| |
vrijdag 28 februari 1964 [de derde dag]
‘Waarom het zo rustig was op het schrijversbal dit jaar’
‘There is this danger that you just drift.’ Michael, 23, sociologisch student, on the road.
Lex haalt Zolang te water te voorschijn, de eerste druk - met de dronken foto. Opeens besef ik, wie ik al die jaren geweest ben: overeenkomstig de image, die men van mij had gevormd, het merkbeeld dat ‘ik’ van ‘mijzelf’ vormde. Er is een ander in me opgestaan. Bovendien weet ik, dat alle dingen dezer dagen - en altijd - zin hebben; van alle kanten springt de zin op mij los, mij overweldigend door het feit dat ik dit niet eerder gezien heb. De vanzelfsprekendheid ook, waarmee ik overal antwoord op kan geven.
Ik ben een schrijver, die illusies vernietigen moet - de laatste sporen van man (in het gedicht uit Ibiza. Nooit nog waren er mensen op deze aarde geweest. Zee. Aarde. Hemel. De heuvels van San Carlos met bossen rondom mijn stappen, in de vroege morgen vluchtend voor de vliegen in de keuken van Esteban) en de ontmoetingen met de engelen. George Andrews, dit weekend met zijn vrouw Tatiana in Parijs. Ik bood ze aan ons naar Nederland terug te vergezellen, zij gingen naar Tajiri in Baarlo. Ik wil- | |
| |
de de belofte in stand houden, wendde me tot Stephen, die me aan m'n verplichtingen herinnerde: op déze weg konden wij niemand toelaten. Leo floot door de autoradio, één enkele sekonde en de schim van Hesse was verdwenen. De karavaan trok verder, en ik stierf een eenzame dood. Blaffend bleven de honden achter. Bij Huub weer Andrews, zij glimlachte terug, toen ik zei: ‘I'm sorry, but I'm glad you made it.’ Paranoia had ze mij gegeven, in de desintegratie-periode, door te zeggen ‘Nous sommes du même voyage’. Ik had het niet geloofd, ik had de waarheid niet kunnen inzien. Wij zijn allen op dezelfde reis. Laat de verkeersregels geen paranoia doen wakkerroepen: inanimate machinerie is een gekozen autoriteit. Leer de regels herkennen, leg geen regels aan voor eigen problemen. Sta erbuiten. De inboard observer. Spreekt.
Wij kwamen bij Huub vandaan, twee jongens in blauwe roestbruin bevlekte overalls, gezamenlijk een paar ijzeren staven over de schouders dragend, keken ons aan. De eerste riep: ‘Het is wel onrechtmatig verdeeld in de wereld, wij maar werken en jullie maar wat rondlopen!’ Ik kon het antwoord wel spellen: ‘Leg je werk neer. Niemand dwingt je!’ Als ze werken zonder plezier, is het alleen omdat ze de dwang aanvaarden. Daarom geen machteloos medelijden met de verdrukten maar werken aan New Babylon, waar de mens een nomade kan zijn dankzij zijn machines, waar de mens weer de spelende mens wordt, altijd vrij. Ook ik, in de kledij van hun spelregels, op weg naar het schrijversbal, in smoking. Er zijn geen (niets dan) uniformen. Elk woord dat ik schrijf wordt het volgend ogenblik achterhaald door het tegengesteld besef, zonder aanstootgevend te zijn. De opgelegde regels worden te verschrikkelijk, al zijn ze voor je eigen bestwil: de toenemende reglementering via politie, gezag, autoriteit, sankties en straffen. Er behoort slechts te zijn de uiterste, persoonlijke verantwoordelijkheid, bereikbaar in dit leven.
Mescaline is de grote ontdekker; ik leer weten wat ik niet hoor te weten.
In India zou Reineke een eksotische (Europese) schone zijn.
Michaux de Descartes van de mescaline.
