Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Vanavond weer zo eenvoudig hoog als ik me in jaren niet gevoeld heb. Het is een hoogte van heel vroeger, de eerste jaren in Parijs, in een kleine auto die aan de volle Canadees Danny toebehoorde, die als redakteur bij een internationaal persagentschap (ap of up) werkte. Hij had een klein appartement, een telefoon, twee vrouwen, altijd geld, altijd wat te roken, een grote kollektie platen, we zaten er vaak met zes of acht man en maar lachen en maar lachen (het was de eerste maal, dat het lachen naar Amsterdam overwaaide) - steeds rustiger ben ik gaan praten in die jaren. Ik was een Nederlander, nog niets op zijn geweten, niets was er waar van een hele vaderlandse letterkundige revolutie (‘Who the hell reads dutch?’ vroeg zich vorige week het Algemeen Handelsblad af) die nog moest worden waargemaakt in die auto, tegen het Luxembourg aangeparkeerd, het straatje om, bij de Tournon. Simon hoeft niets meer waar te maken, staat op het punt van de weg waar hij beide wegen kiest: willen waarmaken, gewaarmerkt hebben. We were there, zei ik tegen Don: Parijs maakte van mij een ander mens, een andere Nederlander, anders dan anderen, die ook weer anders dan anderen zijn. Horende het geheel van muziek en avond en highzijn en die De Ruyters met een i en een i-grec, en iedereen lachte, al die mensen tegen wie ik naar waarheid kon zeggen dat ik van ze hield dag dick dag marijke dag rob dag kaspar dag enzovoort, het waren er wel dertig, tot en met dag ludwig dag reineke die aan de deur stonden: ik houd van jullie een voor een ik houd van jullie allen tegelijk en we willen er van af, maar het blijft een eeuwige strijd within tussen goed en kwaad, en het gaat erom wie van twee je laat winnen, als je het maar weet voor je - ik besef het belang van de jazz-and-poetry, al is het slechts voor mezelf. Omdat ik iets doe wat ik ten einde wil brengen, omdat Piet Kuiters iets aan de gang heeft gezet (‘free jazz’) wat ik wil blijven horen. Ik heb geprobeerd het in een paar woorden uiteen te zetten toen Arend me vroeg of ik niet wat kon ‘improviseren’. Klaas, 19 mei 1964: ‘Ether is een bewustzijnsverlaging, maar een verhoging van het onderbewustzijn. Het bewustzijn? Wat je nu beweegt.’ Het komt in het handschrift van een ander, onder mijn tikkende vingers al niet meer als hetzelfde over. | |
[pagina 34]
| |
Ik zocht naar uitlatingen van Pietje, die hij me in die Zadedagen eind 63 deed (Larry liet ons, ongerust, achter, schreef na het proces: de zaak zal nu wel kapot zijn, hè? We hadden gedrieën Jazz, inc. opgericht - waarin alle toffe jazz, poëzie, happenings, acts, battles of the instruments in een ideaal-situatie voor ons klaarlagen), over zijn Newyorkse tijd; over Monk en Misja Mengelberg, Powell en hemzelf (‘you may consider him my brother’), over Cecil Taylor en Ornette Coleman. Boeken konden het antwoord niet geven, ik twijfelde aan het schrijven, dat indirekte kontakt, het enige waartoe ik niet in staat ben, ik zocht het in de tape-recorder, in de opzetten voor korte verhalen (en ik draag de figuren in levenden lijve bij me); ondertussen verdween Pietje naar Noorwegen om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn; hij kwam terug, niet de gevierde, en verdween met zijn busje naar Spanje, waar ook Larry en Barbara de zomer doorbrengen. Op Ibiza kon hij spelen, weer met Ti Ti, volgens de Volkskrant loopt ook Jan Blok met het idee rond op Ibiza een jazz-club te openen. Open. Jazz is een taal. Een handvol papier wierp ik weg, een andere handvol zocht ik uit voor vandaag, om mee verder te leven, maar het blijft achteromkijken; ik kan het niet zomaar in de vuilnisbak gooien, al verdwijnen de betekenissen soms uit de vlugge notities. Maar als ze iets betekenen, is het zoveel, dat ik deze pagina's weer opnieuw wil beginnen; in hoeveel facetten benader ik niet degeen, die ik nu ben. Die het weet. Zo'n beetje niets weet. Voor de jazzliefhebbers zocht ik mijn taal, vellenvol pagina's die ik niet las; het ging eenvoudig niet. Ik moest elk woord op zo'n duidelijk niveau waarmaken, en de begeleiding moest passen. Ik zocht het in de korte uitlatingen, ik legde uit dat de ekstase bij mij niet op toon- of ooghoogte lag, maar dat de woorden bij mij zouden groeien in hun eigen betekenis, naar het ervaring-loze, waarin wij allen éénmaal één zouden zijn. En ik zag niet eens de angst van Pietje: ‘Ik zat echt in angst of de musici wel zouden komen. Nu niet meer. Ik maak me niet meer zo druk als vroeger,’ zei hij drie maanden later. De musici kwamen (en komen): het is hun living Enkele centen verdienen ze er mee. Er zijn mensen die van enkele centen kunnen leven. |
|