Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
dunkend klinken: ik ruim het veld voor geen misverstand. Geen mens ter wereld. Lehmann: ‘ik verbaas mij erover
dat iemand ooit zoiets phantastisch
als godsdienst heeft kunnen bedenken.
Maar iedereen deed het: Bosjesmannen, Maori's,
Kwakiutl, Samojeden, enz.’
Ik schaar mij vreugdevol bij de enz.
*
Het misverstand tussen Reineke en Stephen, ontstaan in de ‘negatieve periode’ waarover ik niet schrijven kan, zal worden opgelost; als handicap noemde zij het feit dat zij niet met hem zou kunnen spreken, als wij a.s. weekend gezamenlijk, buiten, tussen onbekenden, in de vrije natuur, mescaline zouden nemen. Er is niets dat ik liever wil op dit ogenblik: mijn vrouw en mijn beste vriend. Vanmiddag bracht ik hem een bezoek; hij was blij verrast me te zien - ik had niet opgebeld, een ingeving - en ik viel met alle deuren in huis: waarom voelde ik mij na de terugkeer uit Parijs zo verlaten? De cirkel heeft zich gesloten: zowel hij als Lodewijk heeft hetzelfde gevoel ondergaan, in ons gezamenlijk ondernemen zijn wij weer één. Wout komt binnen, ik vraag hem: ‘Als mescaline het middel is, wat is dan het doel?’ Hij, hij, antwoordt: ‘Misschien weet je het, als je mescaline neemt?’ Hij blijkt te bedoelen: ‘Je openstellen voor de waarheid, die in je ligt, en die uitdragen.’ Adriaans bezwaar: ‘Is dat niet forceren?’ ‘Geforceerd,’ kondigt René aan, die net aanklopt, hij antwoordt op onze vraag: ‘Stond de buitendeur open?’ Wout: ‘Nee, je ziet alleen maar gedurende de ervaringen, hoe het zou zijn als je ideaal leefde.’ Hij heeft het niet over God, maar z'n terminologie dekt het nieuwe geloof: ‘Je moet wel meewerken, natuurlijk.’ Ik wist weer beter, alles beter, Adriaan lachte me stil. Het Ego, m'n grootste hindernis, ik betrapte me in het begin van de zin ‘ik vind’. | |
[pagina 157]
| |
Wat ik vind? Meer en meer, maar ik begrijp waarom Adriaan m'n overtuigingskracht tempert, als is het uit angst dat ik te fel zal branden. De mens is vrij; geen enkele bedenking bij deze ontdekking van de voorbeschiktheid. Zodra koïncidenties verdwijnen om plaats te maken voor de grote vanzelfsprekendheid, die in alles bestaat als in de herinneringen tijdens het 3-mans-bezoek: de kat Thelonious, Adam Mickiewicz, mijn Homage to God: het Chinese dagboek, doorschoten met Hongkongpoëzie-album-plaatjes, dat ik ter inskriptie aan m'n gasten aanbied. H.M. vraagt me hoe ik dit schrijf: ‘Is het dit, is het dat?’ Ik schud m'n hoofd: Nee, dit is het niet, maar... Reineke vindt het eenvoudiger antwoord: ‘Ja,’ een verhaal, de dingen die met mij gebeuren, een dagboek, anekdotes - terwijl ik spreek van poëzie en profetie. Het is een eenvoudige keuze. Het vereist geen toevlucht tot het woord, het eist uitsluitend vertrouwen. Zelfvertrouwen, vertrouwen in het kostbare leven, het verliezen van de angst. Ik weet het uit de eerste hand, dwz. ik weet het beter. Ik spreek tot mensen van nu, waarschijnlijk degeen die dit nu leest, een bewijs voor het feit dat de tijd een fiktie is (alsof m'n woorden opnieuw gaan leven: ik zet het hele boek in De derde persoon, en zeg in een voorwoord dat het over God gaat) - het leesogenblik is het schrijfogenblik. Verschil tussen lezen en schrijven, liever de overeenkomst: eenmaal meemaken. Ik maak je mee. Ik weet wie je bent. Ik kan niet spreken tot 19e-eeuwers, van Einstein hebben zij nauwelijks gehoord, bij het horen van de naam Freud verstart hun gezicht van verwarring. De taal van een boodschap van heden, de spreektaal die de schrijftaal van het ogenblik een stem verschaft, die gehoord moet worden. Dit is de eerste adem, die de laatste schept. Je kiest een naam, en je leven is eeuwig, onachter-haalbaar onvergelijkbaar onsterfelijk - in het andere. Het is in elk geval: het ‘gans’ andere. Je wereld binnenste buiten, een geloof dat - niet gestut door wonderen - niets dan wonderen ziet.
