| |
| |
| |
maandag 30/dinsdag 31 maart 1964
[de vierendertigste, vijfendertigste dag]
Chester, paranoïde, zegt dat mescaline een ‘moeder’ voor hem geweest is, ‘who frightened the scaring daylight out of me’; het gevolg is dat hij zich nu kenschetst als een ‘abstracted idealistic visionary.’
‘All that adrenalin, you know: every moment the decision: fight or flee!’
En hij stond klaar met ‘some reality’ te vechten: ‘I told you man, an abstract visionary idealist, that's what I said.’
Hij staat klaar op ieders golflengte te ontvangen en uit te zenden, hij is een karikatuur, de man die geen ‘néé’ durft te zeggen, en daardoor bij iedereen een ongemakkelijk gevoel achterlaat. Hij is de apostel, die ging vals-spelen, mensen draaien zich van hem weg als hij nadert, en als hij tot ze gesproken heeft, verwensen ze hem zonder het hem te zeggen, ze vermijden hem en ontwijken hem als hij hun pad kruist, maar ze zijn gedwongen naar z'n konfidenties te luisteren, zijn geruchten aan te horen, z'n vragen te beantwoorden; hij is van alles op de hoogte, kent alle movements, scheldt op z'n employers, de Zweedse radio en televisie, die hem werk laten doen; hij is een expert over Afrika. ‘You know, I've been there often enough - niet verder dan Marokko en Tanger - and I read quite a number of books, and I have a fertile fantasy, which makes me an expert, and besides, I have a kind of racial background, don't I?’ En hij licht met twee lange bruine vingers de huid van zijn handrug op. Hij is zo slick als de anderen, van wie Frank mij toevoegt: ‘He's just one of the million square spade cats, who trample around Greenwich Village, see?’
Waarom heeft iedere Amerikaanse neger in Europa een appeltje met James Baldwin te schillen? Waarom willen ze allemaal Baldwin spelen, marsen organiseren, hun huid verkopen aan blanke Europeanen? En zij die het maken: ‘Yes, Sam's a real business-man, you know!’
Chester kwam de Kring binnen, nadat hij had gezegd een date te hebben ‘the other side of town’. Beschuldigend zijn lange gestalte rekkend, een hoedje diep over de bezonnebrilde ogen getrokken, komt hij op me af:
| |
| |
‘You told me you were going home!’
‘I changed my plans, may I?’
‘You don't have to tell him your movements, Simon!’ De korzelige stem van Frank, die een bliksemende korte dialoog met Chester over New York heeft gevoerd, die me ontging. Waarvandaan Chesters aarzeling: ‘Mind if I take my coffee here?’
Een vreemde verschijning, zijn rasproblemen hoeft hij hier niet op te lossen, als niet ik, maar een ander (ik, J.C.) dit schreef, was hij allang een informer geweest, een verklikker, en kregen we dit: ‘Dat die goser niet te vertrouwen is, kan je al zien als je hem langs ziet sluipen. Altijd boekies onder z'n arm, kranten en time Magazines. Some back issues, mompelt-ie, ze zien eruit alsof-ie ze gestolen heeft, dat zal dan ook wel zo zijn.’
Hij woonde in G- op een zolderkamertje, dat via een wankel trapje te bereiken was, in een van die bouwvallige huisjes die de gemeente G- aan kunstenaars heeft verhuurd; hij woonde in bij, sliep met en sloeg het meisje H-, een blond starend schilderesje, tegenover buitenstaanders trots op haar uiterlijke gelijkenis met mij. ‘Mensen zien ons voor broer en zus aan, vind jij dat ook niet?’ en de aangesprokene wist niet hoe zich van de mythe te ontdoen. Twee keer ben ik er vorig jaar, op doortocht naar Lille, geweest; één keer was er niemand thuis, de andere keer ontving Chester ons. Wantrouwend vragend: ‘What are you doing here?’ ging hij ons voor, gebukt op bed en stoelen zaten wij, een jonge schilder die ons de weg had gewezen en Stephen en ik, enkele minuten vaag bijeen. Het was duidelijk dat Chester ons onmiddellijk weer weg wilde hebben, maar hij voelde ook dat de situatie (hij als kind aan huis eerst in Amsterdam ontvangen) tenminste een soort welkom hier vereiste. Wat kwamen we doen? Het antwoord ‘toevallig in de buurt’ voldeed hem pas, toen wij het doel als alibi hadden kunnen opgeven: op weg naar Lille, parachute-springen.
