Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermdmaandag 16 maart 1964 [de twintigste dag]Alles is anders. Alles is hetzelfde. Zaterdagmiddag omstreeks drie uur namen Reineke en ik ieder 500 mg mescaline. The Amsterdam playgrounds are the best; supportive settings. Geen angst. Volmaakt geluk. Ik dacht aan Viton, die op een klinisch bed ging liggen, omringd door psychiaters en anders-helpende, testende, onderzoekende handen; aan Michaux die zich terugtrekt en in de andere kamer iemand heeft wachten, of de telefoon | |
[pagina 164]
| |
tot zijn beschikking heeft, in geval van ‘nood’. Onze nood lenigen wij met Gods hulp, dwz. zelf. Onze weg is er een, die ons voortdurend naderbrengt tot het ware zelf, waarvoor plaatsgemaakt wordt door inzicht in de ervaringen, die achter ons liggen. Wij kunnen lessen trekken, wij wijzen elkaar op de vergissingen. De ervaring, die mij vroeger tot de wanhoop bracht, een wanhoop die voor Hoogseizoen in mijn werk lag verscholen. Ik weet waarom Lautréamont de hoop ging bezingen, nadat hij de wanhoop had doorleefd. ‘Je remplace la mélancolie par le courage, le doute par la certitude, le désespoir par l'espoir, la méchanceté par le bien, les plaintes par le devoir, le scepticisme par la foi, les sophismes par la froideur du calme et l'orgueil par la modestie.’ (Poésies, 1870, m'n exemplaar - Charlot, 1946 - is aan de voorkant verlucht (geïllumineerd) door de heldhaftige Marcel Polak, hij ruste in vrede). De zon heeft mij op vrije voeten gesteld. ‘La poésie doit avoir pour but la vérité pratique. (...) Un poète doit être plus utile qu'aucun citoyen de sa tribu.’ De vele tekortkomingen besef ik, waarvan m'n daden, woorden en gedachten hebben blijkgegeven - ik hoop niet meer te hoeven beschuldigen, twijfelen, zondigen tegen de Wil die de mijne zal worden. Zo waar helpe mij God almachtig.
*
De weg, die anderen gaan, kan ik niet de mijne maken; ook Huub zal ik niet van mening kunnen doen veranderen - hij die mijn noemen van God als een uitweg uit het ‘zindelijk denken’ ziet, de mystiek wantrouwt en die mij ‘voor drie weken op geestelijk water en brood’ denkt te kunnen zetten (‘je bent niet straight’) als de naam valt in een gesprek. We hebben deze zaterdag voor het eerst in lange tijd met elkaar gesproken, deze zaterdag die mij in aanraking bracht met al diegenen die mij iets te zeggen hebben (behalve met mijn goeroe Stephen, en dat is voorbeschikt), en het blijkt dat onze doeleinden gelijk zijn; hij geeft er de naam ‘vrijheid’ aan, de menselijke vrijheid ‘high’ te zijn, de natuurlijke staat van ekstatische verwondering, intuïtie en akkurate bewegingsvrijheid te beleven. Een godgegeven vrijheid, zeg ik. Geest en lichaam zijn één; William Blake ‘the body is the human form divine’. | |
[pagina 165]
| |
Ja, ik ben verslaafd, mijn zintuigen zijn veeleisend. Na 10 mei vorig jaar het roken uit vrije wil te hebben opgegeven, kocht ik dezer dagen weer het eerste pakje Gauloises, nadat ik al enkele weken voortdurend trekjes nam van andermans sigaretten. De eerste trekken, die ik diep inhalerend neem, geven mij een kick die een ogenblik aan de high doen denken, de bloedvatverwijdende werking, helaas gevolgd door de vernauwing. Ik wacht op de dag der nikotinebevrijding.