*
Ik weet niet beter, namelijk, ik weet niet de woorden, maar de ervaring schiet me opnieuw te binnen. Het laat zich alleen in | |
[pagina 158]
| |
eksplosieve vorm uiteenzetten: brand, een verschrikkelijke duizeling (die ik in deze pagina's probeer vorm te geven, of vormloos te laten - het komt op hetzelfde neer), een gelijktijdig zichlegen en zich-vullen, het gebeuren alleen of te midden van anderen (die niets opmerken, want het gebeurt in een sekonde, die honderden lichtjaren duurt), het is een enkel woord dat plotseling tot barstens toe geladen is, of het is de totaliteit van alle woorden die zich in mijn leven aan mij hebben voorgedaan, onopvallend maar de waarheden van alle dichters bijeen, het weet meer van mensen dan de mensen zelf, het is de keuze, het is het antwoord. De poëzie heeft een onmiddellijke funktie, niet als ding-van-mij, maar als brug tussen de mens en het onbekende. Alle poëzie wordt geschreven om dit doel nader te brengen. Alle poëzie is liefdespoëzie, elke dichtregel een getuigen, de vervoeging in welke tijd dan ook van het werkwoord: liefhebben. Wat ga je ermee doen, hoe maak je het duidelijk? Ik kan de theorie niet leveren, slechts het ervaren weer geven, en dan - dat is misschien alles waartoe ik in staat ben, maar is er duidelijker? Alle andere argumenten berusten niet op liefde, maar op ijdelheid en waan. Ik verkies niet dat andere beweegredenen mijn daden dikteren. Het klopt altijd. Alles is poëzie. Hoe vangt een koe een haas? Door heel bedrieglijk het geluid van een koolraap na te doen. (Karel). Zet de tijd maar eens stil. Om maar wat te zeggen. Het is een aardig begin. Hoe laat is het, lezer? Hoelang lees je al? Wat is er met je gebeurd? Ik maak mij van het eksperiment meester. Overal kan ik heen, overal word ik met open armen ontvangen. Het eksperiment slaagt altijd, de vrije denkers en de vrije mannen, de niet-bestaande huistirannen en betweters die het Bestaan ontkennen ten spijt: de vrijheid van de sprekende mens. De vrijheid ligt luidkeels voor het grijpen. En als je niet als een mens, maar als een machine leeft (een computer, die de arbeid van één stel menselijke hersens zou evenaren, beslaat het gehele aardoppervlak) woon je in een ijskoude keiharde geluiddichte pikdonkere geïsoleerde cel, zo groot als je lichaam. | |
[pagina 159]
| |
Nol G.: Simon V.'s depressies zijn lichamelijk. Bij Van Dale al is het woord ‘depressie’ van andere aard. Depressies komen voort uit het ontkennen van het Bestaan, de kommer om het niet-kunnen-aanvaarden van ondoorgrondelijke oorzaken, gevolgen, verbanden, de gedrukte berichten uit het sleets hiernamaals, de ziekte van de niet-liefde. Zo kristalhelder is het als de witte godin (de eerste vrouw van Robert Graves), klink-klaar (‘volkomen zuiver’, leert Van Dale, ‘louter, oorspronkelijk alleen van metaal, vooral van edele metalen gezegd’) als het liefdevolle alleenblijven: halfdrie in deze tijd, Karel, René vertrokken, tijd voor een nieuwe taak: het maken van een meerdanvlaflip (yoghurt, rosevicée, slagroom, appelmoes en chocoladevla), een nieuwe ontmoeting. Telkens spreekt een ander mens. Ik ben niet meer die ik was in de vorige regel. Je slaat het van ogenblik tot ogenblik gade, het vergezelt je door, langs en tussen de regels, het is een meeslepend ritme, het geeft ‘nieuwe informatie’, niet de zwaai naar mensen die je niet kent, of die je niet zien (op de tram, in je leven). Where do I come in? vraagt Stephen. Ik zet hem uiteen [ik spreek nu van diegenen die mijn geest bevolken, de kamer waarin ik schrijf is leeg, de plaat uit India is weggehaald; er is een nieuwe voor in de plaats gekomen: The Quest van Mal Waldron, met Eric Dolphy ‘as irretrievably committed to a perpetual musical quest as is Mal,’ Booker Ervin, Ron Carter, Joe Benjamin en Charles PersipGa naar voetnoot†. Voor de literatuurzoekers uit en in de tijd, dat ik Haantje de Voorste was: wat is de eerste jazzplaat, genoemd in een Nederlands boek? Opdracht: stel bloemlezing jazzpoëzie samen: Remco's, Hugo's Parker, mijn Monk, Lucebert's Ghost of a chance, en andere uit het achterhaalbare heden] dat wij over drie mogelijkheden beslissen: alleen thuis de mescaline, alleen buiten, of tussen de mensen. Ik wil zoveel mogelijk profiteren; voor elke volgende keer zet ik mijzelf een opgave, ik wil telkens opnieuw een ander gebied in m'n geest betreden; er is geen einde aan het weten - godzijdank is er een begin: de eerste mens, die ik ben. Ik wil telkens opnieuw een duidelijker, ook mededeelbaarder | |
[pagina 160]
| |
beeld van mijn doel vormen, en tegelijkertijd wil ik de grote challenge aanvaarden (uit liefde): in de mens te ontdekken het waarom van het enz. Waarom is de mens het antwoord? Ik geef het antwoord, zeg ik, en vind verbijsterd het tegenovergestelde: het enige unieke eenmaal uitzonderlijke: alles is niet zijn tegenovergestelde. Niet in dit ene geval: God weet niet dat Hij in zijn kracht bestaat, Hij weet niet dat Hij leeft, Hij leeft in de mens, in alle mensen tezamen, de levenden, doden en nog ongeborenen. God is een totaal, het antwoord op alles, het antwoord waarop geen vraag meer volgt. Er is een wet van vraag en aanbod. God biedt zich niet aan. De mens zoekt de vraag. Vrij, en bevrijd, in afwachting. Mensenhanden ordenen de dingen: ‘De mens kan nie skep nie hij kan nie herskep nie hij kan slegs bewaar,’ zoals de directeur van een Zuidafrikaans wildreservaat schreef.