De kamer, vol met de stoelen, het bed en schrijfbureau, telde honderden boeken op de vreemdst mogelijke, maar meest geordende manier tegen de schuin toelopende muur geplaatst, tussen tafel en bed, op het voeteneinde, langs de muren: alle Evergreen-, Grove- en Olympia-Press-uitgaven van de laatste tien jaar; de hele beat generation. In de jongenskamer van de autodidakt, een kursus zelfstudie: ‘How do I join the journey?’
| |
| |
‘He is no joiner, he's a lone runner.’ In Amsterdam liet hij een paranoïde sfeer achter, Frank vluchtte voor hem op de Kring, Lester ontdeed zich van hem met moeite, en Reineke kon niet slapen.
*
Frank ontmoette ik voor het eerst op Ibiza, twee maanden lang was hij m'n buurman, het huis naast ons bewonend, platen draaiend, vrouwen over de drempel leidend.
De tocht door Amsterdam waar hij vorig jaar vijf maanden woonde, is een herontdekking. Hij wil, vooral aan reisgenoot Lester, laten weten dat hij hier thuis is: ‘Look, who is here! Frank is back in town.’
Bij de Lucky Star ‘not a familiar face’ (da's waar, niemand komt er meer), bij Joop haalt hij herinneringen op, Lester beziet Margareta, van wie hij zoveel heeft gehoord: ‘Als je haar tegenkomt, koop haar een ticket naar hier, en zet haar onmiddellijk op de plane. Ik ben stapel op haar.’ Ook ik kijk mee; was zij niet Reinekes beste vriendin?
*
Milt meets Sid: Ray Brown draagt Jackson en Lewis. Clarke is een andere drummer dan die wij een paar maanden geleden in de Shéhérazade hoorden: live.
*
‘Ik leef het meeste als ik alleen ben, met jou’ - bijna verwijtend: van deze vier Paasdagen zijn wij er maar één samen geweest, de andere dagen waren gevuld met mensen. De ene dag alleen zijn wij aan het beitsen geweest in het huis aan de Bloemgracht; het laatste huis dat ik beits voor een jaar, over drie weken trekken wij erin, 's avonds gingen wij naar Dr Strangelove. Van de Oudezijds grammofoonplaten gehaald; het vertrek van de volwassenen betekent voor Matthias een huilbui: te bruusk stapte men op, sommigen naar de film, anderen Chinees eten. Elize stapte met Stephen en Klaas in de auto, liet hem nauwelijks de tijd aan de nieuwe situatie te wennen: mee met Huub, Zusje en ons. Bij het slapengaan kon hij geen afscheid van mij nemen, telkens opnieuw vindt hij een manier mij terug te roepen als ik de deur van
| |
| |
zijn kamer had genaderd, dan weer moest hij nog de Zwarte Piet kussen die boven zijn bed hangt, dan weer moest ik een auto vinden om hem op z'n droomreis te vergezellen, of een van de speelgoedbeesten op de grond zetten, die hij dan vanuit bed kon zien. Vier keer trok hij de lakens uit hun voegen, zei ‘niet goed’ en klauterde bereidwillig naar het voeteneind om te wachten dat ik alles weer had rechtgelegd, ondertussen lachend, vrijend, uitnodigend spelen: schommelen? fietsen? ballen? Nee, slapen! Ik beging de fout m'n hoofd naast het zijne op het hoofdkussen te leggen voor 'n laatste kus; fout! Onmiddellijk heeft hij het in 'n vaste greep en beveelt me te blijven liggen, zò slapen, verlekkerd uitroepend: ‘Lekker, hè?’