Er ligt een bizarre schoonheid in de opmerkingsgave tijdens het opnieuw beginnen. Er ligt een ongekende wereld in je herinneringen (en die van anderen) te wachten, in elke stem ligt een andere stem wakker, het geluid van sieraden, vertrouwen wek- | |
| |
kende wekker-slagen, alles is bewegen, stromen van kracht en energie. Ik liet de kachel bijna uitgaan, ik vereenzelvigde me met hem: als hij het niet haalt... Reineke: ‘Vergeet niet dat die kachel zonder jou ook maar niks is.’ Ik had het gevoel te stikken, de zon schijnt op de ramen aan de overkant, ik had het gevoel dat ordening in de chaos aanbrengen de kreativiteit zou inperken, ik weet terug te kunnen keren tot de zelfopgelegde taak verslag uit te brengen. Ik heb de zon zelf opgezocht; van de overkant kunnen ze me komen bekijken: ik bén een kijkdoos. De wereld mag komen kijken: met het bureau naar het raam gekeerd kijkt de schrijver omhoog, heer en meester over zijn woorden die het kunstlicht niet langer nodig hebben, alle handelingen waren enkele minuten lang dwanghandelingen: de kachel mocht niet stikken, en ik probeerde het onmogelijke: rook langs de spiegel (papier in de asla). Voordat je ze vergeet, moet je de regels leren. Intuïtieve logika. Als je inderdaad de fakulteiten volledig kunt toepassen, waarheen strekt zich de helpende hand uit? Schrijven: gebruik al het materiaal. Onder het doodshoofd op mijn boekenkast prikte ik met een punaise het kartonnen vlinderdasje, dat de gestreken overhemden siert op hun terugweg naar de drager. Vanavond draag ik zo'n dasje, maar wat voel ik me vrij, bevrijd. Geen opgeprikte vlinder, als de anderen die hun frustraties in hun gezichten met zich meedragen. Ik speel dagelijks met mijn schedel. De dood is een spel. Een grap. De uitzondering, die de regel is geworden. There are no rules. Elke dag weer een andere betekenis.
Het woord ‘rule’, geachte vragensteller op de eerste rij, is de engelse benaming voor spelregel, maatregel, regel, levensregel, rechterlijke beslissing en heerschappij, bestuur, bewind, regering, duimstok, verschillende maten, reglementen. The rules: ‘gebied om enkele gevangenissen, waarbinnen gegijzelden na borgstelling mochten wonen (hist.)’. Ik zie dat er een boek schuilgaat achter deze definities, elk woord tovert nieuwe begrippen te voorschijn. Leer leven zonder regels, wees geen slachtoffer van eigen reglementen en bepalingen. Dit is mijn wereld. Zo goed als elke andere. Ik schrijf. Ik ben een schrijver. Ik maak deel uit van verkeersregels.
Ik ben op zoek naar een ritme, ik maak deel uit van een eeuwig ritme, het spiraalt in mij omhoog, gevoed door herinneringen.
| |
| |
René (een timmerman maakte met een plank vol spijkers drie gaten op een nog leeg doek): ‘Dit zijn de enige ogenblikken, waarop ik een moord wil plegen - als de mensen zich vergrijpen aan mijn schepping, die nog leeg op me staat te wachten. Dat doek is van mij, jij laat toch ook niemand in je boek toe?’
‘Welnee, iedereen kan bij me binnenkomen en zijn bijdrage leveren. Laten ze het niet te lang maken, want ik heb zelf ook nog een verhaal te vertellen, en geduld moet ik nog leren.’
Als ik Amsterdam nu verlaat (ik kwam op m'n 28ste terug, vertrokken op m'n 20ste) is het anders: verantwoordelijkheid voel ik, en het weten van de weg.
Acht jaar Parijs maakten mij zo anders dan alle anderen, die ik ken. De afgelegde wegen herken ik pas achteraf, het weten waarom kwam naderhand, nu kan ik aan de hand van ervaringen in het verleden, de handelingen van het heden, de gedragslijn voor de toekomst bepalen. Ik maak geen plannen, ik ben een en al Plan. Alleen kwam ik in Amsterdam terug, zelfs zonder liefde, alleen - op zoek naar nieuwe zekerheden, die ik weer achter mij moest laten.
Zwemmen leerde ik, alleen. Hoe zuiver de mist die optrekt in de morgen van het laagland, hoe snel de afstand overbrugd. Gekozen heb ik voor het leven, in staat tot uitdrukking te brengen de meest subtiele schaduwen voor de betekenissen, die hun betekenis verloren hadden toen ik die nacht terugkwam, uit de periode van het ego-verlies (First Bardo), de hallucinaties (alles is hallucinatie; Second Bardo) en dit is de Third Bardo: ‘The Period of Re-entry.’
Het schrijven een verlossing: de wetenschap ligt in de schrijver, de ontdekkingsreiziger, de zintuiglijke waarnemer, de schepper.