*
Ik doe afstand, om der wille van de waarheid. Dit zijn drie, vier weken, zeventig dagen op ooghoogte, tot nog toe heb ik er hier een gooi naar gedaan, soms geef ik mij vergeefs, kan ik niet geven (zoals ik koffie omver moest werpen bij het vertalen van Christus' eerste boodschap in het boek van Ralph & Phil), er staat nog zoveel in mij hard rechtop, dat zich niet wil geven. Help mij breken. Help mij redden. Het gaat om mij. Het gaat om iedereen. Ik heb een harde huid. Ik kan niet alleen open. Dit is een andere geboorte, het gaat om het ware ik. ‘Ik kon niet harder toeslaan, je zou zijn gebroken.’ En alleen Stephen weet, wat het volmaakte niets op de terugtocht betekende, de desintegratie Parijs-Amsterdam 's nachts, het langzaam terugkomen en herkennen der dingen, ik moest uitstappen, ik kon de andere twee harten die in hun eigen wereld klopten niet langer mee-horen, weg wilde ik, in huilen barstte ik uit, midden op een weg in de Noordfranse (was het België? Nederland?) verlatenheid 's nachts. ‘Dat het zover met me moest komen, dat ik het in een boom moest zoeken!’ ‘En?’ (de stem van de strenge meester met de liefdevolle heelkunde)... | |
[pagina 161]
| |
‘Ik heb het in een boom gevonden.’ (Die boom zal ik m'n hele leven niet vergeten; kracht van honderden jaren kwam tot me over, toen ik m'n nagels in de bast krampte omdat ik geen weet meer had van leven. En ik kreeg een rustig antwoord: ‘Leven.’ Ik kan mezelf pijnigen, dat ik een tekortgeschoten antwoord voor lief heb genomen, maar op het antwoord was geen vraag voorafgegaan. Het was een non-ego, dat daar met z'n eigen zelfmoord rondstuntelde. Het lichaam heeft niet geleden, het is hetzelfde, het lijkt sprekend op de Ander.) Ik ben het nog, ja, ik ben nog een niet ten einde gebracht verhaal, de uitleg wil ik nog wel te horen komen, ik wil nog meeluisteren of deze waarheid werkelijk waar is, de altijdongelovige blijf ik, die niets dan zichzelf voor lief neemt. Ik kijk verschrikt om me heen. Ik stuur op eigen navigatie, de inhoud van m'n zakken eerst op tafel, toen in de geest geleegd; geen papiertjes meer om me heen met gedachten om uit te werken, maar de gedachten (wat zijn het anders?) zelf op het papier tot leven wekken, loodzwaar van verantwoordelijkheid. Maak het waar, Simon Vinkenoog. Laat het waarkomen. Merk het. IJk het met je stem, je overtuiging, je groeiend weten. Ja, ik zal alle tekenen te wijzen weten, zij staan niet voor niets geschreven. Het kwam door op een dag in oktober 1963, Formentera (Balearen, een eiland zonder gas, elektriciteit; het Westen). En ook dit zijn woorden, ik raakte in het 61e hoofdstuk verzeild, in zijn persoon, ik ken hem nog niet goed genoeg, de godgeworden mens, die zich Zoon mag noemen, en die ook voor mij heeft geleden. Hij antwoordt mij, een onverbiddelijke bestseller, die op àlle vragen kan antwoorden: ‘Als een man zijn buurman liefheeft, hoeft hij niet te weten van mijn Vader en mij want wij weten van Hem. Maar als een man voorgeeft ons lief te hebben terwijl hij zijn buurman laat lijden is er in deze man geen liefde. Hij heeft niet eens zichzelf lief. Verzaak je ijdelheid en kies mijn Vader en hij zal uw Vader worden.’ Ik kan dit verhaal verzaken, het is nog de ijdelheid van Simon en zijn broodwinning, het is een najaarsaanbieding in een fonds, maar het ligt al vast, het ligt al besloten in het leven dat ik gekozen heb, al heeft het nog geen titel. Ik tel de miljoenen miljoenste sekonden in mij, die weten dat | |
