Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
Adriaan: ‘Blij je te zien. Ben je nog bij mij? Dat is dan meegenomen.’ Hij doet B. na: ‘Ik vrij haast nooit met meisjes, alleen als ik koude handen heb, dan vrij ik wel eens.’ We zijn hem kwijtgeraakt, op het ogenblik dat een vrachtwagen mij het uitzicht belemmert en hij een andere weg kiest. De man maakt, dat ik zijn snelheid moet aannemen. En hij rijdt niet met mijn ogen door het verkeer. ‘Hij rijdt toch wel goed, vind je niet?’ ‘Ja.’ Het is ons gezamenlijk antwoord op mijn opmerking: ‘de koelste’. Hoe ik kotste. Ik vertel het verhaal van Jan, die me nakomt en zijn neus om de deur steekt: ‘Zeg Simon, eh...’ en mijn antwoord: ‘Zeg Jan, ik ben hier al tien jaar lid, en ik weet de weg naar de wc in het donker te vinden, en ik ben geen alkoholikus, ik lal, bral, huil en gil niet - als ik kots weet ik precies wat ik doe.’ Hij was, opgeschrikt door paniekzaaiers, achter me aangekomen, lief ook, om hulp aan te bieden. (Ja, je staat er dus ook in, al is het hier, Zwart!) Huub over opgehangenen: ‘Ze sterven high. Dat is het voordeel van zo'n gewelddadige dood. Ze komen in 'n ontzettend korte tijd in hel en hemel; het mooiste is als je aan je voeten wordt opgehangen, ben je eerst 'n hele tijd high en dan sterf je. Toch, Simon, begrijp ik je plotselinge zwenkingen niet, je bent tot op zo'n verre hoogte te volgen, en dan opeens maak je die sprong naar God. Begrijp je wel dat een heleboel mensen zullen schrikken? Op welk niveau kommuniceer je?’ ‘Op alle, hoop ik,’ antwoord ik - naar waarheid. Ik durf de naam van God te gebruiken omdat de kennismaking een zo uiterst persoonlijke ervaring is; dat ik die alleen als ervaring kan beschrijven: geen theorie, geen theologie. Het is een periode (ik wil wel door blijven praten over het schrijven en de techniek van het schrijven, mijn spreken is denken, ik hoor de dingen die ik zeg voor het eerst, als mijn overtuiging - een identiek ervaren - veel van wat ik wil schrijven verdwijnt in de spreektaal, dan weet ik niet meer of ik een verhaal heb verteld, dan wel in deze pagina's verhaald, of in een vroeger boek al beschreven) waarin zoveel dingen zich op, in en rondom mij afspelen, zoveel dingen gebeuren - tout court, heel kort - ja ik let op dat het geen projekties zijn, soms weiger ik begrip, maar antwoord | |
[pagina 360]
| |
ik therapeutisch, ik spreek allang niet meer met het gezelschap mee, maar zoek de plaats der letters op E.'s schrijfmachine, een witte ondergrond onder de toetsen (in plaats van zoals op de mijne een zwarte), meer ruimte tussen de letters, ik tik op een hooggebergte. Reineke telefoneert, ik dacht dat er zonder dat ik het wist een nieuw-aangekomene in de kamer was, met wie zij sprak. Ik keek om me heen, verbaasd dat ik de deur niet had gehoord. Wat ik niet had gehoord was het draaien van het nummer. Ik kotste (vertelde ik het verhaal eerder, aandachtige lezer?) omdat ik mij de verschillende van hoog naar laag genoemde verschijnselen indacht; mij ook identificeerde met de jongen die ik voor Eylders vriendschappelijk adviseerde: ‘twee vingers diep in de keel’ en van wie ik later op de avond, aan de hand van stoffelijke bewijzen op straat kon konstateren, dat hij het er inderdaad bevredigend van had afgebracht. Het verhaal van Mingus, zoals het in de HP is verschenen, is niet een uiting van liefde, het is niet anders te duiden. Koop zijn platen. Luister. Schrijven, spelen, leven: als het waarachtig is, komt het voort uit liefde. Huub blijft glimlachen, op z'n doceerstoel: ‘De elektrochoc. Een ontzettende high.’ Hij praat over insuline-kuren als ware het niets. De ervaringen van Carl Solomon (in The angry young men and the beat generation) behoren met die van Artaud tot de verschrikkelijkste, uit krankzinnigengestichten tot ons gekomen, denkbaar. Ja, ik identificeer me met de slachtoffers. Wat niet goed is voor mij, is niet goed voor de wereld. Jezus Christus: ik ben ook maar een mens.
