Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermdvrijdag 22 mei 1964 [eerste tussenspel]Ik pijnig mij de hersens, terwijl ik het niet-pijnigen moet leren beoefenen. Ik moet niet leren oefenen, ik moet nog steeds afleren. Ik moet niet achter elke reden een andere reden zoeken, ik moet de dingen nemen zoals zij zijn, niet zoals ik zou willen dat ze zijn, ik moet het niet zelf weten, maar het weten moet me helder zijn. Ik modder in mensen hier rond (de eerste namen zijn gevallen) en ik wentel zelf nog in de modder. Afstand van het prostituerend ervaren; uit liefde ervaren. Het laatste geheim voor Reineke. Onder geheimhouding (verzekerd). Wie ben ik? Ik matig mij het weten aan (over Henri Michaux, Charles Mingus - zie verder) en controleer mijn weten. Ik stap het Stedelijk Museum binnen en vraag naar de krantekritieken over de Michaux-tentoonstelling. Het blijven kranteknipsels; domme vergelende papiertjes. Ik wil schilderen, ik wil een school stichten, duizend ideeën en één fluitketel die om m'n aandacht gilt. Thee. Voor bezoekers. Kom binnen. Zo leef ik. Er zijn ogenblikken dat ik je nodig heb. Ik ben niets zonder jou, toevallige voorbijganger-ik digGa naar voetnoot† je, wie je ook bent. Ik wil je schilderen, | |
[pagina 53]
| |
de manier waarop je de koffiepot leeggooit, maar laat je kind met huilen ophouden. Huil zelf eens, denk eens na. Weet wat je moet laten. Weet wat je moet leren. Ik dig Ray Charles, als hij nog zingt als Champion Jack Dupree. Zelfde stem, herinner ik opeens. Let's have a ball... Dat was zuiver jazz, rhythm and blues, ook al Ray Charles. Anekdote: Bud Powell tegen Ray Charles: It is true you're blind? Ray Charles: No man, I ain't blind. Powell: You sure look blind. Ik heb gesmeekt dat deze pagina's zin mochten hebben. De zin, die ik zie, die ik weet, die ik zover mogelijk zal trachten uit te breiden. Niets is zonder reden gebeurd. Ik hoef de redenen niet meer te achterhalen, ook het zo-zijn der dingen zal ik aanvaarden, ten koste van de wartaal. Ik zal het handschrift hervinden, dat verloren ging - ik zal niets hoeven te verhullen, of alles. Welk gordijn sla ik open, welke sluier ontneem ik wie of wat? Brahmanistisch idee van de Godheid: de sluier van de zintuigen weggerukt. Ik weet van het licht, oorspronkelijke versie, ik ben een eenvoudige handlanger, in het duits een Helfershelfer. Ik ben des helpers helper. Adriaan helpt mij. Ik Adriaan. Een latihan gezamenlijk, ik had er behoefte aan, latihan als badhuis, biechtstoel, geboorte. Mijn LSD-snikken in 1959 (op een bandje, prof. B. en zijn assistenten konden hun oren niet geloven; lieten Elize afluisteren: doet hij dit thuis wel eens?) opnieuw zinvol verwerkt. Het is het geluidloze huilen op de zelfportretten van Michaux. Ik doe het thuis wel eens, als ik niet meer hoef te denken. Ik ben voorgoed bedroefd geweest, Huubs zegevierende strijdleuze, die tot onderdeel in een theorie is geworden. Met Herman Swart langs Simon P. geweest, Zusje showde Sippe. Hij mij weer in het Stedelijk Waki Zöllner, 28 jaar, school in München voor schilders, onder wie de 36-jarige Amerikaanse Violet Ellis, een negervrouw uit Louisiana, die al zes jaar in Duitsland als verpleegster in een ziekenhuis werkt. Had ik een kunstzaal, ik zou haar ‘primitieve’ schilderijen klein formaat (hij had er een paar bij zich) tentoonstellen, zoveel vreugde, openheid, liefde. Alles van nù, feesten, carnavals, bloemen, stadsge- | |
[pagina 54]
| |
zichten, vrolijke levende kleuren zonder enige aangeleerde techniek op het doek gebracht. Ja, het lijkt, het is haar heden. In het München van ‘Hitler’-Duitsland, ik kan weer duits spreken: Warum gefällt es ihr besser bei Ihnen als in the States? Wegen des Rassenproblems? Hij knikte. Mijn huis staat voor hem open. Ik zou het hier willen hangen, mensen van de straat binnenslepen, kijk, dit wordt nu gemaakt; elk schilderij is een getuigenis. Ik heb m'n huis vol getuigen: Bill Coleman, Aadje Veldhoen, de glorieuze Appels, Corneille, Lucebert, Sippe Huismans, Joop T. en zovele anderen. Elk boek ook is een open boek. Elk woord welgemeend. Elk mens, die weet, aanvaarden voor wat hij is? ‘Geloof jij in de Getuigen?’ Ralph & Phil, bedoelt Adriaan. ‘Ik geloof in de mensen, die in zichzelf geloven, als ik hun weten op andere terreinen heb leren aanvaarden.’ Met de kennis, vergaard door verstand, zintuigen en misschien intuïtie, oordeel ik (voor mijzelf). Wie ben ik, die aan anderen durf raken? Ik kan de stemming met moeite terugvinden, uit de latihan. Laat ik met andere ogen mogen zien, als ik ze opendoe, smeekte ik, de ogen gesloten. Ik mag niet smeken. Ik ben het antwoord. Ik heb andere ogen, de mijne. Geef me de kracht Thomas te helpen, voor hij meer onheil aanricht, bad ik. Leer me af te willen. Laat me niet denken aan dit boek, dat geen gedachte lang uit mijn gedachten is. De bijna-blinde schrijver Borges, de blinde dichter van het Verloren Paradijs, Milton, dikterend. Ik dikteer nog mijn vingers, ik blinde ooggetuige. Leer mij zien. Zie mee. Wat jij ziet (jij lezer) is even waarachtig, even ongeëvenaard levend. Het zijn niet alleen ‘de grote kunstenaars’ die Zien, en hun zien in materiaal kunnen onderbrengen. Ook jij kunt Zien, laat je leven die kunst zijn. Ook dode schrijvers leven, ook de zelfmoordenaars Pavese, Dagerman en Sadegh Hedayat. Geert, ontruk me deze pagina's. Ik heb nog zoveel te doen, en ik kan het alleen maar achter deze tafel, terwijl Adriaan naast me naar buiten kijkt. Een mens mag nooit wanhopen. Wanhoop is des duivels. Latihan - exorcisme. ‘Simon gaat meteen gebukt liggen huilen,’ verklaart Reineke aan Adriaan, die opmonterend zegt: ‘Trek je het leed van de wereld niet al te erg aan.’ Ik heb gesmeekt: laat me aanvaarden. Zelfs dat aanvaarden. Ook dat ervaren. Jezus stierf voor mij, voor al mijn zonden, aan | |
[pagina 55]
| |
het kruis, de boeddhistische monnik ging voor mij, ook voor mij, in de benzine zitten (niet voor niets zag ik vandaag de fotosequence in Décollage/4) en ik kromde mijn rug al bij voorbaat, voor de pijn van het aanvaarden. Maar het aanvaarden doet geen pijn, de pijn is over. Ik mag geen pijn meer lijden, als ik onderwijs. Dit is nog een boek van de feesten van angst en pijn. Ik zal schrijven van liefde, over liefde, uit liefde, door liefde. Liefde voor m'n werk, mezelf, m'n leven, m'n vrienden. Einde eerste tussenspel. Ik spring in het vlugge voorbijschuivende vlaggende verleden.
Godfried Benn, door Nico Rost in De Nieuwe Stem (mei 1964) herdacht: ik herlees zijn Provoked Life (Provoziertes Leben), an Essay on the Anthropology of the Ego (in het eerste nr. van The Psychedelic Review), en zijn Das Genieproblem, over het standaardwerk van Lange-Eichbaum: Genie, Wahnsinn, Ruhm. Ik geloof, met Benn, in de samenhang tussen krankzinnigheid en genialiteit, ik geloof dat veel genieën krankzinnig zijn, dat er genieën tussen ons rondlopen (heiligen, helers, zieners) die voor de buitenwacht krankzinnig of alleen maar ‘anders’ zijn - ik kén ze. Ik schrijf over hen. Krankzinnigheid is een woord, dat niet hoort te bestaan, like crazy, man, crazy: gékzég! Het is zo eenvoudig, uit te leggen wat een genie is, mag ik het doen in een volgend boek? Dat zal ik opdragen aan Hans S., aan wie ik in 1955 vertelde dat ik een genie was, ik zat op de w.c. en keek naar hem, op de boulevard Garibaldi, tussen de muren vol opgeprikte lucifersdoosjes, een geniaal-krankzinnig vertrek, en ik vertelde het hem - de reden ervan ben ik vergeten, misschien waren we high, zei ik hem alleen maar de waarheid, had hij recht op de waarheid, zoals ik hem ook had ongeturnd(de kleine notitieboekjes in de aanslag lopen de nieuwe vrienden langs de boekenkast, en ook ik, nu nog ook ik) en ik denk er jaren lang niet over, waarom zou ik, ik ben àltijd bezig, daarom heb ik geduld en ken ik geen verveling, totdat hij tijdens een interview voor de HP in 1962 de vraag op me losschiet: ‘Denk je er nu nog zo over?’ Ik antwoord intuïtief. Maar ik ben het maandenlang vergeten. Ik heb me zoveel met God beziggehouden, de laatste maanden, dat ik het vergeten was. | |
[pagina 56]
| |
Ook dat is waar, en niet alleen omdat alles waar is, maar omdat het de gelijkgerichte ervaring is. Uren later: er staat meer in dan ik hier kan vertellen. Het volgende boek, voor Stephen, who knew first, en langzamerhand is het voor jullie allen. Dan zal ik dat boek schrijven waarin het hele waarom wordt opgeschreven (afdeling: Voor de hand liggende projekten) (ik leef deze weken van projekten). Ik speel met projekten. Ik leef van projekten, waaronder het grootste: tik verder aan de grote stapel naast me, je bent nog steeds de eerste dag bezig. Met de eerste dag. Aan de eerste dag. Elk woord waar. Nu. nog zit ik vol. Ik kan nooit legen. Nu pas leer ik ervaren, wat de dingen bewegen. Jarenlang onderhevig aan gebeuren, en het betekent niets. Opeens gaat alles leven, en ik weet niet waar ik het vast moet houden, alles beweert, zegt, verklaart, bewijst, toont aan, zonneklaar, waarom, hoezo, wat dit betekent, waarom niet anders, wat moest, wat ging, in welke mate, en op welke wijze. Alles weten. En je mag niets vergeten. Je vrouw moet niet voor niets volmaakt zijn, ze is je konstante begeleider.