Ik dacht de belangrijke boeken bij me te hebben, toen ik het grote huis verliet! En Ralph & Phil vonden de ongelezen boeken in de kamer, die wij achtergelaten hadden: Pirandello's akteurs op zoek naar hun verhaal, Hughes' High wind in Jamaica, Alice in Wonderland (‘Carroll was stoned when he wrote that’), Sherlock Holmes, Tom Sawyer en de laatste van de Mohikanen.
Jarenlang giechelen en lachen, maar meer en meer kom ik de lachers op m'n hand tegen: ‘Ik ben religieus geworden door de marihuana.’ Dat zou ook mijn antwoord kunnen zijn, want het
| |
| |
geloof van mijn vaderen bestond voor mij niet meer, toen ik met mijn moeder alleen leefde, van mijn zesde tot mijn zeventiende. En al is mijn vader opnieuw tot het geloof van zijn vaderen bekeerd, mijn geloof (aan geen kerk gebonden) zal ik hem helemaal opnieuw kenbaar moeten maken.
‘We kunnen in Parijs beginnen,’ zeg ik Reineke - we praten over de grote reis, ‘maar de eerste keer ben ik er blijven steken, en ik moest naar Amsterdam terugkomen.’ ‘Geeft niet, dan blijven we er een tijdlang hangen.’ Alles kan. Welke vele geloften houdt zo'n uitroep in, welke aanstormende herinneringen van geluk en blijdschap om de herwonnen vrijheid, die mij nu nog aan deze schrijfmachine bindt. Een nieuwe serie ervaringen: de reis is begonnen.
Schrikkeldag binnen enkele uren, we hebben samen gekozen, haar weg is de mijne. Ik kan me ook een reis vérder weg veroorloven; zoals Lodewijk afstand deed van zijn Appel-jas, kan ik me van het schilderij ontdoen: met het roerend goed, de materiële bezittingen kan ik de regels doorbreken. Waar laat ik de woorden? Hoe betaal ik de plichten? Hoe regel ik de maatregelen? Van nu af aan slechts déze regels mijn gids, en begeleider.
*
De mensen hebben het niet eens gemerkt, die dagen dat je God was, zegt ze geruststellend. Had ik me anders gedragen? Zij kon het weten, zij had het meegemaakt, zij had ‘ermee’ geleefd. Maar ze wist ook, dat het waar was. Zoals alles, wat nu waar voor mij is, ook haar waarheid is. Een paar nieuwe ontdekkingen hebben bezit van mijn ‘bodily functions’ genomen: ‘Man issues forth from bodily identification to assume his real form upon attainment of the great illumination. Such a man is best among men. He lives like a king - eating, playing, and enjoying women, possessions, and family, without identification with the body.’
Alan Watts, die in Psychotherapy East and West de Subhasitasamgraha citeert, geeft kommentaar: ‘The eyes and the ears, the nose and the skin, all become avenues of erotic communion, not just with other people, but with the whole realm of nature, for genital eroticism is simply a special canalization of the basic love which is the polarity of yang and yin.’
Het meisje Anne-Marie was in de kamer, om tussen de bloesjes
| |
| |
van Reineke iets te zoeken, dat ze meenam. ‘Het mocht!’ zei ze. ‘Ja, dat weet ik,’ knikte ik begrijpend; ze verontschuldigde zich omdat ze wist me in deze regels te hebben gestoord, niemand stoort me, ‘Ingetje kwam niet toe aan het lijfje, hè?’ Ze knikt, ik ben op de hoogte, ze gaat naar hetzelfde bal als ik, de eerste keer. Afscheid van de boekenfeesten, na deze week uit Hoogseizoen. Waarover heb ik ooit durven schrijven? Nooit kondigden de tekens zich ergens door aan, wanhopig zoek ik naar de regels uit mijn vroegere werk, die het weten zouden kunnen verraden - en ik vind niets dan een duizelingwekkende leegte. Ik schamper lachend: mijn eerste gepubliceerde gedicht (Podium, 1949) durfde ik Afrekening te noemen, waarmee? Ik was nog nauwelijks aan het ondergaan toe. Ik hoef niet eens nauwgezet in het verleden te speuren, van nu af aan weet ik alles dat ik nodig heb, en de noodzaak van mijn handelingen wordt benadrukt door de ervaringen van nu, de herinneringen van die ander, en mijn huidige visie op de toekomst. Ik sta voor elke verandering open.