*
‘Die negatieve krachten van die jongens, met hun angst over het niet naar buiten durven gaan, dat maakte me zo van streek,’ vertrouwt Adriaan me later, hier thuis in de keuken een boterham mee-etende, toe. ‘Ik ben niet in staat ze ten goede te keren,’ zegt hij, ‘ik sluit me helemaal op.’ Ik had geprobeerd hem in het gesprek te betrekken, maar het lukte niet - hij verontschuldigt zich daarvoor, ook over geld dat | |
[pagina 361]
| |
hij me nog schuldig is (de schaamtegevoelens betreffende geld zijn ongelukkig) en andere dingen. Hij besluit met de groet aan Reineke, die in bed ligt: ‘Dag Elize.’ Ik schiet in een onbedaarlijk lachen, dit is wel het uitroepteken achter zijn verschijnen vandaag.
*
Ook in groter gezelschap liet Huub zich weer over zijn theorie uit (Nagel: ‘alle theorieën die je kunt tekenen zijn onwaar’) en ik merk voortdurend hoe hij het gerucht integreert, ik stel me voor hoe radeloos bloed- en hersenspecialisten moeten zijn, die hij voor zijn proeven heeft benaderd. Hij heeft overal antwoord op. Reineke: ‘Ik moet zo om hem lachen. Je weet wat ik er verder van denk, toen jij zei: “Ik ga het ook doen,” zei ik nog: “Ik sla je liever dood.” Ik laat hem heus wel merken dat ik niets met die rare praatjes te maken wil hebben. Maar ik vind het zo knap van hem, dat hij maar blijft uitleggen. Dat soort mensen ken ik wel, die man Bogaerts over wie Hans geschreven heeft in de HP, die komt vaak langs en blijft maar praten...’ ‘En Drenthe...’ vul ik aan: de tekeningen in Randstad 6, waarbij hij een tekst moest maken, de briefkaarten en telefoontjes, de afschriften van zijn korrespondentie, waarmee hij me voortdurend bestookte, zijn verhalen over de persreakties, de verslaggever van de ene en de redakteur van de andere krant, ik weet het maar al te goed. Je kunt de verhalen nauwelijks noteren, ze lopen de spuigaten uit, het is terug te brengen tot een Idee (of: idee-fixe) die tot monsterachtige proporties kan uitgroeien, wanneer berustende op een valse voorstelling van zaken. Maar wat is dat? De platte aarde? De kwadratuur van de cirkel? Het perpetuum mobile? De steen der wijzen? Het levenselixir? De constante high? (En hij wordt maar niet kwaad, wat je hem ook zegt.) ‘Een hele fijne jongen, die erbij hoort. Ik zou 't verschrikkelijk vinden, als hij door 'n gaatje in z'n hoofd z'n dood moest vinden.’ Het weloverwogen toontje, het glimlachend absorberen van elke humor, de docerende bezetenheid, het fanatieke, het onmiddellijk verschalken van elke suggestie die je hem - al is het bij wijze van grap - doet: ik vertelde hem dat mij zoiets raars was gebeurd (ik wilde zien, welke reperkussies in het gesprek): | |
[pagina 362]
| |
ik was die middag een winkel binnengestapt om sigaretten te kopen en wat zag ik daar? Een nieuw merk ‘Marihoe’. Wat? Huub veerde op: zìjn spel! Ik hield mijn grap vol, pareerde z'n opmerking dat ik dan wel een pakje gekocht zou hebben om het te kunnen laten zien, met de (onware) mededeling dat ik daarvoor geen geld bij me had. Het meisje, dat Eduard bij zich had, en die niet de diverse blikken van verstandhouding had gevolgd, ik had Karel en Reineke als sekondanten - zij zat achter Eduards rug verscholen, in een diepe fauteuil - zei opeens: ‘Jaja, ik ken die sigaret heel goed. Zo'n rood pakje, met een zonnetje erop. Ja hoor, dat merk is al drie jaar in de handel!’ Verbluft liet ik haar praten, wat weet ze? Ze heeft zich door mijn woorden laten overtuigen, dat ze iets gezien heeft, wat niet gezien kan worden, omdat het niet bestaat! Het onderwerp verandert van gesprek. Zoveel mensen geloven alles wat ze verteld wordt, ze slikken alles voor zoete koek wat verteld wordt; dit meisje verkeert voor het eerst in een gezelschap waar iedereen zich afvraagt (als Aldous Huxley voorin het boek van zijn vrouw) ‘To achieve our noble ends, what are the means which must be employed? Precisely, how do we intend to implement our high purposes?’ Wie schrijft haar handboek, wie brengt haar op de weg met de vele misverstanden, van binnen en van buiten? Ze ziet de dingen scherper, maar het duizelige gevoel is haar onaangenaam (ipomoea). Met George Andrews ga ik nog eens werken aan het Book of Grass, ik zal geen wetenschap bij geruchte aanvaarden. Elk woord verantwoorden. Alle bronnen en citaten, alle verbanden en verstandhoudingen. Alles. Dit is een eerste persoonlijk verslag, ik raak aan duizenden draden die ik nog wil ontwarren als ik eenmaal weet voor wie ik schrijf, dit was ik - ik nader het einde met rasser schreden dan ik mogelijk achtte: een plicht tegenover diegenen die mij totnogtoe lazen, die dachten dat zij mij kenden. Ik ben niet te kennen, ik verander van dag tot dag, met telkens méér weten: je bent het zelf, als je mens bent. Welkom ook: dit ben ik, een ander dan die je in vroegere boeken kon aantreffen, dezelfde die het schreef. Ik was nog een schip zonder roer toen, het is een juiste vergelijking voor de mens zonder geloof, stuurloos zwalkt hij rond, afhankelijk van de wind die | |
[pagina 363]
| |
blaast waarheen hij wil. Ik help het roer te houden, want de mogelijkheden tot zelfbesef liggen in iedereen te wachten om wakkergeroepen te worden, het bevrijdt de mens van zijn angsten voor zichzelf, voor de anderen, voor de dood. Voor morgen. Ik schop de invaliden de protheses af, die image heten, de zoekers van de primeurs ook die schade aanrichten met hun ondoordachte woorden. Welk een verantwoordelijkheden heeft deze schrijver, die de relativiteit van zijn eigen waarheden leert herkennen. En de ontoereikendheid van het schrijven, dat niet uit liefde voorkomt. Ja, er staat ‘wartaal’, de goede Trino weet niet eens dat Crow Jim de omgekeerde rassendiskriminatie is, niet Jim Crow, de neger achterin de bus.
*
Mingus oefent (o.m. in het Jazz-inverview) kritiek uit op de Crow Jim-instelling, even mensonwaardig als welke andere vorm van diskriminatie ook. Twee Amsterdamse jazzcritici beschuldigen Mingus in hun krant van gefrustreerdheid; hoe kunnen ze? Een derde meent te weten dat Mingus ‘sterk de behoefte voelt zijn neger-zijn waar te moeten maken.’ Mingus heeft wel iets anders waargemaakt; hij heeft in een volle grote zaal van het Concertgebouw 2417 (min x) mensen met hun eigen gevoelens, hun eigen ontroering, zichzelf, gekonfronteerd. Hij konfronteert ook mij, want wie is volkomen onbevooroordeeld? ‘He's not prejudiced, that's difficult when you are a negro.’ ‘Negroes don't like his music,’ had ik gehoord. ‘Would you if you were a negro?’ Ik bleef het antwoord schuldig. Ik probeer argumenten te vinden, me te verplaatsen in zo'n geheel andere werkelijkheid. Weet ik wel wérkelijk, onder welke gevoelens van angst, onzekerheid en voortdurend groeiende spanningen van haat en woede de Amerikaanse neger in Harlem, in de andere slums, in the deep South leeft? Ik kan nog zo exakt weten wat Baldwin mij te zeggen heeft, wat hem scheidt van de expatriate Richard Wright (zien hoe weer anderen hun kleine Baldwin-ego pousseren), hoezeer hij strijdt tegen de invisible Ralph Ellison; met zijn extradimensie diskriminatie in de vorm van de homo-seksualiteit: het gaat niet om mijn eigen huid en de kleur daarvan. | |
[pagina 364]
| |
Iedereen zijn eigen huid; er is een afstand tussen het probleem en mij geschapen, dat door het hart, etc. niet is te overbruggen, zoals ik ook niet onmiddellijk de doodsangst van E. ken, pas wanneer die nader wordt gespecificeerd op de verschillende onderdelen, die het geheel vormen. De jeugdervaringen, het dienen - hij en ik - als sitting duck, de onzekerheden, die met geld o.a. en het leven als ‘kostwinning’.