*
Een naakt dat zaterdagmiddag de kachel aanmaakt, de radio aanzet, de tijd voor teenagers waarin wij leven (onder de ‘stijgende sterren van vandaag en morgen’ blijkens de aankondiging en het te luisteren gebodene ook Louis Armstrong!), en tegenover Reineke aan tafel gezeten, aandachtig het 1 grams-flesje mescaline sulphate op een velletje papier leegschudt, in tweeën verdeelt en savoereert: de bittere smaak van God, aangelengd met enkele partjes sinaasappel. For Lab. Use only: to be used by qualified investigators only.Ga naar voetnoot† Ik ben qualified, ik weet wat ik doe, ik ben utile, ik beoefen een vérité pratique om een wereld te maken, waarin ik mijzelf leer kennen, die ik met alle mensen moet delen, een te veranderen wereld waarin liefde de plaats van angst inneemt, begeerte, eerzucht en hoogmoed verdwijnen, en trots de uiting is van een gestoord Ego. In het kort: want ik abstraheer en een denkproces neemt de plaats in van de intuïtieve waarheid: de 13 dienaren van het leven overmeesteren de 13 dienaren van de dood (Tao Te King, L.) Het is niet te begrijpen, het gebeuren-zelf is de overgave: die anarchie, welke (als anarchisme) door Van Dale wordt omschreven als de leer van de verloochening en omverwerping van alle staatsgezag en de onbegrensde zelfstandigheid van elk individu; het streven naar anarchie (regeringsloosheid, het ontbreken van een geordend bestuur, toestand waarbij overheidsgezag ontbreekt) als heersende toestand, politiek of anderszins. | |
[pagina 166]
| |
Een maatschappij, waarin de mens zijn eigen overheid is, zijn eigen orde. De tekenen bedriegen niet: er is een ander Koninkrijk op komst, en ook de georganiseerde kerk zal afstand moeten doen van het haar niet langer toevertrouwde gezag over de geest en het geweten van haar dienaren en volgelingen. Alle ervaringen, bijna alle, die ik in protokollen, gedichten of verslagen lees, beschrijven een toestand waarbij de proefpersoon, beschut voor de buitenwereld, gegidst door objektieve buitenstaanders de reis door zijn geest onderneemt. Mijn ervaringen zijn anders, in '59 kreeg ik voor de eerste keer LSD, in het kader van wetenschappelijke onderzoekingen in het Wilhelmina Gasthuis van Amsterdam.Ga naar voetnoot† Mijn ervaringen zijn sindsdien (nog tweemaal onder medisch toezicht: de heren professoren, doktoren en artsen Van Ree, Thüring, Barendregt, Kappes, Van Asperen de Boer) op eigen verantwoording geschied, met raad van IFIF (Cambridge, Mass., USA) en daad (van bevriende psychofysiologen, dichters en andere kenners). Ik ga zelf het leven te lijf, wonend in een wereld die dringend behoefte heeft aan verlichting en bevrijding - voor die wereld, in die wereld leef ik. In die wereld heb ik een taak als schrijver, de mij gegeven talenten en eigenschappen zal ik zo effektief en nuttig mogelijk gebruiken; bevrijd van angsten en zorg om morgen leef ik in het nu, dat anderen met mij kunnen delen als een juiste staat, waarin het goed toeven is. Je doet het goed, of je doet het niet; je wilt alles, of niets; de boom der kennis is ook die van goed en kwaad. De vrucht is niet langer verboden. Leer te onderscheiden, uitvinden, ontdekken, benutten, spreken en antwoord geven, want de schepping is het Woord. Ieder doet wat hij kan; de wonderen van het leven liggen voor | |
[pagina 167]
| |
het grijpen bij het gebruiken van de zintuigen, de intelligentie en het bewustzijn: de dingen zijn niet mooi of lelijk, zonder meer, zij Zijn. Zichzelf, en de mens is op weg naar de onfeilbaarheid. (De volgende dag herlees ik deze hovaardige woorden, achter mij weer een mislukking, of de stap vooruit die van achteruit niet is te onderscheiden, door schade en schande ook word ik wijzer - nader tot kennis, ten koste van?) Klaas. Ik speel met vuur, een tovenaarsleerling voor anderen, die na enkele vermeende suksessen meent het heft in handen te kunnen nemen, dat hem wat sommigen aangaat niet is toevertrouwd, en hij krijgt het op zijn