Ik heb tot vandaag niet beseft hoeveel banden mij aan Amsterdam binden, dit verleden dat ik, elke tik onder deze vingers vandaan, van mij afschrijf, ik doe afstand van de papieren wereld die ik à part opbouwde, met blaadjes aan de muur, herinneringen die over deze handen heen dit boek worden binnengedragen, door de ogen die het resultaat van elke regel in typeschrift op dit papier bijhouden, zodat de interpunktie vanzelfsprekender wordt; tegelijk kijk ik naar binnen. Waarheen? Uit diezelfde situations-gouffres (Michaux) waarvan ik op dit ogenblik (hasjiesj) rechts van m'n bureau het bestaan weet, weerspiegelend op de lak van het gebeitste hout. Een openstaande bureaukast (opengeslagen door de drift van mijn aanslagen) en een helle lamp die boven mij schijnt, met de Beatles op Radio Luxemburg, en de herinneringen aan de vrienden in mijn kamer besloten.
Het is ook een kalender, met de week vol afgelopen witte dagen, waarvan ik de enkele afspraken maar met moeite kon nakomen, terwijl elke wél gemaakte en gehouden afspraak voor mij een bizondere diepe grond had.
Het fragiele bouwwerk van deze eerste pagina's kan nog steeds met een speld aan de muur geprikt worden, straks houdt de speld het niet meer, moet ik de ervaring van het oprapen weer meemaken, het besluit te nummeren, ja vooral het besluit te gaan
| |
| |
nummeren, weer nemen. Ordenen, niet meer als een losse aantekening aan de muur als de vele andere onbegrijpelijke tekens (die mijn vrienden proberen te ontraadselen, terwijl het slechts geheimschrift voor mijzelf is) en dagelijks komen er nieuwe aantekeningen bij, andere vallen weg. Op de zwartgeverfde papieren muur de witte vlekken van het licht dat ook op het verleden (opgeprikt of niet) schijnt, zoals wij ook het licht kunnen zien van de sterren, dat miljarden lichtjaren geleden voor ons scheen en dat nu allang weer is opgegaan in ander licht, het groter licht van One over infinity. Op de radio in de buurt van de driehonderd meters een gebed in het Arabisch, rond negen uur 's avonds. De man bidt ook voor mij, ik kan me maar met moeite laten gaan, zoveel is vreemd nog in wat hij weet van zijn God na zoveel jaren anderszijn, en ik blonde christen, die mij moet overgeven aan deze wrede vader van de woestijnen, waar de gebeentes blakeren en vergaan in de helle zon, de woestijnen waarvan ik me nauwelijks meer een idee kan vormen, sinds ik einde 1956 een daglang (het leek eeuwenlang) elke sekonde sekondenlang over die woestijnen heenvloog; ongeschapen lege gebieden, in het raam van een patrijspoort. Niets dan natuurvormen, de meest simpele en uitgebleekte, rotspunten van bruin oker, als tekenen van het nagelatene, dat hieraan was voorbijgegaan. Een schepping die nog op adem lag te wachten, tussen Turkije en India, mijn kunst is niet de beschrijvende, flagrante details in herinnering brengende. Mijn kennis is er een van het kaleidoskopisch kameratechnisch geperfectioneerde Oog, dat de werkelijkheid ziet als een hallucinatie in de oase. Ik zit in een warme kamer, ik heb het koud.
Mijn eerste ontmoeting met een ‘artiest’. Dat was Jos M., die me mocht verleiden. Ik zie de toen (en waarom niet: nog) mooie magere jongen, met Indische trekken, zacht lang bruin haar - hij leek op Krishnamurti - die mij zag, ik zijn Lolita. Hij heeft twee jaar kunnen wachten, twee jaar verliepen tussen de eerste nonverbale kontakten, totdat de volgende stap in de menselijke relatie werd gelegd (de ontmoeting bij de poppenkast op de Dam) en ik hem bezocht; hij mij in de liefde inwijdde.
Ik durfde te spreken van lijden. Balancerend langs deze afgrond van weten en scheppen wordt elke daad als een ondergang, een death-wish. Als ik maar één van de spelden zou laten vallen, die ik (uit het ronde blikken doosje gepakt) op mijn handpalm geschud
| |
| |
heb. Maar ik volbracht de akrobatische toer, de meest eenvoudige: man pakt spelden uit doosje, gebruikt er twee van om twee papiertjes aan de muur te bevestigen, legt de andere spelden vervolgens weer uit de handpalm in doosje, en herbegeeft zich aan zijn schrijfmachine. Het is de twijfel, de duivel. Hoor je me? had ik moeten zeggen, in plaats van: Hoor je hem? Ik was naar voren gelopen, om de stem van de Arabier te laten horen: zijn stem drong dwars door het huis, dat schudde op zijn balken, zoals dit bureau resonnerend meewerkt. Verholpen. Stilte na plaat.