*
De dringende behoefte van sommigen aan pep-pillen, de ritalinen en kinortines, de centramines en benze-perve-amfetaminen. Wie erkent de kick, en als wat? ‘Efforts intellectuels,’ dikteert le docteur Asdier in de rue du Docteur-Blanche aan zijn secretaresse: ‘supprime la sensation de sommeil, facilite les fonctions psychiques du cerveau, permet un travail intellectuel intense.’ Ik verkies de slaap, met de vreemde dromen die niet als nachtmerries of andere levensware verhalen te beschrijven zijn, omdat ik zo bewust de droom meebeleef, als zijnde vervagende episoden uit een vroeger leven (de martelaarsrol, de bewegingloze toeschouwer, het slachtoffer, de paranoïde menselijke vergissing, de terechtstelling, de processie, de vlucht, de reis, de ontmoetingen) dat ik moet leiden om dit leven waar te maken. Ik sta er soms moeilijk uit op, druk me dieper in het kussen, weg van de ochtendlucht, het bellen van bakker en melkboer - gistermiddag wekte mij A.K. We brachten de dag verder samen door, 's middags bij Ewald. In langer dan een jaar had ik hem niet gezien, op Ibiza was hij de eerste twee maanden van m'n verblijf niet alleen een dagelijks bezoeker en naderhand m'n buurman, maar ook de meest intieme vriend. Volgens hem heeft de komst van de Rotterdammers de verstandhouding veranderd, de laatste maand. ‘Jij hebt me in de armen van Geraldine gedreven,’ zegt hij, ‘ik wist van ellende niet meer wat ik doen moest.’ Ik heb het me nooit gerealiseerd, het kwetsbare vogeltje heeft het anderhalf jaar lang meegedragen. We spreken over z'n boek, de manier waarop hij zijn hoofdpersoon volkomen de mist heeft laten ingaan, door hem te vereenzelvigen met de niet-bestaande persoon, die Wagner (van de Barcelona-moord eind 1962, waarover Jan Cremer in Vrij Nederland schreef) van een plattegrond | |
[pagina 365]
| |
zou hebben voorzien, en daarvoor twaalf jaar wegens medeplichtigheid krijgt.