boterham thuis! Er staat mij nog het een en ander te wachten, Billie Holiday waarschuwt me, Reineke zet de plaat op nadat ik teruggekomen ben van een van de meest schokkende ervaringen, die ik ooit beleefd heb in de psyche van een ander, m'n vriend Klaas, die ether snuift om het andere bewustzijn te leren kennen, dat bij de yogi's samadhi genoemd wordt. Het gaat niet van een leien dakje, op zijn elfendertigst of met de Franse slag. Ik mag er de kantjes niet bij aflopen, ik moet ook de meest bittere weg tot het einde begaan. Jos vroeg me, of ik Klaas nog steeds met 'n bandrecorder wilde interviewen. Reineke: ‘Je moet je eerst met jezelf bezighouden; ik begrijp niet wat je met Klaas wilt. Hij spreekt wartaal.’ Ze drijft me, pathetisch geef ik toe, op de divan, het gezicht in de handen verborgen, maar ik ken geen andere houding. Voor mij spreekt Klaas geen wartaal, zijn woorden komen regelrecht uit het Oude Testament, ik heb nooit kunnen luisteren. Niet voor niets heeft hij me al vaker gezegd Prediker te lezen, en ik dacht - na de tweemaal, dat ik hem dit weekend gezien had - met het hernieuwde kontakt, zonder angst voor kaakslagen of maagstoten, wel op Jos' verzoek te kunnen ingaan. En ik ben geen verslaggever, met die andere stem-voor-de-bandrecorder, die ook ikzelf met afgrijzen beluister, ik ben geen psychiater, want de hints kan ik niet altijd verstaan... Ook nu blijven schrijven! Ook nu nog, uren later het drama vereeuwigd, niet langer zo hevig beleefd in de geest als bij het ondergaan van de storm, die over m'n hoofd woedde, een ondervinding waarvoor ik twijfel woorden te vinden. | |
[pagina 168]
| |
‘Hoe dicht ben jij bij het onnoembare?’ ‘Heel dichtbij.’ En jij? I'll try. Ik dacht buiten schot te kunnen blijven, aan de andere kant te kunnen staan, maar ik kreeg de volle laag, recht in mijn gezicht. Scheurende hagel, brandend vitriool, een handvol krabbende, trekkende nagels op een gevallen engelengezicht. We zitten thuis, de bandrecorder staat tussen ons drieën in. Ik stel een aantal vragen, ook over de God die we vanmiddag als middelpunt van het gesprek, van ons denken hadden (hij kwam binnen terwijl ik met Ralph & Phil aan de vertaling werkte), rond tekst en uitleg die Klaas vroeg en kreeg. Hij maakte ons opmerkzaam op het: ‘Laat ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis’, wat wij hem uitlegden als pluralis majestatis. Het ging hem goed (‘zeggen wij dan’): hij had geld gekregen voor verf en ander materiaal, zodat hij kon werken. Ik kan niet vijftien jaar schrijven hier achterhalen, om te zien hoe onvoorstelbaar voyeuristisch ik te werk ging, aan de buitenkant der dingen blijvend, zodra ik over anderen sprak, die ik niet kende, nog niet ken, en die ik nooit zal kennen, omdat ik niet weet hoeveel Reineke van mij houdt, en zij niet kan weten hoeveel, hoe véél ik van haar houd. We verloren elkaar vanavond een uur lang, en het kostte uren om elkaar weer te hervinden; achter elke ervaring steekt de noodzaak tot ervaren, niet meer te schatten inderdaad met woorden als: toevallig, koïncidenteel, oorzaak & gevolg. Zij herstelt het drama in mij tot aanvaardbare proporties, speldeprikkend op de juiste plaatsen; of is het gemakzucht van mij, die mij ertoe drijft haar standpunt onmiddellijk het mijne te kunnen maken? Nee, ik heb geen mening, kronkel overal tussendoor, ik kies geen partij, ik neem een standpunt in (dat ik weer kan verlaten, zonodig), ik heb duizenden meningen en één, maar een leven lang zal ik moeten wachten voordat ik die mening voorzichtig durf uiten, uit angst de waarheid te spreken, die onvoorstelbare pijn doet en nog onvoorstelbaarder schade aanricht. De waarheid, die ik zal moeten leren hanteren als de boer zijn rekel in een uitgebloesemd hennepveld: voorzichtig, uiterst voorzichtig, | |
[pagina 169]
| |
