Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
donderdag 27 februari 1964 [de tweede dag]Wat te zeggen? Ik heb niets meer te zeggen, ik ben een middel, dat aan het doel beantwoordt. De woordenschat, die uit de spiegel in mijn huig komt, is een andere stem. En voor wat niet ik te zeggen heb, moet ik de woorden vinden, de beelden, de gedachten, het leven dat ik geleid heb, een verhaal als elk ander. Dit verhaal, het uwe, het enige. Hij heet bijvoorbeeld Karel Appel.
Tekst voor een tentoonstelling (Galerie Krikhaar, Amsterdam) ‘Karel Appel, of een les in één gedachte: hoe leer ik kijken? Niet elke mens die kijkt is een kijker, niet elke vitalist een mens die leeft. En niet elke uiting van pop-art het werk van een populair artiest. Karel Appel is het, een man uit het volk, dat zo lang zonder kultuur heeft moeten leven, omdat de kunst er was voor de enkele ingewijden, de betere standen. Karel Appel heeft lak aan de kultuur en de betere standen: wat hij doet (sinds de eerste stappen op het pad, dat het zijne zal zijn tot de dood hem bindt en scheidt) is het openbaren van het leven, dat in zijn handen een machtige, overweldigende gestalte krijgt, angstaanjagend en indrukwekkend, ware het niet dat wij meer aandacht hadden besteed aan de uiterlijke indrukken: New Yorks sky-line, de kampen guaranteed XXth Century, de Parijse mannequin-clochards en de domweg gelukkige Dapperstraat. ‘Vroeger, toen ik schilderde - want dat is veel belangrijker dan die uiterlijke dingen en feiten eigenlijk, Simon - had ik bijvoorbeeld enorm veel last van inzinkingen. Dan moest ik in m'n bed gaan liggen; soms voor drie dagen.’ Ik had een bandrecorder, die feilloos registreerde, en ik luisterde niet, of nauwelijks. (Het verhaal van Karel Appel, een proeve van waarneming, Grote Beer, 1963). Het staat er allemaal in, voor die meer wil weten van de schilder, die z'n drie dagen inzinkingen het belangrijkste achtte, omdat de wereld alleen vergaat van binnen, zoals het leven ontstaat van binnen, en de werken van Karel Appel van binnenuit groeien onder zijn handen, gewillige werktuigen van zijn zintuigen. Het narcotisch gestamel van een eerstgeborene, die zijn wereld nog scheppen moet. Appel, de ekstase. ‘Trust your inherent machinery. Be entertained by the social game you play. Re- | |
[pagina 60]
| |
member, man's natural state is ecstatic wonder, ecstatic intuition, ecstatic accurate movement. Don't settle for less.’Ga naar voetnoot† Appel, die maar zelden met minder genoegen neemt, eksposeert voor het eerst in jaren in zijn geboortestad. Het is een Heuglijk Feit.’
Het spel is weer begonnen, al is het kind man. Ik was opeens een jongen, die het vreemd vond dat men hem aansprak met ‘meneer’: mijn sokken slobberden om mijn hielen, mijn schoenen waren tientallen maten te groot. Ik was zo naakt als bij mijn geboorte, ik heb de tijd afgelegd - de enige slag aan mijn lichaam is mijn hart - en ik had niets te zeggen, ik was leeg van binnen, de vijanden waren verdwenen. Een pijnlijke geboorte, ik wist niet meer of het de voeten waren eerst, of het hoofd. Met de mescaline-snee geboren: uit het niets, in het alles. Probeer me te geloven, alle dingen zijn voor mij heilig, onafwendbaar aanvaardbaar. Onomstotelijk. Het bewijs ligt in de ervaring; het enige bewijsstuk dat ik overleg. Ik huil om Matthias, die met me mee wil. En het nog niet kan. Ik mag niet vragen: ‘Wil je met me mee’, ik moet wachten tot Elize hem zegt: ‘Ga maar mee.’ Haar laatste woord: ‘Sterf’. Ze weet niet, dat ik voor haar al duizend doden gestorven ben. The ecstacy of suffering, de onverdraaglijke pijnen van het scheiden, afstand-doen. En ik sta pas aan het begin van mijn weg. Mijn haat van vroeger wordt me duizendvoudig terugbetaald. Waarom wist ik niet beter? Het antwoord ligt in de vraag besloten. Omdat ik zou weten, waarom ik schrijf. Omdat ik nooit alleen ben, met mijn wil, op mijn weg, met Reineke.
