| |
| |
| |
zondag 8 maart 1964 [de twaalfde dag]
Rhine (van de ESP-experimenten) aan Duke University: ‘Prophecy is the natural attribute of the soul.’ Bruce Barton: ‘Prophecy is the hope of the race.’
Ik heb me op niets voorbereid, ik heb het niet voorbereid, ik ben het leven van vandaag en morgen - ik spreek een waarheid, die over de gehele wereld aangekondigd wordt, voor allen die oren hebben om te luisteren. Ik ben de waarheid, en het woord; het heeft bezit van me genomen, het spreekt mijn taal en beziet mijn leven. Ik heb een doel: verslag uitbrengen van het meervoudig ervaren dat het onsterfelijke leven heet.
‘De revolutie broeit’, kapittelt het dagblad De Tijd van gisteren een aantal tekenen, die totnogtoe onbesproken bleven.
Ik verkondig: dit leven is het hoogst mogelijke. Wij beschikken over de middelen om het doel te verwezenlijken: op deze aarde het Paradijs opnieuw te bevolken.
Wij zijn de laatsten en de allereersten.
Wij geven namen, wij scheppen een aarde, wij noemen ons God.
In aantal zijn wij velen: wij verkondigen het einde.
Velen worden geroepen, wij leren de dood te aanvaarden - hebt elkander lief, heb lief - want ons is het eeuwige leven.
Wij weten wat ons te doen staat. Wij roeien de oorlog uit. Wij leren met de dingen kommuniceren. Ons zijn alle zintuigen. Ons is het zien, ons is deze aarde. Dit is onze laatste inkarnatie. Wij hebben God gezien, in de meest verlichte spiegel is hij ons zeer te na: hij bevolkt mijn lichaam op de tegenaarde, in mijn bloed stroomt zijn kosmos en sterren slaan open onder mijn vingers, de volmaakte organen van het eerste woord.
Dit is de geboorte van het eerste woord: dit zijn mijn barensweeën.
Ik heb lezers, het zijn m'n kinderen, ik voed ze op.
Ik voed ze ongenadig, en rechtvaardig, langzaam en zeker op: het is je leven.
Ik ben de andere, en al mijn namen. Ik herhaal tot het einde van dit leven
een adem die mijn naam prevelt: ik ben de ene en waarachtige God,
| |
| |
in mij ligt het lot van de daden die zich om mij afspelen,
ik heb uit vrije wil dit leven verkozen:
in mij ligt het begin en het einde, want wie ik was en wie ik ben
laat ik gebeuren. Dit zijn de allerlaatste dagen. Een wereld, die loopt op alledag. Dit is de geboorte.
Dit is: het eerste (op de band opgenomen) gejammer en gestamel. In het bezit van professor J.T. Barendregt, 1959.
Dit is het eerste, op de grammofoonplaat verspreide, verdichte eigen nieuws.
Op zoek naar leven. Op zoek naar een identiteit (Wie ik ben), een cyclus tussen haakjes, een poëtische voorgeboorte (‘je hief het juiste gestamel aan’ - Lucebert, in een brief).
Het heeft langer dan negen maanden moeten duren.
Langer ook dan het aantal jaren van de schrijver.
Langer nog in zijn leven het geboren-worden van het weten.
Hij wist. Hij wist niet meer. Hij wist nog niet. Bijna wist hij, het weten stond hem nader. Zeker wist hij, hem was het Weten.
En het hoeft niet stralender te zijn dan de zon, reiner dan de sneeuw; intiemer dan het meest intieme leven, als het maar slaat.
Als je hart maar blijft slaan. In onregelmaat, of anders.
Als het lichaam blijft leven, de geest een gedachte een daad,
dan is ook deze werkelijkheid waar,
als de volmaakte bijgedachte,
als de meest volmaakte illusie
van de mens vervolmaakt:
‘God in het diepst van zijn gedachten’.
Tegelijkertijd zo waar, zo allesomvattend, zo overeenkomstig de werkelijkheid, dat de hand wordt gegrepen en van hieruit dikteert:
‘God is geen mysterie meer. Ieder mens kan God worden.’
