‘Omdat jullie dat gisteren zo mooi gespeeld hebben, ik kàn het niet.’
‘N. heeft twintig gulden uit de kas gehaald; hij zegt: 't is toch mijn club?’
Bassist valt uit tegen pianist, die spoor bijster is.
*
Het is soms te moeilijk de mensen te herkennen, die je zo graag hun verhaal vertellen. Als je ze eenmaal naakt hebt gezien, niemand anders erbij, en je ziet ze terug, waar anderen bij zijn, en je kunt dan gadeslaan welke kleren ze hebben aangetrokken, aan welke image ze nog willen beantwoorden, hoè ze veranderen: het is te gek voor woorden...
‘Hoe gaat het met je boek?’ (Mr. H.K.) ‘Goed,’ zeg ik naar waarheid, nietwaar, ‘ik heb het de laatste drie weken niet over je gehad.’ Onmiddellijk een filippica, hij probeert me een notitieboekje uit de handen te grissen, belemmerend de ambtenaarschrijver het uitoefenen van zijn registrerende funktie: ‘Je bent een leuke jongen hoor, je kunt meteen in hun dienst gaan, kun je de rest van je leven vrij roken, kun je meteen alles kapotmaken, je haalt het allemaal zelf aan met je mesjoggene gedoe.’ (Hij denkt dat ik een soort Hoogseizoen schrijf, avonturen van het dak afgegild, hij heeft angst voor ‘onthullingen’, zijn ‘naam’.)
*
Avondje televisie, bij Billy en Maja, in de voorkamer. ‘Toch blijf ik erbij,’ zegt de veertienjarige als ze me naar haar moeder ziet kijken, ‘dat mama een Griekse godin is.’ Welke, weet ze niet - ze zet Oscar Brown Jr's Worksong op, Maja slaapt, een been komt uit de dekens te voorschijn, ze keert zich om in haar slaap, hoestend soms, een keer kijkt ze even naar de acht dwergjes die Willem O. Duys tentoonstelt, sluit dan weer haar ogen...
Willem O. praat met Tante Na, een van tien kinderen, allemaal daar geboren, haar moeder 84 en haar schoonmoeder 90, sinds drie jaar in de Fagelstraat (‘dat is ook niks, hè?’), zingt over de Jordaan en Amsterdam, doet haar boodschappen zaterdags op de Lindengracht, twee grote tassen vol, zit in een clubje met veertig andere Jordaan-vrouwen. Praat honderd uit. Willem heeft weer een two-shot nodig.