*
Ik schrik terug van m'n woorden.
*
Basic English. These are the things that everybody wants to hear. I want you to listen. This is our voice. I've chosen a very simple form. The simplest forms are chosen by truth. And I borrow freely. For the best things in life are free. Be who you are. Be a God. Be a man. Or, bless you, who can be like the jazz-musician called Monk, of whom it is said (Time, february 28, 1964): ‘the few other people who have ever known Monk in the slightest all see a great inner logic to his life that dignifies every thing he says and does. He never lies. He never shouts. He has no greed. He has no envy. His message is noble and strong, as Nellie (his wife) interprets it to their children: Be yourself. Don't bother about what other people say, because you are you. The thing to be is just yourself.’
*
In dezelfde, niet langer vreemde taal een Shéhérazade-gedicht (in smoking):
I wear no uniform. I am a writer on his way to a ball. I am having a ball: God is with me. God is in all of you, who are looking for light, looking for the way to the light/like I have to know my way to the ball. For I have made a great discovery: God is here, and I am a witness to the fact, and so are you:
God is within you, in all of you,
who do understand me, and who do not,
and do believe me, or believe me not:
| |
| |
God is here. He is in all the things we know.
He is the most hidden thought. The most wide-open space within you:
I make one rule and then - I can't make it:
Look up into the sun, and try and can.
(Mei: de woorden komen me bekend, het ritme vreemd voor bij hertikken - een gedicht vier maanden later (en dit is alles poëzie) is soms geen gedicht meer, in dit geval dagboeknotitie: het zal moeilijk worden: ik herken het ritme van Gerald Manley Hopkins, die ik juist opnieuw gelezen had. Wat betreft het Engels: niet mijn moedertaal, wel die waarin ik het meest intens communiceer, dankzij Stephen, dankzij acht jaar UNESCO, vaak is ook het Engels onvervangbaar, vanwaar aan te treffen hier. Is hiermede je vraag beantwoord? Het ritme is een eenvoudige anapest/trochee, lees Hopkins (Penguin-ed.) eens: een van de grootsten. Zijn poëzie is alomvattend, men vond bij Hopkins: ‘a terrible pathos - something of what you call temper in poetry: a right temper which goes to the point of the terrible; the terrible crystal.’
Het motto grijpt me meer dan tien jaar later bij de strot, zelf zegt hij: ‘I could wish that my pieces could at some time become known but in some spontaneous way... and without my forcing.’)
Drie pagina's gedichten, die ik niet kan publiceren. Het gebeurde niet (ik wilde vanaf het podium van het Concertgebouw voorlezen, jaja), het is goed dat het niet is gebeurd. Dank. Dank nu, Reineke.
Ik schijnheilige, ook, schijnheilige.
Jullie hebben alles met mij te maken, niets met mijn nummering te maken. Ik mag weglaten. Heer en Meester.
Het zijn belangrijke dagen. ‘Béni le jour. Béni le soir. Entre les étoiles le Seigneur a écrit ton nom.’ This is Radio Atlanta, 199 meters, the time: a quarter to seven. (25 mei, dear Sir, why this record now?)
Het hitwezen wordt religieus: ‘I believe’, ‘I can't live in a world without love’, ‘Go tell it on the mountains.’ Ik ben een kenner; vier maanden lang leef ik met tophits, als ik werk.
‘Ik heb nooit beter dan tussen u geleefd/, dat is wat ik tot op heden kan zeggen. Het ga u wel. God is met u. Om dit leven te leiden.
| |
| |
Levend als een koning, eet ik en speel ik, het spel der hovelingen.
Een aantal vanzelfsprekende dingen, zo vanzelfsprekend, dat zou ik ze schrijven, het misverstand rond het image vergroot. Ik boks niet alleen tegen jou op, maar ook tegen de betalende abonnees van onze bladen ('s morgens De Telegraaf, 's avonds De Courant Nieuws van de Dag) en hun taboes. Die van m'n buren. Ik probeer op veel lagen tegelijk te communiceren, ik scheid te vlug de bokken en de schapen, ik oordeel nog, en niet altijd alleen maar méde. Ik heb Gods wil tot mijn beschikking, bijvoorbeeld, en de waarheid in pacht.
Maar hoe voorzichtig moet ik omgaan met deze gaven. Gaven, van het werkwoord geven, mij gegeven.
|
|