want het gaat om het leven, niet langer op leven en dood, maar om het ware zijn, dat volgt op het niet-zijn, het worden en geschieden, zoals dit niet, dit niets geschreven. We gingen gevieren de trap af, na een oppervlakkig diepteinterview; Klaas opperde het idee ether te gaan halen om dieper op de dingen te kunnen ingaan (in Hoogseizoen, pagina 95/96 een voorafgaande ervaring), een dolle tocht vol misverstanden, een opwindend gebeuren, een happening. ‘Duizenden happenings per dag,’ zegt Klaas, ‘als ik snuif, aan de lopende band. Ik zie precies wat er gebeurt. Niets ontgaat me. Ik doe gek. Weet je nog? Als ze me oppikken, moet je zien hoe ik doe. Weet je hoe ze me noemen? Hé, maffe. Niets doen ze, niets kunnen ze doen.’ Want de politie geeft hem zijn ether (soms in water veranderd, leeggegooid en opnieuw gevuld) terug, als ze hem weer laten gaan: het is zijn eigendom. Wél zijn alle apothekers in Amsterdam van het gebruik op de hoogte; het valt hem moeilijk aan ether te komen, hij is nu aangewezen op drogisten - minderwaardig spul. Ik rook eraan: een onaangename metalen en zure lucht, zwaar, als met lood en teer bezoedeld. Hij legde ook uit, waarom hij niet buiten bewustzijn kon raken; narcose-ether wordt toegediend zonder zuurstof. Wel noemt hij de toestand een bewustzijnsverlaging, waarbij z'n onderbewustzijn naar boven komt, in een toestand waarbij leven kreëren wordt. Soms zie ik Klaas als mijn geweten, hij leert me dat liefde niet met twee maten kan meten, dat liefde ligt in de overgave en niet in het vergeten, dat ware liefde altijd tekortschiet (menselijkerwijs gesproken) - hij toont het me waarlijk en duidelijk. Door m'n zoeken beschouw ik elke gelijkgerichte ziel als een goeroe, neem ik aan dat ik van hen kan leren, onderga hun woorden als een voortdurend aanmanen, dat door mij soms (paranoied) als aanklacht wordt begrepen. Ze staven mij in mijn zoeken, brengen mij ook in de allergrootste verwarring, en het kost me moeite terug te keren tot het huis, waar mij het allerheiligst spel wacht. Tijd overbruggen is eeuwigheid scheppen. Ik viel voor haar op de knieën, een aantal verre vragen zag ik duidelijk belicht. ‘Voor wie kniel je eigenlijk, voor mij of voor jezelf?’ Ik kon niets anders antwoorden, dan: ‘Voor God.’ | |
[pagina 170]
| |
Lodewijk zei eens tegen mij in de Shéhérazade: ‘Knielend moet je dat gedicht lezen.’ Was het scherts? Waarom? ‘Dat jij in de God zult kunnen geloven, die ik mocht ondervinden, als een zuiver weten. Want zonder je geloof kan ik niet leven. Zonder God niet, en zonder jou niet. In die volgorde. En met God leef ik, maar met jou weet ik het niet.’ ‘Leef je dan niet met me?’ ‘Met je lichaam, ja, maar niet altijd met je geest.’ ‘Je hebt je nooit afgevraagd, of ik wel met je meegroeide; je hebt het als vanzelfsprekend aanvaard. Je spreekt met andere mensen over jezelf, dingen die ik in de verste verte niet vermoed. Ik ben je vrouw.’ Ik leer het geheugen hervinden, waarzonder mijn gewaarwordingen geen waarnemingen kunnen worden. ‘Ik wil zover mogelijk gaan in de heiligheid,’ zeg ik, tranen wellen in m'n ogen. Ik zie in de verste verte niet: mijn blik is begrensd, ik zie pas als de schellen vallen voor het verblindend licht, dat schijnt in de boodschap van Klaas, die hij zaterdag naliet. Hij sprak van de test, die ze hem in de Rijkspsychiatrische inrichting te M. hadden laten doen: teken een boom, dan: teken een fantasieboom, aan hem, de surrealistische schilder... Schrijf een opstel: ‘Welk dier zou je het liefst willen zijn? Beschrijf een dag uit het leven van dit dier.’ Hij liet het opstel voor me achter, ik matigde me interpunkties aan, op één plaats twijfel ik. De test-droom: de eendagsvliegende aap. ‘Het gebeurde in het jaar dat voor ons ligt, dag en tijd en plaats zijn verborgen in het niets. Ik lag te dromen in het gras. Plotseling was het begonnen: een licht zo verblindend als geen zon kan zijn. Het bewoog zich in mijn richting. Een stem als van een bazuin schalde door het niets. Ik verborg mijn gezicht achter mijn arm, en sprak met aarzelende stem die vol was van emotie: ‘Wie zijt gij?’ ‘Niets’ weerklonk en het licht verdween zoals het gekomen was. Dromend werd ik wakker en herinnerde mij niets: (Is het: niets weerklonk... of ‘Niets’ weerklonk?) | |