Ja, je bent een lekker kind, m'n zoon, die het leven van je moeder deelt, je zult van geen situatie dupe zijn: ook Elize zal de man vinden, die haar geeft wat ik niet kon geven. En wij zijn goede vrienden. Hoe lief heb ik Reineke, die mij het geluk geeft, dat iedereen verdient, of verdienen moet.
*
Ik ontmoette m'n oude vriend Omar Khayyám vanmiddag. Verwondering dat sommigen in mijn omgeving z'n Rubaiyat niet kennen. Blijdschap de regels te hebben hervonden, tegelijkertijd mocht ik leren dat Omar en Hasan Ben Sabbáh bij dezelfde leraar Imám Mowaffak voor hun latere leven werden opgeleid. Met Hasan heb ik (hebben anderen) nog een appeltje te schillen: ‘de oude man van de bergen’ werd de fanatieke leider van de Perzische Ismaili-sekte, die in de bergen ten zuiden van de Kaspische Zee, vanuit de vesting van Alamùt zijn uitvallen tegen de Kruisvaarders leidde (omstreeks 1090). Hasan bracht door z'n geestelijke kracht z'n krijgslieden tot terroristische daden. Hasjiesj (hypnose, suggestie, ritueel, visioen, konsekratie) gaf de sekte de naam van Hasjisjins, Assassins, vanwaar de Franse naam: Moordenaars. Omar Khayyám komt niet in Graves' White Goddess voor, evenmin Hasan die van de hasjiesj zijn Great Woman maakte. Hij bouwde een image van de werkelijkheid, een sprookjesverhaal uit de 1001 nacht: de allerschoonste vrouwen, de wijn, de fonteinen met kristalhelder water, de verse vruchten, vijgen, de muziek - en de glorie van de strijd tegen de ongelovigen.
This is our reality. Truth is distortion. All available data up
| |
| |
till now, revised versions of a future truth, a living writer, the wish to be inspired.
This is a New Crusade.
The Loving Warrior chooses reality.
There is no fight, no fleeing anymore. We live and love.
You fly. This is the real story, written, sung, recorded since.
Man is man and man is free. God set him free. Have no fear. This is love.
*
De muze, gekleed in het witte gewaad van de dromen anno 1900, reikt de dichter, ingesluimerd aan zijn tafel, de ganzepen der vervoering. Zij buigt zich vol liefde over hem heen, hij droomt van haar, voor haar is het vers, dat hij schrijft.
Een jonge André Gide, hij, zijn hoofd op haar schouder. Hij is God. Hij Maakt. Hij intensiveert zijn kreativiteit. (De vergrote foto, bijna manshoog, versierde een gang van het Concertgebouw, dit Schrijversbal; ik ben de Gelukkige Bezitter - de plaat hangt boven ons bed.)
*
Dit is identifikatie. Kreatie. Inspiratie. Intensifikatie. ‘Yeah, I know baby, you're going to tell them.’ (Frank.)
‘Now don't you forget, Simon! This is no plaything. You might do irreparable damage.’
Ik heb m'n slachtoffers wél gekozen: W.F.H., C.B.V., H.S., R.C., H.C. die het André gaf, de moeder van Chester. Het daglicht te zien: het is niet scaring.
*
De geschiedenis van een taboe: de Heidenen en hun Merkwaardige Gebruiken. Angst is een gebruik, werp het van je. Elke Vreemdeling is Geen Dreigend Gevaar.
*
Ik wees de twee Amerikanen drie kennissen aan, die in Eylders op de bank naast de trap, in de hoogte, zaten: de arts uit een kleine Zeeuwse gemeente, een dagbladjournalist en een Amsterdams gemeenteraadslid.
| |
| |
Ik wees opnieuw: de eeuwige student, de theoloog en de drinkebroer.
Ik wees voor een derde keer: m'n vriend in 1947, de grootste Nederlandse nazi-jager, en de verkoper in verlichtingsartikelen.
