‘One of them falls in love? With a girl? The others fall in love with her too?
Neenee, schudt ze van nee, ze vervolgt weer:
‘They are taken under the water, you know. In another world.’
Of zij op deze wereld leefden, dan, voorheen?
‘Of course not,’ kwaad bijna kijkt ze me aan, kijkt om zich heen, wijst dan nauwgezet, ongeduldig: ‘They are só small!’ Twee kleine vingers op ooghoogte.
Maar, aarzel ik (soms ben ik verleerd sprookjes te beluisteren): zijn het dan geen elfjes of kabouters?(fairies, gnomes?)
‘Nee, alleen maar zulke kleine mannetjes... En ze hebben ook een King. Hoe die heet? Die heeft nog geen naam. Hun tante wel, Clara, you understand: Aunt?’
Jaja, haast ik mij te zeggen; kinderen hebben tot deze wereld geen toegang. En ze leven onder water? ‘Yes, and at the end they come out off the water again. What happens to them?’
Ik ben niet bij machte het sprookje thuis te brengen; ze heeft het zelf bedacht, of ging het tekenen het denken vooraf? Tegelijk? Gelukkige mannetjes, ze lagen de hele dag op het strand, ze visten en ze aten lekkere maaltijden die door hun tante werden klaargemaakt, heel mooie zee, in de verte de horizon, maar eigenlijk gebeurt het allemaal onder water, weet je? Het zijn geen lilliputters, want er is geen Gulliver aanwezig, ik voel me verdwaald op de zeebodem, in verre diepten van Triffids (want dat woord verstond ik duidelijk in haar mond), waar plotseling kleine huisjes staan met tantes en koningen, en waar kleine mannetjes worden meegetrokken in zee onder zee, water onder water.
Ik zie de horizon, de scheiding tussen water en niet-water, onder-water, en huiver. Maak mij van haar los, ze kijkt me glimlachend na. Weet ze, dat ik in verwarring ben gebracht door haar sprookje?
Ik heb vele plannen: een science-fiction gedicht, maar het is geen fiction.
Een eenvoudig verhaal. Het leven van Robert Jasper.
De mensen zo waardevoel als het doel.
Ewald stelt ze de vraag: ‘Waarom leeft u?’ Verbluffende radio-antwoorden, zegt hij.