[pagina 171]
| |
Ik kon er niets aan doen, ik wist van niets, kon ik er als troost bijzetten, hetzelfde gold vanavond nog steeds. Ik dacht Klaas heelhuids thuis te kunnen brengen (en ja, hij is heelhuids teruggekomen, na ons gezamenlijk uitstapje), en ik moest elk abc nog leren. Jos bedrijvig met de bandrecorder tussen ons in; ik verweet Klaas dat hij niet op ons had gewacht, maar voor ons de trap was afgesneld om buiten alvast te gaan snuiven (wij sjouwden nog met vuilnisbakken). Ik had het hem ook niet meegedeeld, en was het nodig geweest? Ik wilde in de ervaring meegenomen worden, maar de toon die ik aansloeg dreef ons uit elkaar: ik sprak met hem als was hij niets anders dan een lastig kind, dat zich niet hield aan de afspraak. De auto moesten we duwen; Klaas was ver genoeg heen om rond de auto te dollen en ons geamuseerd gade te slaan, over de brug van het Leidsebosje. Onderweg tartte ik hem met verdere vragen; hij had aangekondigd een show weg te geven. ‘Wil je je alsjeblieft niet gedragen als de terrible showman?’ Angst voor de buren, de mensen, de wereld, het leven. De stank, de aandacht, het aandacht-trekken - nee, ik wilde het niet. Is het ekshibitionisme, vraagt men zich af. Is ook niet ekshibitionisme een vorm van kommunikatie, vroeg meivin me eens, en nu weet ik het: Ja. Bij Artaud kan ik het herkennen, van Klaas durf ik het nota bene niet te aanvaarden. Als hij me zegt, onder ether de wereld surrealistisch te zien, en zó te willen werken, van elke stap die hij zet een gebeurtenis te maken, weet ik niet wat ik beluister, want ik roep onmiddellijk mijzelf tot kenner uit: las ik niet alle surrealistische boeken? Het leven spreekt duidelijker taal. De hypnose van Desnos, de peyote van Artaud, de heroïne van Prévert en Queneau (zie de Bibliothèque Idéale, gesprek met Prévert, over Queneau, Gallimard, 1962), de opium van Jacques Vaché, de eksperimenten met tetrachlorure de carbon van René Daumal: schriftgeleerdheid. Klaas is dichter bij het weten, dit is een uiterst nauwgezet verbaliseren (niet hier), dossiers bewaard gebleven. Dat is de TRI-ervaring, die de Australische Peter in het ziekenhuis bracht (december '63): het zijn de gezochte gevaren rond leven en dood, bewustzijn en inzicht. Klaas, de ethersnuiver: surrealist op heterdaad. | |
[pagina 172]
| |
Ik liet Jos de auto naar de Goudkust rijden; met Klaas wilde ik bij Stephen op bezoek gaan, ik had al verscheidene notities op een papiertje gekrabbeld, uiterst tevreden met mijzelf (bewees ik de ‘weten’schap geen dienst?), Jos had - om het bandje te testen - een deel van Vrijman's kinderuitzending laten horen (de vragen: Waar komen de kindertjes vandaan? Wie is de machtigste man op aarde? Wat is moderne kunst? Waarom mag je niet met vreemde mannen meegaan?) en ik had al vergeleken: Jan zijn kinderen, ik de mijne. Ik, die m'n geweten koester als een aap z'n vlooien, die de oude God der joden duld onder pijnen, omdat hij wraak koestert vanwege mijn lafheid. Op m'n dertiende, in 1941 (Duitsland won voor Europa op alle fronten) wilde ik lid van de Jeugdstorm worden, ik was te laf. Zoals ik uit lafheid m'n mond bijna niet opendeed in een proces tegen mij gevoerd, zoals ik zo vaak verantwoordelijkheden uit de weg ben gegaan, terwijl ik daar alleen maar uit Hoogseizoen een pagina had hoeven voor te lezen om de high, het gewenste effekt, te beschrijven. (De pagina's 67 & 68). En dan nog durfde ik daarna een gedicht te schrijven, waarin ik mijn slechte raadgevers wist te beschuldigen. Ik oordeel niemand meer, ik ben m'n eigen raadgever; zij die mij raad geven zijn noch goed, noch slecht. Alleen ik ben verantwoordelijk. Allen Ginsberg: Aether.Ga naar voetnoot†
‘What can be possible
in a minor universe
in which you can see
God by sniffing the
gas in a cotton?’