Ik kan blijven wijzen naar dezelfde drie mensen. Ik had ze nooit eerder samen gezien, in mijn hersencellen staat het ontmoeten nu genoteerd. Ik ken ze bij name, ik weet hun namen, en hoor over hen verhalen. Ik lees de kranten, spreek hun broers en kollega's, ik nauwgezet noteer. Niet wanhopig. Nee, het heeft 'n reden dat ik ze zou kennen, ze behoren tot het ballet dat Pauwels soms begrijpt, zoals ik het binnen handbereik heb (gehad, of liggen - in de koncentratie van de tijd bestaat geen verleden, geen toekomst - maar alleen het nu 2).
Misschien is het geen verruimd bewustzijn, suggereert Nikolaas: het is misschien het geheugen dat terugkomt. Ik heb geen geheugen, het gebeurt alles nu (1; 2).
Het absolute geheugen, het verschrikkelijk verhaal van Borgès - de beschrijving van het gebeuren is het gebeuren. Over een uur ben je klaar met vertellen wat er van een uur geleden tot nu gebeurde, over twee uur ben je zover dat het absolute geheugen tot het absolute niets-doen is gedegradeerd.
Maar wat wil je nu 2: het geheugen van toen, gekoppeld aan het weten van nu,
is niet slechts platonisch herinneren,
het is een rein opnieuw beleven,
met het leven in het reine & totaal bevredigd -
de gestaltes nemen gedaantes aan,
ik hoor de mensen: zij die slapen en denken -
ik heb ze lief, zo onhandig als ik ooit was in het eerste bed,
zo innig en intens als in het laatste.
Ik stootte mij, lichamelijk en geestelijk, aan de ander -
de koudbloedervaringen in Zolang te water,
you love despite... (Faulkner); het blijven feesten van vlees en bloed.
Het is het meest volmaakte versieren, de allergrootste show-business, het zijn de feesten rond John Huston (mexican Hollywood-crowd), Orson Welles, het is de bevrijde generatie. High society.
| |
| |
Norman Carr, door de Central African Film Unit (Northern Rhodesia) in 1962 vereeuwigd door de film Back to the wild, is door zijn leeuwen naderhand opgevreten, toen zij weer waren teruggevallen in de ‘natuurstaat’.
De normale staat: beesten vreten, mensen hebben lief.
Deze mededeling voor degenen, die de film niet zagen (aan Dr Strangelove in Kriterion vooraf). Witness Dr Strangelove, verslaafd aan zijn Führer tot in de automatisch reagerende kunst-arm.
*
De natuurstaat: de mens in relatie tot zijn God. Overal aanwezig. Benader de mensen met God en hun antwoord geeft blijk of zij een ziel hebben. Of zijn zij nog in de ban van hart, verstand, begeerte? Mind, reason & desire.
Luister goed. Wat was er in de Hof van Eden anders? Eva kwam van God gegeven. Alle Namen kwamen van God. Het kon zo gek niet heten (en Adam was naamgever) of het was hem god-gegeven. Alle wonderen: de zon die 's morgens opgaat, en 's avonds weer verdwijnt (was hij bevreesd: komt die warmte weer opnieuw? of voelde hij zich goed: de avondlijke koelte...), zijn hart klopt met het flonkeren van sterren. Zijn hart klopt als Zij slaapt.
*
En de aardappelen en de jeneverbessen, de druiven en de hop, de klaver en de hennep, de tomaat, de rijst en sojaspruiten, de papavers en rozen: het zijn alle redenen van God.
