwerk, heksenarbeid, Sisyfus bijvoorbeeld, Prometheus, Nietzsche, Sartre, dit is 1964. Ik ben het, niet toevallig, maar voorbeschikt (anders zou ik hier niet zijn). Wat doet de naam ertoe? Geef het een betekenis ‘hier en nu’, ‘eeuwigheid’, God, Mens, of Goden, Maria Juana, mesc. en je hebt spellingvernieuwers, neo-illogismen. Ze hebben het lieve dochtertje (in de wandeling: het Juaantje) een derde, eerste voornaam gegeven: Barbara. Honderden guldens...
*
Ik opende 7 juli '62 zijn tentoonstelling op Ibiza, in de Vedra. Hoe, waar en wat is een ander verhaal, nietwaar Hélène? Zijn atelier in de Peña was nog altijd een ruïne sinds de keer dat hij door de vloer heen was gezakt, maar hij had een boerderij een kilometer of tien buiten Ibiza-stad gehuurd, waarvandaan ik eens terugliep, urenlang, met Kenny en Désirée midden in de nacht terug van een avondje bij Jan en Hester (geen mogelijkheid tot liften, behalve voor de vrouwen halverwege). Een van de mooiere nachten in m'n leven. Ik tel er: vele. Lees J.C.'s ijzingwekkende mededelingen. Voor hem Ibiza de middeleeuwen, piraten, ruige twisten, het vreemdelingenlegioen (fantasie) (werkelijkheid van de schrijver), heroïsme, de Wild West. Wat zeg ik? Ibiza? De hele wereld, en straks de eerste ruimtevaarders...
*
Vreemd niet langer: het leven gaat verder. Het heet verleden; alle triljaren (= triljarden lichtjaren) en alles wat voor 18 juli | |
[pagina 424]
| |
1928 A.D. geschiedde valt er onder. Het heeft lessen nagelaten. Ik heb de lessen genoten. Geen aantoonbaar diploma. Als ik dit manuskript bij de uitgever inlever (het begon niet pas, toen ik leerde schrijven) (er stroomt nog heel wat water door zeeën en rivieren) blijft het beginnen. Ik laat ze hier vallen de verhalen die ik wilde vertellen - niets vergeet ik, alles komt op z'n tijd boven - ik bedenk voortdurend de meest ideale en praktische oplossing voor elk probleem dat zich voordoet en zal die met beide benen op de grond verwezenlijken. De verhalen zijn als de mensen, die oog in oog komen te staan (wanneer dan ook) als Jan eens, die zei: ‘Direkt ga ik 'n beetje fantaseren, want anders wordt het zo wáár, hè?’ als Jan eens, die tegenover Ik, Jan Cr. zal komen te staan. Ik las een stuk autobiografisch proza, een fragment uit z'n boek, hij las over m'n schouder mee. Hij zegt het me bij de meest verschrikkelijke passages, waarbij er bijna niet in zó'n wereld geloofd kan worden. Die werelden bestaan (abattoirs, jeugdtehuizen, oorlogen, sextaarten, lees Ik, Jan Cremer), ook al is het in de ‘fantasie’ van wat men een leugenaar noemt (trauma's, paranoïde recherche-ervaringen), gevormd door de miljoenen faktoren die in zijn leven hebben ingegrepen, de plakboeken met de duizenden foto's, de kijker-schilder. Hans Sl-r, die ook weet dat het niet gezegd kan worden, en het daarom heeft opgegeven (hij durft geen Nederlands boek meer te ‘bespreken’), krijgt vanuit dit besef een verhelderende funktie. Hij staat over m'n schouders meelezende, me op de schouders kloppende, Ja te zeggen, en ik zeg hem: ‘Dit is waar,’ en hij weet het. Hij heeft gefunktioneerd, voor Mailer en Cremer, en de andere nog steeds literair-taboe-beschouwde journalistieke onderwerpen.
*
Maar geeft hij Mailer het volle pond, als hij diens uitlating (in de Paris Review) niet vertaalt, maar voor Nederlandse lezers ombouwt? Over de gevaren, die de schrijver bedreigen: Mailer: Booze, pot, too many women, etc. Vertaler: Genotmiddelen, vrouwen, etc. Wie heeft wat gezegd voor wie? Wat is kommunikatie? De waarheid. All over. | |
[pagina 425]
| |
Doe pijn. Mij mag pijn gedaan worden. Ik ben door de waarheid niet te kwetsen. Waan. Elke desillusie een illusie meer. Ik raak àlle illusies kwijt, het moet wel, ik moet in dezelfde wereld verderleven. De mensen, die mij omringen, steeds verder omringen, zijn niet volmaakt. Ik ben niet volmaakt, ik ken en herken één volmaaktheid, die ik God noem. Geef hem De Andere Namen. Ik kies deze.
*
Ik zou uren over Jan willen spreken, over alles wat hij zegt en doet. Gisteren zat hij, omringd door fans, in Eylders - wie is hij? Zijn persberichten? Zijn manifestaties? Zijn vader?, èn of de 19e-eeuwse schrijver J.J. Cremer (het portret met de bakkebaarden)? Is hij het avontuur en betekent hij nog zijn bewonderende uitlatingen op de laatste pagina's van mijn boek over Karel Appel? Ik heb veel uitlatingen van hem op schrift, van veel van zijn (wan)daden was ik getuige. Ik kan niet oordelen, zijn verhaal is even waarachtig als het mijne. Hij, de Mens. Ik schreef hem in dit boek - eerste versie - een brief, die geen rekening hield met de geadresseerde, zoals zovele van mijn missives. Dit is voor rekening van de geadresseerde. Hij heeft ervoor betaald. Strafporto. Call collect. Réponse payée. Hij is meer dan de image, die zijn boek voor hem vormt. Ik ken hem. Anders ook. Voor mij is hij anders. Een vriend. Ik kondigde Reineke aan ‘het zal wel zeven uur worden’; het is tien over zeven en ik denk over ophouden, afruimen, slapen. Om 1 uur komt Stephen ons halen om te gaan vliegen. Vijf uur slapen is genoeg, als het mooi weer is. Ik kijk naar buiten; het wordt het is een mooie dag. |
|