maandag 6 april 1964 [de eenenveertigste dag]
Ik kom met mezelf in het reine; onttrokken aan de dagelijkse verplichtingen, schuif ik langebaanwerk op de langere baan (de vertalingen), weiger journalistieke opdrachten en handel (niet alleen ten behoeve van dit boek, maar ook van mijzelf - altijd goed voor later, straks, nu - ik blijf handelen zoals toen, pas, nu 2) zo min mogelijk cybernetisch, zo bewust-intuïtief als maar kan. Het dagboek groeit niet langer als onderdak en onderkomen voor de feiten (soms zocht ik ze op, tot en met heden), maar de feiten zijn de neerslag van mijn handelingen in de maatschappij, waarin ik leef.
De enige hel is die je zelf op aarde maakt. Het hiernamaals bestaat uit één groot leven waarin de volmaaktheid wordt bereikt. Hoe volmaakter hier op aarde, hoe eerder voltrekking van de eeuwigheid.
Ik geloof niet meer in mijn hel, ik streef naar volmaaktheid.
L'enfer, c'est les autres. Wie heeft het gezegd? Het is juist (gezegd).
Wout (21, studie wis- en natuurkunde: de romantiek der kernfysika - na twee jaar medicijnen; in 't verschiet: psychiatrie) ontdekt politiek; alle verbanden zijn hem nu klaar. De strijd tussen Sovjet-Unie en de VS ziet hij tot in hun psychiatrische opvattingen weerspiegeld, de opvattingen over menselijke refleksen. Pavlov. Afkomst en omstandigheden, erfelijkheid, de volkskommune, de opvoeding, speelgoed voor generaals, kommunisme, demokratie (‘Wist ik er maar iets beters tegenover te zetten’) en de woningbouw. ‘Die ministers weten ook niets, waarom pakken ze de woningbouw niet aan als de Delta-werken. Daar zetten ze toch ook geen kleine aannemertjes aan, die ondertussen van de noodwoningbouw miljonair worden. De groot-industriëlen zijn de pressure-groepen, Philips, Unilever, AKU, Shell, het zijn de regeerders. Laten ze een man als Zwolsman nemen voor de bouw.’ Wat doe je eraan? vraag ik - ik weet het tenslotte ook al zo lang (ongeveer).
‘Ik praat erover met belangrijke mensen, heel af en toe ontmoet ik die, of ik praat erover met mensen die nu nog niet belangrijk zijn, maar het worden.’ Hij doelt op z'n dispuut; hij is zo kinderlijk-serieus-oprecht als zijn leeftijd én tegelijkertijd de ken-