Ik had een stem, die ik niet meer wil herkennen: geen verslaggever zelfs of vriend, en zeker geen psychiater (psychiatertje- | |
[pagina 173]
| |
spelen): ik probeerde een ijdel en kinderlijk spel op te zetten in een hersengroot heelal, waar God gezien kan worden als je ether uit een zakdoek snuift. Onder aan de waterkant over de brug bij de Beethovenstraat snoof hij, voordat we verdergingen. Ik vroeg hem of ik ook mocht snuiven, hij hoorde me niet, ik pakte hem de zakdoek af, zijn hand schoot uit, ik dacht: Nu pakt hij me de zakdoek af. (Stephen formuleerde het later: ‘Hij is jaloers als je mee wilt snuiven.’) Ik stelde hem gerust, dacht ik: ‘We pakken je niets af, Klaas, we zijn samen uit, komen samen thuis, we zijn met jou, een zakdoek en twee flesjes ether op stap, als jij je vrijheid zo kunt beperken dat wij in onze vrijheid niet belemmerd worden.’ Dat zei ik, Reineke wilde naar huis, we klopten aan bij Stephen. Hij was aan de studie, liet ons binnen, bekeek ons, de bandrecorder. Als een hijgende hond met een pasgeschoten fazant trots in de bek kwam ik binnen, en liet de jachtbuit voor me vallen. Het duurde een tijd, voordat er iets gezegd werd; Klaas wees op het schilderij van Bill Coleman een plek aan die ik nooit eerder gezien had (Stephen knikte wetend), ik bleef vragen, kreeg geen antwoorden. ‘Als je maar wilt luisteren, hij heeft je genoeg te vertellen’ (Stephen). Ja, ik had uitgediend, was uitgesproken, dacht nog een oordeel over de schilderijen te kunnen vellen, herkende er twee psychoses in (welke, de mijne?) en Klaas, die Stephen in het Hebreeuws had aangesproken, sprak, maar niet over zichzelf. Hij sprak een veemgericht over me uit. ‘Ik kan wel huilen.’ Ik kan niets, vrienden. Ik weet niet wat te doen. Ik ben sterk, heb mezelf na elke nederlaag hervonden; Reineke weet: ‘Toen we pas met elkaar gingen, zei Klaas op een avond tegen me: je mag niet in een huwelijk komen, het huwelijk is eeuwig en je mag het niet verbreken.’ Klaas, die niet gehoord heeft dat dit, mijn huwelijk met Reineke, een van God gegeven huwelijk is. ‘Stephen, please help me, even when I'm stumbling. Love knows no fear.’ ‘Come back, Klaas,’ zei hij, ‘and we'll make it both together.’ | |
[pagina 174]
| |
Tegen mij: ‘Je moet je overgeven, Klaas vindt dat je niet ver genoeg meegaat.’ Klaas: ‘Heb je wel eens gezien hoe ze het in Amerika doen?’ Wat ik in '59 de proef‘leiders’ verweet: dat zij buiten bleven staan. Dat zij ‘een angstige verwachting’ aankweekten, even kleine tovenaarsleerlingen. De strijd tegen de ‘objektieve buitenstaanders’ zal in hevigheid en liefde toenemen: velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. Hoed je voor de apprentis-sorcier. Het zijn dwalenden, die niet luisteren naar de roepstem in de woestijn: ik heb het zelf ondervonden. Ik sta in een wereld van wanen, en wie ben jij, dat je de eerste steen durft op te pakken? Zij die weten spreken niet, zij die spreken weten het niet. Ik beperk mijn eksperimenten: het gaat om mezelf. Ik raak geen ander meer aan, zoals ik tegen niemand de hand meer zal heffen. Ik heb leren luisteren. Nu luister ik.