*
Ibiza. De nonsens, die er over geschreven wordt. De vele Ibiza's voor de velen, die er toch telkens weer heentrekken: dit jaar weer de horden op zoek naar de opstand. Ook ik mocht het drie maanden (van 10 mei tot 10 augustus '62) meemaken: de nieuwe wereld en de oude. De eerste maand: alleen met Elize en Matthias, 1 jaar oud, in Es Vivé. Vrienden: Willem (die de foto's uit die tijd nog op z'n schoorsteen heeft staan in het huis waar Reineke en ik over een paar weken gaan wonen) en A.K. die alles voor het eerst meemaakte. De tweede maand wonend op Figueretas, in een alleenstaand huis, groot terras en plat dak waarop je kon liggen zonnen, op de helling: voor me de zee, achter me de weg verder omhoog. Links van me woonde Frank in een eigen huis, achter me André. De feesten, de Amerikaanse, de Zwitserse, de Nederlandse (Huub kwam later en huurde een huis op zo'n vijftig meter afstand), het moeilijke spel van mensen huis in, huis uit, de fugue van Elize, Freddy (uit San Antonio), de laatste golf nieuwkomers, de Hoogseizoenmeisjes Billy, Hilda, Henny, Lucky Steve terug uit Tanger, de Gard-Sivikredakteuren, die hier al eerder waren geweest plus Jean-Jacques, meivin, Frank, Joe (in de bergen van Cuba met Castro tegen Batista gevochten), Shotgun Bill Walker, Orlando, Paul, Kenny, Neil (‘what's happening, baby?)’ Simon, Dizzy en Liza, de musici - TiTi. Een wereld. Hélène... Vreemde vogels aan vreemde kusten, magiërs in de dageraad, zwemmend, zonnend, naaiend, rokend, muziek beluisterend, muziekmakend. De stramoniummiddag en -avond in dat onpersoonlijke, koele en betegelde witgepleisterde toeristenappartement, met het balkon waar ik overheen wilde klimmen, op jacht naar de hallucinaties aan de rand van water en zee. Zitten. Staan. Zitten. Staan. Vallen. Liggen. Dwars door deuren lopen die er niet zijn, tegen muren lopen die er wél zijn, midden in de kamer vertrekken, afscheid nemen, wég zijn. Grasgroene haren hingen tot op Connie's schouders. ‘Niet doen,’ riep ik geteisterd uit, ‘niet doen Connie,’ ik dacht dat ze zo'n monsterlijk gezicht zette om me te plagen. | |
[pagina 366]
| |
De woorden niet te verstaan, uren duurde het: vier slachtoffers, vier toeschouwers. Ik heb het nog, nog één keer laten meemaken, nooit meer aangeraakt. En ik weet het nog: alle kicks moest en zou ik meemaken (om te weten wat ik nu weet: goed én kwaad); het heeft me veel gekost en gebracht, ik ben de andere mens geworden. Hoe gelijk had ik, denkende dat Ibiza in '62 wel moést verschijnen nà Hoogseizoen, maar het afscheid werd anders dan ik vooronderstelde. De werkelijkheid pakt altijd anders uit. Ik kijk door de dagboekbladen, die ik de moeilijkste dagen vulde met het laatste zelfbeklag waartoe ik in staat was op Ibiza: verward, hopeloos, wanhopig, ontsteld, ongelukkig, besluiteloos, verkeerdhandelend, destruktief gericht; ik hield me staande via de zon, de zoon en de high - waarom ben ik niet vertrokken zoals ik van plan was: alles achterlatende?Ga naar voetnoot† Niets bond mij meer, ik had de boot kunnen pakken. Elize was van me vertrokken, woonde bij een ander, Charles - Waarom heb ik me toen niet bevrijd van de terugreis? Nog altijd de kleinere details te regelen: haar rust en vrede, haar huis te verhuren. Ik blijk me weinig van mensen te hebben aangetrokken, als ik (verkeerd) handelde, was het mij om het even, of er al dan niet anderen bij waren. En Elize kwam toch terug? Gewapende vrede? Charles zou haar toch naar Nederland nakomen? Vanavond hoor ik tot m'n verbazing, dat Huub paranoia ontwikkelde uit een angstkick, die nergens op sloeg: de angst uitgelachen te worden omdat hij handelde als de anderen. Terwijl hij handelde uit onwetendheid - hij wist niet hoe zich te gedragen. Maar toen hij doorkreeg, dat ook anderen belachelijk kunnen zijn, kon hij de overmatige zelfkritiek van de high terugbrengen tot een maximum aan realiteit. Zo althans legt hij het uit. Hij is op Ibiza zeer veranderd: de verandering staat iedereen te wachten, die de boot neemt van Barcelona of Valencia; misschien is het - nu twee jaar later - niet meer zo. Maar de grote schilder Wols kwam er al in de jaren dertig, de Phoeniciërs, Grieken, Kretenzers, Spanjaarden en Moren door de tientallen eeuwen heen, het is een magisch centrum, en wie hebben er niet hun vaste verblijfplaats van gemaakt? De andere Balearen meegerekend (Majorca, Minorca, Formentera) wel een twintigtal Ne- | |