In heldere taal verhaal ik het niet alleen, ik doe het voor:
aan de hand van het leven, dit unieke leven bepaalt de mens zijn lot:
hij is voor het Grote Spel geschapen, de enige en waarachtige Illusie, zijn Leven tot de Dood toe te vervolmaken.
*
| |
| |
Ik ga niet verder terug in mijn herinneringen, ik heb veel leven over. Ik trek me in mijn schulp terug, ik leid het leven van de kluizenaar, ik verklaar mij onbereikbaar ontoerekeningsvatbaar. U verhaalt op mij uw hoogmoedswanen. Ik boet in u voor God. Ik ben uw schouderophalen, en in mij uw honger en dorst, uw zucht naar verlichting, uw onbewuste beter-weten, uw hopeloosheid, uw geluk, uw aanvaarden, uw revolteren, uw oorlog en wrok, uw liefde en hogere hartstocht.
Want ik ben uw aller dienstwillige dienaar
ik die teken voor u per prokuratie,
medevennoot en archivaris, hoofdrolspeler en leven, de derde getuige.
Ik kijk naar buiten door ongelapte ramen. Ik zie meer dan genoeg.
De zon schijnt op deze zondagmiddag. In de tuin voor mij een nog winterse boom, waarin ik het ontwaken zie. Vogels bevolken de kruin, ronde vederbosjes leven, op zoek naar eten, spelen en bewegen. Al wat beweegt komt van God.
Ik zie de achterkant van de huizen aan de Marnixstraat.
Drie etages, plus een beletage. Dat zijn de overkapte, met wasgoed behangen, vuilnisbakkendragende balkonnen, waarin een uur geleden een vrouw kwam zonnen.
Schuin tegenover mij op de derde verdieping,
een raam stond halfopen.
Het is gebeurd voor het beschreven kon worden,
het ‘duurde’ slechts enkele sekonden:
een vrouw in groengebreide jurk, met daarover een schort,
staat handenwringend voor haar aanrecht, de kraan loopt, en zij buigt zich naar buiten: zij hangt een kindje op. In zijn jasje wordt hij voor me geboren, en gaat nooit meer verloren. Op de hele aarde wel zoveel kinderen per sekonden.
Zij gaan niet verloren, de doden, op de hele aarde wel zoveel per sekonde.
Zij gaan niet verloren, de piramidebouwers en de begravenen, de onleesbare namen op de achterhaalde graven, de dichters van het vers dat niet bedierf, zij huilen niet om mij, zij lezen op deze steen een groene aanslag (‘I don't give a fuck if you do the wrong thing, as long as you do something’): dat ben ik, een deel van
| |
| |
leven, dat alles is, en niets daarbuiten, niet de boordevolle leegte van de verveling van het onbehagen van het versnikte ongeluk van de frustratie van het ongeluk van het slaaf-zijn en niet vrij, slaaf van gevoelens en omstandigheden, slaaf van erfelijkheidsen andere factoren, slaaf van het lichaam dat de dood straks ontmoet, slaaf van de lucht die wordt verontreinigd, slaaf van de mens die de natuur niet verbetert, maar er zijn kracht aan ontleent. Weet dat dit je leven heet, dit ogenblik is ook jouw ommekeren. Weet tot Wie je spreekt. Weet met Wie U praat.
Weet: dit ben ik, dit ben ik zelf, ik bied je tot de laatste snik mijn allereerste liefde, ik ben geboren, in je aanblik geschapen, je evenbeeld.