*
‘Waarom rook jij?’ vraag ik B. (de naam die wij hem gaven, C.B.V. en ik, toen wij hem interviewden in het twintigste nr. van Gard-Sivik, 1959; A. was Hans van Sweeden). ‘Ik zou het niet weten.’ R-e: ‘Omdat ik high wil zijn.’ Eén vraag verder: ‘Wat is high?’
*
De wartaal van Klaas is 'n antwoord, er zijn er duizenden, Finnegan's Wake, Les chants de Maldoror, er bestaan geen definities.
*
Dankzij het werk van de dichter-schilder Henri Michaux konden Reineke en ik een ervaring gezamenlijk ondergaan, ook zij stond tegenover het Onnoembare, het Onbekende, het Andere dat niet door woorden, niet door wetenschap teruggebracht kan worden. Of naderen de beide polen, elkaar, hier via de mescaline? Bij Michaux ging het leven, een zelfportret. (Nr. 133 in de | |
[pagina 175]
| |
catalogus van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum, feb/mrt 1964.) We stonden niet langer te kijken. Wij waren. Een zelfportret. Een hoeveelheid bewegen, dat nooit meer op zo korte afstand bijeenleeft, een vergeten binnen de trekken van een gemarteld gezicht, dat bij elke ademhaling geboren werd en stierf, lijnen die vervloeiden, kleuren die joegen, uit de ogen sprongen vaders en moeders, in pen- en inktlijnen, in penseelstreken speelden zich bosbranden en zonne-explosies af, het stroomde vol mededogen uit de ogen, het was een eer aan ons bewezen door de ogen van een groot kunstenaar, in wiens geest alle duivelen met God hebben gestreden. Een zwakke weerklank was tot ons overgekomen, een verre echo van een strijdgewoel uit andere dagen, de zuchten van mummies, Columbus leert praten. Het was of hij keek. Wij werden bekeken. Ik heb in datgene wat men Kunst noemt het wonder van het tijdloze bewegen kunnen ervaren. En ik was niet alleen, ik had een getuige, dichter bij deze wereld, Reineke, aandachtig en meelevend. Het museum was gesloten, op de begane grond een vernissage waartoe ik was uitgenodigd (maar ik was te laat, had de kaart niet bij me, wilde alleen maar naar boven, naar de zalen met Michaux), wij drongen langs de suppoosten, kwamen Ad P. tegen, die een suppoost vroeg met ons mee te gaan, op ons verzoek. De man maakte de lichten voor ons aan, bleef wachten, hoelang? Wij waren alleen, en Michaux schonk ons zijn aandacht. Voor ons was hij daar, materie en geest als energie verenigd, verzameld gloeien, geen waan, geen illusie, geen hallucinatie. ‘Wat ik gezien heb, heb ik met m'n eigen ogen gezien. Ik weet toch hoe ik 't kan zien’ (Reineke). Ik heb het, met Michaux, eveneens gezien: ‘It is intolerable to be in the midst of the superlative of everything,’ het is me niet gegeven nu woorden te vinden. Gespreksflarden, gelach en andere geluiden schoten ver vooruit, het spreken viel me moeilijk. Alles wat gezegd wordt heeft waarheid en redenen, maar wat klinken de woorden anders dan wat ik bedoel. Ik denk, en het tegenovergestelde is waar: er is geen waarheid. De mensen op straat kunnen niet waar zijn, het zijn poppen (Hans van Sw. in het interview), zie hoe zij automatisch bewegen, ik ben een kijkende stethoskoop, zij zijn niet meer levend | |
[pagina 176]
| |
dan hun jassen, zij zijn zo ongeboren, zij dragen knevels en kinnebakken, de kleuren groeien naar het onmogelijke toe, het vliegende tapijt schiet onder ons uit, ik ben een onhandige sterrenwichelaar, wiens eenvoudigste daad het gevolg is van miljoenen tegenstrijdige over elkaar struikelende haasjesover spelende gedachten en zintuiglijke refleksen: we hadden een taksi naar het Stedelijk genomen. Vijf keer gaven we hem de bestemming op, de man had moeite met het wisselen, ging ik te snel? Wat gebeurt hier? Als geroepen verschijnt de juiste man op de juiste