Het groeit overal, het weligst waar ook. Het reikt tot grote hoogten, het wordt in Nederland gebruikt voor windweringen, en in een mislukte poging de industrie van hennep voor de touwfabrikatie lonend te maken tegenover buitenlandse konkurrentie. Toch wordt er per jaar in Nederland veel meer hennep gebruikt dan vroeger, statistieken helaas ontbreken, de konsumptie is klandestien. Enkele proefterreinen hennepkultures in Nederland tellen ongescheiden mannelijke en vrouwelijke planten; de vrouwen kunnen zichzelf niet bevruchten - bizonder bloeiende vruchten, toppen als aren van graan dragend. Het zijn de mooiste woorden in de taal, het blijft een sprookje.
| |
| |
Ik grasduin langs de waterkant, in de openbaringen, hij heeft alleen leren spelen (‘Ik geloof niet in opvoeding. Je moet zelf je enige voorbeeld zijn, zelfs al zou je er bang van worden’ - Einstein), hij weet wat waar is, hij speelt een zinnig spel, zonder spelregels, een wetenschap die zich dwars tegen de fossielen voortdurend aan mijn lichaam waarmaakt: en ik, ik, een voortdurende kontrole, levenslange proeftijd, onophoudelijk gadeslaan, getuigend van liefde.
Ik houd zo van de mensen, die gehoorzaam in het gangpad blijven staan wachten op de oevreuse om hun plaats te zoeken, maar waarom niet zélf zoeken? Meestal zijn de nummers van de rijen ook in het halfduister te onderscheiden, en op je kaartje staat ook duidelijk nummer van rij en plaats aangegeven. Maar waarom ook niet, als we het werk van de oevreuse ongedaan maken, het systeem afschaffen volgens welk je zelfs bij een halflege zaal ‘besproken’ plaatsen moet kopen, in plaats van een gewoon biljet dat je het recht geeft de eigen plaats te vinden. Laat de mensen survival spelen; het wordt hem zo gemakkelijk gemaakt. ‘Zekerheid van wieg tot graf’, ‘de AOW zal in 1975... de kwantitatieve en de kwalitatieve veranderingen’.
Neem de mensen hun gereedschap niet uit handen, geef ze te spelen. Niet met formulieren (in triplo) en papieren uittreksels uit hun geboorte, maar geef ze de plattegrond van de bioskoop, in plaats van er een van die gekartelde dun-kartonnen strookjes af te scheuren, die je via een nietmachine en een portier (ƒ0,10) aan je biljet bevestigd, worden overhandigd: je neemt een papieren miniem deel van het theater mee naar binnen: gedurende twee uur heb je 'n eigen plaats. En ga je er niet op zitten, iemand anders doet het evenmin, je hebt je plaats immers ‘besproken’? Je hebt erover opgebeld, je hebt het met een jongedame achter glas afgesproken (twee of vier keer tiende rij midden): die plaatsen zijn van mij. Ik ben gedurende twee uur 10 cent waard. Dat maakt ƒ1,20 per dag, ƒ438, - per jaar. Daarvan kun je nauwelijks leven, je moet dus niet op je plaats blijven zitten, je moet van het bedrag televisie kopen, je blijft thuis, nooit meer samen gezellig uit. En volgens dr. Haverman is het winkelen en film-bezoeken een geslaagde voorbereiding voor een geslaagde coitus; hij heeft er vijfduizend verdachten voor zien langstrekken.
De verschrikkelijke showman van morgen, die langzaam on- | |
| |
deruitzakkend in zijn fauteuil verdwijnt om plaats te maken voor de grote spelers en ontdekkingsreizigers, die waarlijk evolueren, zal aan veranderingen onderhevig worden: zijn tanden zullen eerder bederven, en de volgende stap naar de menselijke regressie is al gezet: vier kiezen minder.
Eksperimenteren, natuurspelen, verrukkelijke vrijetijdsbesteding, maak er een Madurodam van, om in te spelen. Schop ze naar buiten! Schop ze echt naar binnen, trek de gordijnen open... Leer ze kijken!
*
Wij betrekken nieuwe posten, ha wie ben ik dat ik dat weet, de toekomst is er om met handen vol verrassingen waar te maken: het voorjaar tintelend in m'n hoofd, een eenzame vogel die buiten kwinkelt, als ik even niet tik hoor ik zijn tsjiek tsjiek tsjiek in een identsjiek ritme. Is het een wonder?
Het herhaalt zich niet: er zijn weer zoveel andere dingen.