[pagina 162]
| |
ik leef. Mijn oriëntatievermogen is op weg naar de volgende dimensies, die van binnenuit komen, steeds verder, tot binnenste buiten wordt, en alles daarbinnen verlicht. De blues van Billie Holiday. Matthias die bij Reineke naar mij vraagt. Als ik nu al vecht (elke nacht, het is vijf uur in de morgen, ik ben moe, verlies en herwin een ego) wat wordt het dan niet straks! Ik hoef niets te verzaken behalve de onrechtmatigheden in mijzelf; als het moet opnieuw - maar dit boek laat ik achter als getuigenis van een leven, dat zó en niet anders geleid kon worden, omdat het de kortste weg was. Ik ben een open boek. Ik ben te lezen als een open boek. Maar lees ook wat ik schreef toen ik een ander was. Ach, waarom? Wie ben ik? Zie mij schuilen. Ben nog dit ik. Gij zijt: alles, hard en zacht, warm en koud, droog en vochtig. Ben ik? ‘Ik ben onschuldig,’ Reineke toen ik tegen N.G. en H.M. zei: ‘Ze heeft me geholpen de weg te vinden.’ Is zij onschuldig? De hartstochtelijke liefde van mijn verlangens. De nieuwe helden: de profeten. Wij profeten, de romantiek tot heden van nu af aan, romantische ego-centriek door de Pool Mickiewicz veroordeeld in de fatale hartstocht als belediging van de goddelijke wet. Wij spotten niet met wonderen. ‘Cette oeuvre presque délirante se prête facilement à la critique,’ in de Histoire des Littératures deel 11 in de Pléiade-uitgave, pagina 1285. Over Slovacki's Genesis van de geest, een evolutie, een chef d'oeuvre d'imagination générale. Elk mens is een genie: une transfiguration glorieuse, une angélification du monde. Ja, er is in mij een geestelijk principe dat vanuit dit lichaam werkt, de verklaring komt nader, ik ben de ontdekking te boven, niet langer de strijd tussen goed en kwaad, maar de weg omhoog. Begrijp, dat hier iets gebeurt. Hier weeg ik mij tegen Franse woorden af. Ik sta klaar te springen. Here I come! go! Hij verbrandt de intiemste herinneringen: anderen begonnen aan mij te bouwen en ik stond buiten. Het gebeurde: Een image te paard. Dit is het nu geworden; niet de laatste, wel voor mij de laatste. | |
[pagina 163]
| |
Ik ben een menselijke herkenner, ik lig zozeer open dat Alles Kan, ik word geholpen, ik ben afhankelijk, iedereen wil weten, ik heb goddelijke middelen, de Native American Church-IndianenGa naar voetnoot† noemen het: vlees van God, en als het bij mij woord zal worden, zal ik kunnen zeggen: Dat was in den beginne. Nu is het eind gekomen; er zal je niets overkomen; je overziet het gebeuren; je leeft en hebt lief. Giechel wat, een droge keel van brooddronkenschap. De snelheid van het licht: een fiktie. Je zag in je hele leven slechts één dode, je was elf jaar. Hoe zien de anderen eruit? Bewaar het beeld van een dode in je herinnering. Kijk wie langer duurt. De vrije wil van de pijl, die op het doel wordt afgeschoten. (Het langverwachte verhaal: ‘het duurde de hele dag (de eerste boodschap van J.C.); naderhand ging het stormen, het was op Formentera nog nooit zulk weer geweest, de boodschap kwam moeilijk door, naderhand hoorden we heavenly music.’) Ik ben de Buitenallesstaander. De objektieve buitenzinnige. Buitenzintuiglijk, binnenzinnelijk. Angst bestaat voor Karel: ‘Het grauwe,’ zegt hij, ‘als het niet waar is.’ Het is zo waar, als de vanzelfsprekende verandering: ‘Is je leven veranderd?’ ‘Nee, maar ik ben opnieuw gaan leven.’ Ik bracht acht jaren in Parijs door; het maakte van mij een ander mens. Over welke àndere mens heb je het? Een naam. |