plaats. We waren bij Huub weggevlucht, hij, m'n vriend, was niet te verdragen. Met een flair, die mijn liefde intenser maakte, wees Reineke me de weg. Vanaf dat ogenblik geen misverstand tot hedenavond (het bandrecorder-incident met Klaas). Laat mij poëzie schrijven, zonder ijdelheid. Laat mijn leven zo zuiver zijn als mijn geboorte. Laat mij leven. Ik registreer. De woorden zijn niet ter plaatse. Een legpuzzel lag gevloerd in de Van Breestraat, ik wilde me bukken om de stukken op te rapen. Ik leer de mensen kennen, ik begin bij mezelf. Wie zelf? In het Vondelpark bloedde het leven uit de verse wonden van het hout weg, elke geknakte tak lag op sterven, alle groen stond van binnen naar buiten te barsten, het waaide en stortregende, ons lichaam was een muur van temperatuursverschil, van binnen waren wij in een lichtend heelal veranderd, dat geen warmte kent en geen koude. Wij vormden een romantisch paartje, een blauwe kraal sprong tussen het grint met zijn andere kleur omhoog. Op het hek bij de uitgang lag een verkleumde kinderhandschoen te wachten op de terugkomst van de eigenaar: het kind, bij moeder thuis met gejammer ontvangen (‘waar is je andere handschoen?’), de eerlijke vindster die de handschoen aan de steen en de toekomst toevertrouwde. Simpele gedachten, die mij diep ontroerden. Wij staken over, elke stap die wij zetten verwondering, vanzelfsprekend verbazen dat deze wonderen ons gegeven waren, op weg naar de volgende ontmoeting. De vrienden: René, Adriaan, Jos met ieder een onbekende vriend. | |
[pagina 177]
| |
Billy en Maja, verschrikte vogeltjes, niet aan het nest ontkropen. Gisteren, zondag, aten wij chinees, wij zagen Jeanne d'Arc (Falconetti) op de brandstapel sterven, huilden met haar, werden door Jos uit het bed gehaald, Ralph & Phil kwamen langs babbelen, Nikolaas kwam aanschuiven, we zaten met Joop en Margaretha bij de Milano (zijn schilderij een schijnwereld, geen leven, maar een schijndood); wij kwamen elkander nader. Het is voor Jos nog een spel met idealen; hij is teleurgesteld: ‘Dit kan ik niet filmen.’ Van mij een ijdel spel. ‘Ik hield een uurlang niet van je’ en ik weet het. Ik - ik desintegreerde; het zwart van de duisternis niet te beschrijven. Ik vroeg Klaas om vergeving, voordat we in de auto teruggingen, hij hield me vast als een vader, zelf sinds dat ogenblik kalm als 'n kind: ‘Neem me niet kwalijk, lieve jongen. Ik ben maar 'n klein kind, ik weet niet altijd wat ik doe. Ik doe m'n best. Ik weet waarom het gaat: m'n leven.’ Hij knikte: O.K. (One Knowing.) Huub is van de zwarte magie geschrokken, bang voor elk teken dat op 'n kruis lijkt, terwijl hij zelf met Robert Jasper het symbool met de vele betekenissen ontwierp, het magisch centrum van Amsterdam. In z'n schulp gekropen, De Telegraaf heeft toegeslagen. Einde van (a) de ekshibitionist, (b) de homoseksueel, (c) de sado-masochist. Een postfreudiaanse psychoanalyse. God neemt de plaats in van -. ‘Een medikus komt nooit ongevraagd z'n hulp aanbieden.’ Jan verliest een vrouw, koopt een opmerkelijke zwartleren jas. Ik was bij Michaux de volmaakte kijker. Bewijs het mij. Wat onnoembaar is? Buiten tijd en mogelijkheid? Oog in oog. Reineke kwam thuis, bij de omhelzing gleden onze kleren weg. Een half uur later, bij de tweede maal het binnengaan luidt de bel in m'n altijd welkome woning. Wij liggen stil, weer wordt er gebeld. ‘Ik doe altijd open.’ Langzaam glijd ik uit haar en het bed, haast me de deur te openen. | |
[pagina 178]
| |
Joehoe; haar moeder. La Pacification. Een van de Noordafrikanen in de Milano-espressobar liet me weer de martelingen der para's zien: ik heb het nooit zo verschrikkelijk geweten. |
|