Een half uur (een kus, een mandarijn, een andere plaat, een kijken naar de kachel, een gedicht van Gregory Corso) later:
ik keer op een ander bewustzijnsniveau terug. De wil tot anders-schrijven kwam mij zodra Hoogseizoen was verschenen, maart 1962. De zomer van 1962 op Ibiza: ik werkte drie maanden niet, had 1 januari mijn werk bij de Haagse Post opgegeven. Mijn huiselijke omstandigheden kwamen in zo'n wanorde te verkeren dat ik in mijzelf moest vluchten om een kracht te hervinden, die jarenlang gesluimerd had, onderdrukt, gefrustreerd, aan banden gelegd en door mij genegeerd. Ik wist de ‘gratuitous grace’ te aanvaarden: andere wetten weken niet van mijn zijde. Telkens opnieuw laat het bewustzijn zich verruimen, doodlopende wegen ontruimen, de wereld groeit dagelijks groter, de mogelijkheden tot ontmoeten van het ik eenparig versneld in een uitdijend heelal. Ik kies telkens opnieuw de eenvoudigste termen, waaraan de meest zinvolle betekenissen zijn blijven hangen. Ik verlang geloof op mijn woord, het is beter mij te volgen dan de paranoiden, teleurgestelden, afreagerenden. Ik spreek ook tot hen, die niet weten waarover ik spreek. Ik wil voor iedereen begrijpelijk blijven. Ik weet van semantiek: la carte n'est pas le territoire, er bestaan geen grenzen. Geen idealisme, marxisme, socialisme, Utopia. Dit is menens. Ditkeer groeit de revolutie inderdaad.
Het gaat erom spannen. Dit is de laatste mogelijkheid deze wereld nog te redden, individueel. Ik ben niet de enige, die spreekt. Een onderaards net van telepathisch vertrouwen omspant de wereld, houdt de zenuwcentra intakt.
| |
| |
Geef je over, geef je gewonnen. Dit is een dreigement: je bent je eigen hel. Liefde kan pijn doen, opofferingen vragen, hef niet de hand tegen de naaste, weiger dienst, weiger de grote angst-psychose, ban de angst, ban de angst voor de bom.
Je hebt niets te vrezen. Ik spreek tot je als mens tot mens, ik wil best het goede voorbeeld geven, verlaat je niet op de onafwendbare loop der dingen, laat het fatalisme varen, handel, treed op. Schrijf liefde voor in plaats van haat, zet je aan het ontwapenen. Je hebt het gemunt op je eigen kinderen, als je wrok koestert tegen anderen.
*
Ik kom terug op mijn verhaal. Ik ‘ontdekte’ de grote onderaardse revolutie niet vanaf de Ibizencer dagen, het was een hernieuwde kennismaking. Met mijn verlies van angst voor water braken de andere angsten uit mij weg, ik ging beter en hoger weten, verloor hoogtevrees. Voordien had ik de heerschappij van de oorlog aanvaard; opgegroeid in de wereldoorlog 1940-45 was ik in de chaos gaan leven. Nu kan ik zeggen: mijn hele leven heb ik geprobeerd zoveel mogelijk plezier te beleven, te maken, steeds nieuwe kicks, ik heb alle vormen van liefde gekend, menens vanaf de allereerste ogenblikken, de verrukkingen, de hemelse orgasmen, en de liefde altijd in de schaduw van de oorlog. Nu heb ik liefde en vrede. Verontreinigd door de oorlog leefde ik een negatief en nihilistisch bestaan, dat mijn eerste werkende jaren (in 1945 op m'n zeventiende m'n eerste ‘baan’), beïnvloedde tot in de keuze van mijn vrienden: Frits, die zelfmoord wilde plegen, Karel die eindigde met tics, en de teleurstelling van een zich in zijn ware gedaante onthullende kommunistische jeugdorganisatie (het ANJV, dat het begrip Eén in zijn vlag voerde. Ik weet het, ik was de langste, ik droeg de vlag trots lopend voorop. Semantisch misverstand: het orgaan van de Franse identieke beweging heette ‘Avant-garde’, ik dacht: dàt is het) waar ik Fritz Behrendt leerde kennen, die zijn angst gevoed zag door de haat, en het schoolvoorbeeld is geworden van de meest volmaakte renegaat: zijn geloof in God verloren door de God die faalde: het kommunisme. Te ongodsdienstig opgevoed om een gods-binding tot het communisme te hebben, lag mijn lidmaatschap meer in de vlucht uit een grijze jeugd, een revolutionair elan, rebellie
| |
| |
tegen wat ik zag als de ‘sleur van alledag’. Het besef van Allen Een was een materieel besef: het dichten een individueel spel dat bij mij de plaats was gaan innemen van het nooit-ervaren masturberen - m'n eerste orgasme bereikte ik door wederzijdse bevrediging op m'n zeventiende, hetzelfde seizoen. Ik wist niet wat ‘mij’ gebeurde: een ontladen, een pijn, een herinneren, een wederopstanding, een adembenemend jankend en gelukzalig omhoogbarstend levenbrengend zaad. Ik leefde, ja ik leef - op die leeftijd dat voor anderen de seks leeft (bij mij: de oorlog, de hongerwinter) en de roede parten gaat spelen, waren mijn erekties louter passief. Ik lag in kussens zonder dat ik wist hoe de hand aan mezelf te slaan, omdat ik niet de weg kende naar het ogenblik dat de bevrediging in je zakt, tot een diepe intens gevoelde levende vrede, die zonder de geliefde niet te bereiken is.