*
Hoe lichthartig gaan de mensen met elkaar om: met horten en stoten leren zij ervaren (leren zij uit de ervaring?) hoe teer ook de gevoelens van anderen zijn (leer ik ervaren). Misverstanden in mijn relatie tot Stephen, een onbegrijpelijke labiliteit, de eerste brief die ik niet wilde posten omdat ik dacht hem tegen te komen (na een gemaakte telefonische afspraak) en zijn niet-verschijnen, naast de door Lodewijk gemelde depressie. Hangt zijn | |
[pagina 61]
| |
leven van het mijne af, nadat ik hem dit weekend in leven heb gehouden? Vanwaar zijn gevoel uitgelachen te worden, hij in wiens lach werelden vergaan? ‘I've given up doing things for myself 3000 years ago,’ zegt hij, en ik weet het: hij spreekt de waarheid. Een tweede brief, waarin ik hem vraag de eerste niet te lezen (die over mijzelf gaat), ik houd me voortdurend met hem bezig.
*
Een mysticus (definitie): hij, die in de toekomst gelooft. Met vertrouwen in de toekomst, in het Nu, ging ik vanmiddag bij Constant vandaan. De eerste nieuw-babyloniërs, in een wereld waarvoor ik vorig jaar het preambuul ontwierp (10 litho's met een tekst, De Eendt, Amsterdam, ƒ150,-): wij allen. Geen journalistiek, beloofde ik mijzelf, maar ik zal over Constant schrijven waar en wanneer ik maar kan. Ik opperde zelfs het idee voor een stichting N.B.i.o. (in opbouw), omdat Constant een definitie van de avant-garde gaf, die het groepsverband inhield.
*
De zoon van de grijze. Al op z'n twintigste gaf hij het werken op (tot verbijstering van z'n omgeving) en hij stond in plaats daarvan enkele keren per dag tien minuten op z'n hoofd. Ik zag hem wel eens, als ik, elf jaar, met mijn moeder, naar ‘de grijze’ ging, waar ze urenlang samen konden kletsen (de grijze luisterend). Hij zat er maar, glimlachend, hij had me kunnen inwijden: hij keek door me heen, herkende me niet. Wat was er vreemd aan het huis? Ja, de eerste keer dat ik een planken vloer zonder vloerbedekking zag (herinner ik me). Op wat me nu, na enkele keren beitsen, vanzelfsprekend lijkt, heb ik toen de ogen uitgekeken. Ik heb er langer dan twintig jaar niet aan gedacht; het zijn de zuiverste herinneringen, onaangetast door het gebruik (vertelsel, verhaal, literatuur, oraal of in geschrifte). Ze liggen klaarwakker, wachtend op betekenis, inhoud. Wat nu? Wat deze? Heb ik me niet voorgenomen: Waarheid in geschrifte? Terwijl de nieuwe herinneringen zich vestigen, nergens vestigen, overal waar gedachten van mensen ontstaan uit de geboorte van hun weten, slaat de deur dicht achter Gerard Fieret, die langskwam met een tas, een tafel vol Boeddhabeeldjes, Shiwa's in koper, reisaltaartjes | |
[pagina 62]
| |
van filigrain zilver, huismaskers uit Nieuw-Guinea en ander schoons. Ik gaf een beeldje een kus mee voor de volgende achthonderd jaar; Gerard scheidde voor een luttel bedrag (waarvoor hij zich ettelijke malen verontschuldigde) van een halsketting uit Nepal: grijs zilver, als de kristallen parels van een kroonluchter, beslagen met enkele tientallen rode steentjes. Geen angst meer bij het denken aan de ontmoetingen met mensen; opgewondenheid bij het vooruitzicht. Paul Adams Sitney vertoont films. Coverstory in Time over Thelonious Monk. De Londense correspondent van Het Parool brengt verslag uit van een t.v.-uitzending, waarin Burroughs en Alexander Trocchi het hunne zeggen over de middelen. Vreemd de bekende argumenten in het krantejargon van de ‘objektieve buitenstaander’ die immers niet bestaat, aan te treffen: begrip op een ander plan. Brakhage's Dog Star Man: uitbarstingen en implosies op de zon, het geheim van de mens. |
|