de officieren gekozen. Bijvoorbeeld, een burger vecht vandaag misschien in de gelederen als gewoon krijgsman en wordt morgen gekozen tot veldcornet of kommandant, en het is heel goed mogelijk, dat hij eenige dagen later vechtgeneraal wordt. De officier woont in hetzelfde district al zijn burgers. Zij kennen elkander uit de gewone samenleving. Sneuvelt een burger in het gevecht, dan gevoelt de officier dat een bekende vriend is weggerukt, wiens familie hij, indien nog in het land der levenden, na den oorlog als weduwe en weezen in rouw gedompeld zal aanschouwen. Hetzeltde gevoel bestaat bij een burger voor den officier. Onze officieren kunnen in twee klassen verdeeld worden; de dappere en de bange officier. De dappere officier vecht gewoonlijk, waar en wanneer hij een kans heeft; terwijl de bange officier altoos eerst op orders wacht, vele plannen maakt om een gevecht te vermijden en gewoonlijk erin slaagt uit het gevaar weg te blijven. En het gebeurt nog al dikwijls dat de burgers zulk een papbroek op de handen dragen; want, zeggen zij: ‘Hij houdt ons uit die gevaar.’ Mijn ondervinding is dat, zooals de officier is de burgers zijn. De officieren waren er beslist de schuld van dat enkele kommando's een slechten naam kregen. Jonge officieren hebben gedurende het laatste jaar, 1901-1902, bijkans geheel en al de plaats van de oudere officieren ingenomen. Vele oudere officieren werden moede en gaven zich aan den vijand over. Vele werden van hun bevel ontheven, omdat de toestand veranderd was, en de jonge burgers beter in staat waren met den tijd mede te gaan en zich naar de omstandigheden te schikken. Bovendien is de jonge officier ijveriger, valt hij den vijand altoos lastig, is hij meer genegen een aanval te wagen en minder geneigd tot retireeren of vluchten. Ik moet hier vermelden dat ik, waar ik van jonge Boerenofficieren spreek, geen kinderen van zeventien tot twintig jaren bedoel, wat ik wel meende, toen ik van jonge Britsche officieren
sprak. Hoewel er