Geen mens is buiten te sluiten, geen links en rechts, elk mens een definitie.
Een jaarlijkse subsidie, daar heb ik, als Omar Khayyám achteraangezeten.
Maar dat gaat zo maar niet. Ik ben schrijver. Dat wil zeggen: ik moet zelf zorgen dat er op me wordt gewacht. Als ik kijk, leer ik kijken, en wat ik al kijkend leer, leer ik verder, mijn leren is leren - het zeer elementaire stelsel van deze pagina's zet alleen de ogen wijder open. Ik ben maar een eerste leerling, de volgende lezer ben ik nadergekomen, het zal je allemaal raken, want ik zal het op alle manieren herhalen.
Je bent heilig. Ja, jij lezer, ook jij. Wie, ik? Wat vraag je je af? Doe er dan wat moeite voor, godome! Leer ademhalen, meeswingen met je intuïtie. Leer leven, breek met gewoonten, haal eigenschappen overhoop.
*
Ademhalen bevrijdt. De zintuigen gebruiken maakt vrij. Vrees overwinnen bevrijdt. Vooruitkijken maakt vrij (achteruitkijken: de slaaf). Zelfs al ben je er bang van, je moet het toch zélf maken. ik kan het niet doen, bv.
| |
| |
Want hier zit een avonturier van de geest, die zich gewonnen heeft gegeven, en hij had het niet beter kunnen ‘treffen’, de uiterste wanhoop nabij, een geredde, tot leven gebrachte, werkende, gelukkige en bestaande metamorfose. Van nu af aan een evolutie omhoog, de opperste waakzaamheid en het hoogste bewustzijn levend. Elke mutatie een gewenste, een nieuwe indikatie van de onbegrensdheid van het alles, dat ik naam heb kunnen geven. To Theo.
Er is niet over dit subject te spreken, zei de neo-positivist en hij ging zijns dwalende weegs, mijn heilig huis voorbij.
Ik spreek van vrijheid, om één simpele reden. Dit is autobiografisch. Kijk, hier staat het, het kon niet uitblijven, meestal staat het voorin. Wat hier staat is allemaal waar. Het kan niet eenvoudiger, ik zoek waarheid voor elk woord, en ik zal blijven zoeken, dubbelchecken, counterchecken, collationeren, want slechts dat is waar wat zich tot woorden kan omzetten: de gedachte die geen woord wordt is een mislukte gedachte, en ik ben een bestaande hypothese. Ieders proefdier.
Te bezichtigen: Exhibit Nr. 1.
Voor de handelingen van anderen in dit boek is de schrijver niet verantwoordelijk; ieder begaat z'n eigen pad, en ik zie slechts een deel van andermans wezen. Maar het lijkt mij, in tegenstelling tot Sokrates, niet belachelijk me met zaken die me niet aangaan, bezig te houden - al ken ik mijzelf niet/nog nauwelijks.
Tussen de vele dimensies van dit verhaal, deze opeenstapeling van innerlijke en uiterlijke gebeurtenissen neemt ook de twijfel beslag op mijn gehoor. Ik vraag mij af, of de mensen-met-namen gaan leven, in feite gaat het erom een wereld te scheppen - en er is geen betere dan deze. Dus waar blijf ik? Alles wat ik mij kan herinneren (teweegbrengen, aan de hand van valse voorspiegelingen verifiëren, vooroordelen wegruimend) is uit mijzelf gekomen: de hel, de hemel, de aarde, de ruimte, de tijd, beweging, liefde, God, de mensen, dood, geboorte, licht en duister. Dit zijn daarom gewaarwordingen, omdat de waarneming voortduurt; voortdurend ben ik nog bezig.
Wat ik weet, weet ik pas sinds zo kort dat de wetenschap me soms hees in de keel steekt. De gelovige in me is sinds kort ontwaakt. M'n afwezigheid van gevoel voor de ‘godsdiensttwisten’
| |
| |
in de schoolboekjes van de openbare school is te danken aan de onwerkelijkheid der problemen.