Ontdaan van de ‘opvoeding’ door vriendjes, het seksuele voorlichten dat aan mij voorbijging, bleef ik ‘zuiver’ door dit samenvallen. Ik kwam een trede in mijn volwassen worden te kort, maar het orgasme maakte van mij een moralist: het lichamelijk gebeuren is een deel van de wereldrevolutie geworden, een verfrissend onweer dat de westerse beschaving zal bevrijden van het taboe, waaronder de seksualiteit eeuwenlang heeft geleden. De schade, aan deze wereld toegebracht, ligt voor iedereen toegankelijk vrijuit te kijk, duizenden slachtoffers, Armando en nièt gelukkig, levens gebroken, seksuele nood afschuwwekkend.
Een seksuele, geen geboorte-explosie, want de anticonceptiemiddelen brengen de volmaakte menselijke daad buiten het bereik van de angst, geen door de natuur opgedrongen dwang tot gezinsvermeerdering. Als de bevrijden een kind krijgen, is het uit vrije wil, omdat een kind zijn vader waarmaakt. De troubadours der liefde trekken langs 's Heren wegen, versierend, zij brengen liefde in omloop, bekeren vrouwen en vrienden, liefde is hun aandeel in de maatschappij. Het gaat gebeuren: de kloosters zullen zich legen, monniken en nonnen komen tot leven, geen priester hoeft zich meer neer te leggen bij het celibaat, de man niet langer een slachtoffer van de grote Markies de Sade, maar een toegewijde, een van ‘perversies’ bevrijde, niet langer dekadent of gedegenereerd, maar een lichamelijk en geestelijk gebruiker van 's werelds schoonste ruiker: de vrouw. De enige, de ware, de laatste en eerste, des morgens weer nieuw geboren
| |
| |
Eva, een mede-toekomstspeler, heilige tempel van het samenzijn, Je vrijheid en levende beweging van ons lichaam. Driften buiten spel, op hun plaats gezet, ervaren, verwerkt. Verwekt.
Het profetische kenmerkt de ware poëzie, het vanzelfsprekend beschrijvend, betoverend ongeziene waarmakend en scheppend karakter. Elk gebeuren legt de poëzie vast, het verleden, het heden, de toekomst. Ik beperk mij tot geen enkel Evangelie, deze leer is van iedereen, het is geen rehash van bekende feiten, het zijn de mijne, een ooggetuige van de poëtische, erotische of hemelbestormende.
Ik openbaar niemands geheimen, want op de nieuwe ark van Noach is voor iedereen plaats, die maar luisteren wil. Dit is de zondvloed na de beeldenstorm, een plaatselijk en universeel gebeuren. Een reis door het nu van een bereikbaar toekomstig enig en waarachtig bestaan.
Uit banden van verdachtmaking kunnen wij de homoseksualiteit bevrijden, de last zal afvallen van christen-socialisten die aan hun liefde voor mensen beantwoorden door de liefde voor hetzelfde geslacht.