Kwartier voor Opland Het is kwart over acht, als ik dit schrijf. Om halfnegen is de opening van een tentoonstelling van Opland. U hebt allemaal de uitnodiging gekregen. U hebt ervan gehoord. Daarom bent u hier gekomen. opland Schilderijen Vernissage Herengracht 49 22 mei 20.30 Er staat in dit kwartier van kwart over acht tot halfnegen nog veel te gebeuren: miljoenen baby's, ik ben het juiste getal vergeten, als ik het opzoek, is het kwartier verstreken, worden geboren, driehonderdvijfenzeventig jazz-fans over de gehele wereld luisteren naar Coltrane, vierhonderdvijfendertig miljoen tweehonderdvijfendertigduizendzeshonderdennegentien Aziaten beluisteren Ravi Shankar, dat wil zeggen, dat lijkt erop, het lijkt er niet op, in dit kwartier slaat het hart van Rob Wout vijftien keer ongeveer tachtig keer is heel veel keren en soms slaat het harder, als | |
[pagina 57]
| |
hij boos kijkt, of zich enthousiasmeert, of nog harder lacht, want dat is adrenaline, dat komt via het hart in het bloed, en vergeef me de termen want ik mag hier alles doen. Ik mag ook openen. Over een kwartier mag ik een tentoonstelling openen, want Koningsberger heet de man, zit in Polen. Ik mag het doen. Wie ben ik. Ik ben toevallig heet dat op dezelfde dag als Rob Wout geboren: 18 juli 1928. Het is een van duizend overeenkomsten, maar naast miljoenen geestelijk en lichamelijk nog ontelbaarder gelijkenissen zijn er de miljarden onevenredig versnelde, onvertaalbaar snelle en wisselende niet-gelijkenissen, zijn er de individuen. Er zijn niets dan individuen, ieder van u is ook een mens, we leven tussen miljarden ook-mensen. Opland is een van de allerliefste ook-mensen, die ik ken. Er gebeurt zoveel op deze wereld vol mensen. Er is veel liefde. Er is enorm veel liefde. Er is nog nooit zoveel liefde geweest. En geen wonder. Want het is geen wonder. Het is ook een wonder, het gebeurt zonder dat wij het merken, het gaat leven in onszelf, het is als het driedimensionale oog dat gaat kijken, van binnenuit, en het schilderij, de wereld, het leven, de mensen, de dingen gaan met een extra-dimensie bewegen. Het gaat niet voor niets bewegen, het beweegt uit liefde, het is leven in vereniging, van mensen met mensen, en dingen, en alle flora en fauna. Het is alle leerboekjes opnieuw opzijgesmeten en opnieuw begonnen leren en lezen: ‘to search for love is to experience life.’ ‘Zullen we gaan, Simon?’ ‘Het kwartier is om, Simon.’ ‘We gaan, Simon.’ En ik heb nog niets gezegd. Het is allemaal nog te zeggen. Het is door een ieder te zeggen, je kunt het allemaal zelf zeggen: je kunt Rob Opland zeggen wat je ervan vindt. Want ik heb nog niet gekeken, ik keek vreemd op toen ik het oranje affiche las: Schilderijen Opland Herengracht 49. En ik had nog zoveel willen zeggen, van Opland vroeger, en van het mysterie achter het adres Herengracht 49, en de vele wegen die zich van hieruit zullen kruisen, want dit is een bekend adres. Als ik zo om me heen zie, wordt dit een bekend adres. | |
[pagina 58]
| |
Ik zal jullie er graag terugzien. Ook Opland. Ik ben trots op mijn soortgenoot Opland, want niet ik, maar hij Opent. Ik heb niets gezegd van z'n schilderijen. Ik heb een schilderij thuis waarnaar ik langzaam heb leren kijken, ik zie het elke dag anders, het is telkens opnieuw, telkens als ik ernaar kijk, duizend onbewuste keren per dag, een nieuw schilderij. Wie weet is het van Opland. |
|