*
De enige godsdienstigen die ik kende in m'n jeugd, waren de Blumenthals, ortodokse joden; ik noemde m'n vriend Helmut, z'n broers en ouders eerder; zij staan op elke pagina, zij lopen bepakt en bezakt door de Govert Flinckstraat, het is een zondagavond, spertijd, achter de ramen kijken de buurtbewoners verscholen naar hun laatste gang. Op de hoek van de straat staat de Duitse vrachtauto, die hen wegbrengt.
Het vertrek was enkele dagen van tevoren pas aangekondigd, de laatsten - steeds hadden ze uitstel gekregen. Met ogen, die mij, onwetend kind, niets van hun verdriet verrieden, gingen zij de laatste reis maken. Joden zijn voor mij gestorven, aan het kruis, in de gaskamers, ik leef met hun kracht, Simon is mijn naam, mijn voorouders komen van verre, zij bewonen mij. Een schuin inzicht in hun portiek, waar zij woonden op een beletage; een blauwe hardstenen stoep, de kleur uit duizenden kleuren te herkennen: de kleur van de straat voor de jonge jaren in Amsterdam. Dat zijn honderden plannen voor bossen te weinig, duizenden bomen, struiken, planten. Slaven leven in steden, ze worden drie of vier weken per jaar gelucht, op te laat terugkomen staat de boete; uitsluiting uit het arbeidsproces. Te laat voor de repetitie. Te laat.
Ik kon het niet weten, een zekere leeftijd moeten bereiken, te veel met hen in plaats van met mezelf bezig geweest, de rust gunde ik me niet, nu ik kies kies ik altijd juist, het leven een instinktief gebeuren, getoetst door ervaringen, die vergeten, toch als pilaren mijn handelingen steunen.
*
Met wat ik wetend gewaar kan worden, opnieuw in het schrijven ervaar, pleeg ik een nieuwe dimensie, de geologie van het onderbewustzijn. Het pre-ancestrale en archetypale. Wind in een duinpan, buitelingen in mijn vingers. Tast toe, val aan. Je hebt lessen getrokken, leer ze anderen. Leer ze ver-anderen.
We maken déél uit, van één grote gewaarwording, dit is de dimensie, niet aan te ontkomen, lees regelmatig en hardop, voel je
| |
| |
één worden met het ritme van de woorden, die gekozen zijn zò dat ze betekenen gaan, dit is over te brengen.
Dit is leven: telkens opnieuw beginnen.
Hoe kom ik ertoe opnieuw zo hoog van de toren te blazen?
Wie is hij? Dan wel? Hij is dit:
een dichter die biografische gegevens verstrekt,
een dichter wiens autobiografie steeds opnieuw wordt geschreven,
een dichter die zijn natuurstaat wil beleven,
scheppen en desnoods de namen geven,
want God is in dit verhaal nog niet met zijn schepping klaar.
Elk continent zijn soma, naar de hogepriesters van Atlantis en Lemuria gingen de paddestoelen en de morgenglorie, ondergang in een vreemd beschaven.
Welbewaakte geheimen, iedereen kan ervan meespreken; het dringt naar buiten in de orakels van Delfi, sprekend in de gordiaanse knopen van m'n Alexander, het brengt offers bij Abraham, het luistert bij Paulus met de Korintiërs (eerste brief 3:16-19):
‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in u-lieden woont? Zo iemand de tempel Gods schendt, die zal God schenden; want de tempel Gods is heilig, die hij zijt. Niemand bedriege zichzelven; zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs mag worden. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God.’
*
Hoeveel vrijheid verleent het levend instinkt. Je zintuigen kunnen zich niet vergissen, het is je verstand en je gevoel dat tekort kan schieten, het gehoor neemt het verschil waar tussen leugenaars en waarheidssprekers.
Het is maar een schijntje weten. Sta er een ogenblik bij stil. Het wonder van de kosmos, de plantenwereld, je eigen bewegende hand. Sta er dit ogenblik bij stil. nu! Niets dan dit: het besef.