Niet langer de homoseksualiteit in het denkend kader van de dekadentie, het fin de siècle masochisme, het langoureuze à la Verlaine (en zijn chère âme Kloos), het aristocratisch raffinement van Oscar Wilde, diens Nederlandse tegenspeler Couperus (tot in onze dagen nakwijnend in de gestalte van de knaap die geen man kan worden), het gefrustreerde van Jacques Vaché, het kwijnende en verborgene van Guido Gezelle, het politiek-sociale van Klaus Mann of Jef Last, het protesterend protestantisme van André Gide, het impulsieve van O.B., opgenomen in het leven, anders - geaard in de schijnbewegingen van de liefde. Liefde, bewust geuit, bestaat overal, voor Ezra Pound, die naderhand de underdog ging heten, het te redden kind, of een ander hulpbehoevend teken van leven. Ik heb me met die underdog vereenzelvigd, mijn leven lang heb ik in zijn hemels bestaan geloofd, in New Delhi huilde een paria (‘untouchable’) aan mijn voeten, taboes brak ik en ik scheidsrechterde, voor Oom Sanny ook, de grote oom van alle Amsterdamse Jordaan - kinderen, die werd weggejaagd hoewel zijn aktiviteiten voor duizenden een zinvolle gestalte kregen (lees zijn reklasseringsrapport, Randstad/1). De underdog: een fiktie, want de genezing ligt in het menszijn besloten.
| |
| |
Voorbij alle perversies kan ik trekken, de gezondheid te binnen, achter mij alle psychoses. Ik voel ze in mij trillen, ik weet ze te dwingen, ik oefen een menselijke kontrole uit op het samenspel van zenuwen, spieren, ogen, organen, van binnenuit, een gekonditioneerde refleks die mij doet voorvoelen en weten: de krankzinnige spreekt, op alle terreinen, in alle kranten teistert een epidemie, door alle televisie- en radio-organen davert een ongeneeslijke ziekte: de show-business, een pover surrogaat voor goddelijk amusement, die robots maakt van menselijke spelers, die de toeschouwer machinaal doet leven in plaats van hem waarlijk te doen meespelen in de happenings, de socio- en psychodrama's, waar toeschouwers en medespelers één zijn, waar alles gebeurt omdat alles kàn gebeuren, waar de eenwording in ekstase en de objektieve buitenstaander ineenvloeien tot één oerritme van verbazen, dat aan het zijn der dingen voorafgaat.
Hoed je voor het schijnweten, het nieuwe schrift dat de nieuwe dimensies betekent, het beeldschrift dezer dagen, de audiovisuele media trekken op om beslag te leggen op je (onder)bewustzijn, zodat je beter weet en beter leeft.
Le théâtre de la cruauté, waarin de schreeuw weer opnieuw gehoord wordt, voor het eerst, en een schepping zal zich keren tegen angst en pijn.
Ik ben niet in de psychoses blijven steken, niemand hoeft slachtoffer te zijn of te blijven, dit is een verwoording, een rijpwording, een wederopbouw op hechter muren van de persoonlijkheid die eens was, en die zal zijn en blijven: een naam en een geboortedatum. De ik, die ik zelf ben, de enig ware, zoals in elk krankzinnigengesticht de enig echte Hitler, God, Napoleon, Jezus Christus of Calvijn schuilt.
Denk aan je vrienden in de gestichten: de Antonin Artauds, de Achterbergen, de Hölderlins, de Panizza's en andere martelaren. Zij weten, maar zij zijn enig in hun weten. Haal me te voorschijn, laat me binnen, of buiten: de logika voorbij, het archief van de oneindigheid binnen, één archief, dat van het grote neuken.
Ik ken ze, de Goden die hun neuken tot leven verheffen: schrijvers als Miller en Georges Bataille, de niet te noemen schilders, filmers en andere vermetele playboys, de liefhebbers die wij welkom heten! Er is een weg voorbij elk weten, dat niet kan
| |
| |
worden gemeten met de moralistische maatstaven van deze jaren betreffende de ‘vleselijke geslachtsgemeenschap’.
*
Het kon niet anders; ik trof Huub niet thuis, en ook zijn overbuurman Joop niet, ik werd Eylders binnengedwongen, waar ik me voor het eerst in jaren thuis kon voelen, me nestelend onmiddellijk boven rechts. Tijd om te zien, tijd om te schrijven, het zonnig weer had ons naar buiten gelokt, een ijzige kou te binnen, die ons weer onderdak deed zoeken. Ik moest node schrijven, aan Reinekes arm liep ik duizelend mee, kreunend voor elke windvlaag, als een vrouw die uit haar labour gehaald wordt voor wie weet welk ander wissewasje.