[pagina 367]
| |
derlandse schrijvers en schilders, om niet de renteniers, explanters, hoteliers en restaurateurs te vergeten. Jan Cr. die zich nu zo vereenzelvigt met het mannetje, de image, die hij toen op Ibiza wilde worden. ‘Medalla!’ - smijtend met geld en vriendschap. De amylnitriet! De ware toedracht! Mijn brief die Lodewijk mij zo kwalijk nam, toen Frank en Melvin hier kwamen om hun film te monteren... Alles blijkt A. me te hebben kwalijkgenomen. Hij heeft er nauwelijks van kunnen profiteren, hij heeft er slechts Inge verloren. Ja, nu weet hij het: het heeft van hemzelf afgehangen, het hangt altijd van jezelf af. Ook Jan Cr. was al in Nederland terug, toen Larry werd gepakt (een vlammend stuk in Vrij Nederland; interpellatie Tweede Kamer) en de moord in Barcelona werd gepleegd (vlammend opnieuw, Toonder reageerde, Schalekamp reagerend) - hij was er na twee seizoenen zo thuis geworden, dat hij het opnieuw meebeleefde, de Jan Cr. die zich door de politie achtervolgd waant, ook als Ted J. in Amsterdam wordt aangehouden, omdat hij als vreemdeling zonder paspoort rondwandelt. (de amsterdamse vreemdelingenpolitie: een hoofdstuk apart. Natuurlijk zijn er genoeg vreemdelingen, die zonder middelen van bestaan Amsterdam verkiezen als stad om in te wonen, maar wordt er wel genoeg onderscheid gemaakt? Welke zijn de morele vooroordelen? Wat is de macht van deze uitvoerende instantie? Wie oefent gezag uit? Welke zijn de kriteria? Op het ogenblik wordt de buitenlandse bevolking van Amsterdam uitgekamd, de Italiaanse playboys, de Noordafrikaanse straatrovers; de verblijfsvergunningen van Spaanse arbeiders, de middelen van onderhoud van Engelse en Amerikaanse studenten en kunstenaars.) Haat is geen zintuig. Ik heb Jan Cr. lief. Ik opende een tentoonstelling van hem, in de Vedra, juli '62, in het Engels en Spaans, de enige tekst die uit deze schrijfmachine kwam. Ik kon niet werken. Ik kon nauwelijks leven. Ik heb veel geleerd, intussen. De tekst ligt voor belangstellenden ter inzage. Want wie schrijft het ware verhaal van Cremer? Zelf kan hij het niet, niet-meer nu mij verzekerd is dat hij gehypostasieerd is door zijn boek. Opzoeken de moeilijke woorden, jongens. | |
[pagina 368]
| |
Hallucinaties kunnen ook worden teweeggebracht door iemand van een of meer van zijn zintuigen te beroven: sensory deprivation. Burroughs noemt (in The outskirts of the City, Randstad 4) de eksperimenten van dr. Lilly in Florida; ook in Nederland zijn er de submersion tanks waarin ‘proefpersonen’ in een vloeistof op lichaamstemperatuur, geblinddoekt, gebonden, de oren dicht zweven en er gebeurt iets met hun geest. ‘Er is geen enkele algemeen aanvaarde definitie van hallucinatie’ (Dr. J.A.M. Frederiks in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 11 april '64.) Ruimtevaarders, verkeersvliegers, bergbeklimmers, Pool-reizigers, automobilisten over lange afstanden, Eskimo's in kajaks, schizofrenen, geamputeerden: zij allen kennen hallucinaties, in welke vorm dan ook. De hallucinatie is werkelijkheid; hoe kan ik mijn dromen onthouden? Mescaline nemen, als je gaat slapen. De dromen in kleur onderbreken door wakkerworden, en het is zover. ‘Ja, maar als je dan nog 's wakker wordt?’ informeert Karel. Het hallucineren is handelen: man's natural state: dit leven is een hallucinatie, een illusie. Er is een unaniem mondiaal, universeel! ervaren, de grenzen zijn door geen vreemdelingenpolitie te sluiten, het is een uniek gebeuren, Godzijdank gebenedijd, de mens die zich kent en herkent, die weet waarom hij met zijn zintuigen gewapend, met refleksen die dan wel worden teruggebracht tot de farmatio recticularis, eenzaamheid en afstand overwint: bewustlevend, toegerust voor het stervensmoment. |
|