Het is, alles bij elkaar genomen, om ineens te noemen en weer weg te gooien, een vermoeiend spel. Niet in één ruk uit te lezen; dit dagboek komt nauwelijks vergezeld van kommentaren en interpretatiemogelijkheden: elke uitleg voldoet niet langer. Er zal
| |
| |
heel wat gebeuren, een kleine ster verschiet, het oog zal mee-reizen -
in mij strijdt de verdoemde vraag of dit hoogmoed heet, dit dwingend verlangen God te leren kennen, dat mij zulke onverbiddelijke spelregels oplegt, met m'n betere weten, dat ik wijsheid van God zou willen noemen, als het woord weten me niet juist was ontnomen door Paulus. Want wat kunnen we nog weten?
Mocht ik dwaas worden opdat ik wijs zou worden?
Genoeg dwaasheid bewezen.
Ik toon slechts tekenen van liefde aan.
Zoveel ontdekt, sinds ik de naam durf noemen; een liefde die zal blijven branden.
Ik prijs de naam. Dit ben ik. Ik wil U danken voor alles wat U mij hebt leren kennen. U laat mij een leven leiden dat vol van vol alles is vol van bevredigde verlangens vol van bewezen heerlijkheden volgepropt met bits of information, een legpuzzel pasklaar, funktionerend. Pols normaal, vaak sneller. Hart onregelmatig, kan altijd mee.
Enfin, het is te weten. Ik ben het nog, die spreekt.
Stephen (in het museum tot Reineke): ‘Als Simon nu maar niet dacht, dat hij altijd naar woorden moet zoeken...’
*
Woorden voor wonderen. Geen heiligverklaring inwisselbaar als bankpapier.
*
De film over Charles en Joop, die de telefooncel wilden gebruiken voor een gesprek met de dokter. Wij, die een opname maakten, en uit de kou waren gevlucht in de koffie van Américain, zagen het gebeuren. De deur was dicht, gesloten voor onze bezigheden. Weifelend staken de twee over, kwamen nader: bellen bij de portier. Ze haalden het doel niet, omsingeld bij de ingang. Later op de dag ontsnapte hij op kousevoeten; vierentwintig uur later - weer 's morgens - werd hij opnieuw aangehouden. Op het ogenblik verblijft hij in een inrichting. Einde kleine episode.
*
| |
| |
Cel A. 8, met een eksemplaar van Alan Watts' The Way of Zen. Wat ik al niet praktizeerde! Wuwei, paranoia, extasy and enlightenment, ik stond op m'n hoofd, hing over de tafel, spierzenuw-ademhalingsoefeningen, vegeterend, ‘isolated confinement’. Geen bewegingsvrijheid, volkomen vrijheid: ik leefde in toekomst én verleden, handelend en reagerend, zijn en niet-Zijn, all in one, split in the midst of it all, both lives: a desperate one, in which the future was as empty as the Void: my newlyfound love lost everything lost, a candidate for suicide. Het andere leven, wenkend, dit:
paranoia ondergebracht, niet onderdrukt.
Let's try and concentrate next time on some before-defined internal mission, or choice. Prop as much knowledge, understanding into me during the eight hours, feed my senses, mind and heart, let me be as communicative as the case allows the communication to be: way up, out or over.
This is called overhead.
And please let me see you on the way through the periodic isolation of the consciousness, away from thought and desire: a heightening of the intuition.
I like intuition (intuitive action). It moves.
Mountains.
Me.
*
Daglicht; Reineke wakker - ik breng haar achterop de scooter naar haar werk.
‘Cannabinol, the intoxicating ingredient of the hemp plant, is not a concoction of witchcraft and does not cause a change in the basic personality structure of the individual. Inhibitions are lessened and latent thoughts and emotions are brought to the surface, but marihuana smoking does not evoke responses which would otherwise be totally alien to the user.’ Lieutenant (Loetènnent) Thorvald T. Brown, Commanding Vice and Narcotic Control Division, Oakland Police Department, Oakland, Calif., usa, mijn beste kameraad.
|
|