Er is waarschijnlijk aan mij niets te merken geweest, het aanwezig-zijn van de anderen legt mij geen enkele belemmering meer op de weg. Wie goed ontmoet, weet waarvoor hij leeft. Op de Rotterdamse boekenmarkt bewoog ik mij van kraam tot kraam tussen kollega's, als een vreemde sta ik terzijde, een verstilde die de brooddronkenheid van gisteren heeft afgelegd, oplichtend in het gezelschap van ingewijden die met de littekens vers of vergeten in hun geheugen rondlopen, naarstig zich reppend van het ene bewustzijn naar het andere, voortdurend aan een omgeving bouwend.
Ja, ik zat daar anders in Eylders dan vroeger, en toch hoe was het van 1946, van 1950 aan dit jaar 1964 gelijk. Ik vergeleek levens, sprak honderduit tot degenen die naast ons zaten: Roland en Willem. Wat was ik high die jaren! Ik had natuurlijk nog nooit van marihuana gehoord, dat bestond nog niet in die tijd, dacht ik. Ja, Den Brabander was er nog, en het merendeel der obers had bekende gezichten, en hoe thuis - als was ik nooit weggeweest, hoe anders, en toch gelijk.
*
Er komt een religieus besef over de wereld, die zal schudden op haar grondvesten. Tot in de tophits, Braziliaanse negers (de Macumba) die van geluk spreken en zingen. Micheline: ‘Na één keer mescaline heb ik toch niet de behoefte weer de heilige mis te gaan bijwonen.’ Nee, zeg ik haar niet, zij is katholiek opgevoed - maar probeer die mis eens te gaan zien met de onbevangen ogen,
| |
| |
waarmee Robert Jasper en ik, ongeoefend in het onderscheiden, herkenbaar in het weten van het gebeuren, de paasrituelen van deze eksotische kerk, zo dicht in ons midden, bijwoonden! Er zijn meer hedendaagse schrijvers bezweken voor de glorie en de zelfverzekerdheid van de alleenzaligmakende kerk uit Rome; zouden wij God moeten loochenen, omdat het huis waarin Hij wordt aanbeden, soms op zijn muren wankelt? Een steen valt in de vijver, een windvlaag rukt de tak weg van een boom voor de deur, een vensterruit rinkelt open, een gordijn waait en een deur valt dicht. In het huis nog nauwelijks bewegen, de bewoners zijn bijna wakker. In hun slaap zijn zij verontrust blijven steken in een zoete machtsdroom, de werkelijkheid roept. Marx' rode makkers hebben de voordeur honderd jaar geleden bereikt, Freud groef een gat in de achtertuin open, een nieuw weten klimt door de gebroken vensterruit. Aan het begin van een nieuw aanbidden, zonder kerk.
Van mijn huidig aandeel in dit denken (en ik sta onderaan een ladder, maar ik klim tenminste) leg ik rekenschap af, onder mijn vingers groeit mijn denken, het is verward soms en mistig, maar ik zie een licht dat zekerder wordt al naar ik duidelijker leer spreken.
Ik ben niet ik, degeen die men ontmoet.
*
Ik geloof dat het is om een dierbare wens te vervullen, dat ik schrijf zoals ik schrijf, en niet zoals een ander schrijft, of zoals een ander denkt dat ik schrijf. Ik neem misschien op die weg naar het lichtschrijven mee een manier van waarnemen, die verwant is aan andere dingen, ik pik het graantje mee, dat zich voor mijn vinkepootjes voordoet in de hof van het leven. De pitten van de zonnebloem. Hoe kan het beter! Ik funktioneer als beeld in de hersenen van mijn bezoekers. Ik ben een funktie in de opmars. Een schroomvallig vertegenwoordiger, een beeldenstormer, roofbouw op het verleden, een wissel op de toekomst.
|
|