Hier, in een verbaal proces dat de verschillende bewustzijns-lagen maar met moeite scheidt van eigen en andermans begrip, waarin ik het maximum verlang aan aandacht, geloof en gehoor, zelfs hier zelfs kijk ik tegen de eigen woorden aan, als waren het getuigen: een stoet van bekenden en onbekenden, vrienden - en maar weinig vijanden, meestal nietbeterweters, funktionarissen en onwillenden, slachtoffers van taboes en ontoereikend in hun bevattingsvermogen: de middelmaat die de demokratie regeert, een keuze uit het volk, met al zijn bijgelovigheden, vooroordelen en bijziendheid.
*
Adriaan naast mij, ik zie hoe hij in een identieke situatie verkeert, nu ik zijn woorden betrap, terwijl hij en ik toch meerdere waarheden delen (en elkaar in geen enkel opzicht bedriegen. Want reken maar: van medestanders eisen wij een volkomen straight handelen, reageren en bewustworden!): ik zie het aan zijn hulpeloze gestalte, zijn vragende ogen, zijn gebarenmakende, fladderende handen.
En hij weet niets anders te zeggen dan: ‘Wat is dat toch een vreemde materie, waarmee jij werkt, woorden. Het is heel anders, nou ja...’ ‘Het komt heel anders over, het is niet langer als een gesprek tussen twee mensen. Het is toch een kreatie geworden, je bent kunstenaar, je hebt met de woorden iets gedaan, ànders...’
Wanhopig bijna val ik hem in de rede met m'n ontdekking van vanavond:
‘Daarom heb ik toch besloten dit hele boek in de jij-vorm te zetten, zodat ik alleen maar te maken heb met de éne persoon, die het per persoon leest?’ en ik wijs naar de groeiende stapel papier, die naast mijn machine ligt. Als iedereen die ik spreek en zie, is hij nieuwsgierig naar dit eerste verhaal.
‘Ik zeg mijn lezers dat ze mijn vrienden zijn.’
‘Jij doet alsof het aan jezelf ligt.’
‘Nee, ik vertel ze dat het aan zichzelf ligt, dat ze eerst bevriend met zichzelf moeten raken. Dat ze in mijn vriendschap moeten geloven.’
‘Haha, dat zullen ze niet willen.’
‘Dat willen ze zeker niet zo maar. Ze zullen eert moeten zien