| |
| |
| |
Belangrijke bijvoegsels.
| |
| |
Het voeden en kleeden onzer kommando's.
Reeds in Maart 1901 gevoelden wij de moeielijkheid de kommando's steeds van levensmidden te voorzien. Te Hectorspruit hadden wij in September van het daaraan voorafgaande jaar afscheid genomen van het commissariaat en vanaf dien tijd werd de voeding der burgers voor ons een van de ernstige en ik mag zeggen, zorgwekkende kwesties. Wij hadden geen geregeld commissariaat meer; want er bestond voor ons geen bron meer vanwaar de in- of aanvoer kon geschieden. De commissariaatbeambten werden spoedig bij de kommando's ingedeeld en door de officieren moest nu een geheel ander stelsel worden gevolgd. Elke kommandant moest maar zorgen dat zijn kommando van het noodige voorzien werd. Elke kommandant stelde nu eenige personen aan die gedurig moesten rondrijden om provisie aan te koopen. De verkooper kreeg een kwitantie, die door den veldcornet, kommandant en generaal gecontrasigneerd werd en op vertoon door de regeering werd uitbetaald; gewoonlijk een derde in contanten en de rest in gouvernementsnoten, beter bekend onder den naam van ‘bluebacks.’ Het grootste gedeelte van de Republiek had de vijand nu al doorgetrokken. Alle voedsel, door hem gevonden, was weggevoerd of vernield en het vee was meestal buitgemaakt, tengevolge waarvan alles zeer schaarsch werd. Korenmeel, koffie, suiker, enz. waren nu artikelen, waaraan wij dachten als aan lekkernijen die wij in het verre verleden gekend hadden. Zout was ook al lang uitgeput en wij dachten in het begin dat wij niet zonder zout zouden kunnen leven; dat wij tenminste, bij het gemis ervan, ons de kiemen van scheurbuik en ik weet niet wat al op den
| |
| |
hals zouden halen. Deze zienswijze werd door onze dokters gedeeld. Wij koesterden dan ook geen geringe vrees voor de gevolgen van het gemis aan zout in ons voedsel. Ik mag hier echter zeggen, voordat ik het vergeet, dat deze vrees geheel en al onnoodig was, want de tien maanden voor ik gevangen werd, leefden wij meestal zonder zout, en toen ik in handen der Engelschen viel, waren de burgers zoo gezond, als men het maar kon verlangen.
Het eenige voedsel, waarvan wij moesten leven, was mielies en vleesch, en wanneer wij soms hier of daar aardappelen of groenten vonden, dan werd dit als een zeldzaam geluk beschouwd. Hoe vreemd het ook moge schijnen, toch is het een feit, dat het ons altijd gelukte een voldoende hoeveelheid mielies en vleesch te bekomen. De mielies werden tot meel gemalen; - in koffiemolens, wanneer er geen andere molens aanwezig waren - en daarvan werd dan pap gekookt, en wel op de volgende eenvoudige wijze. Voor de benoodigde hoeveelheid pap doet men water in een pot. Het water wordt dan op het vuur gezet en zoodra het begint te koken, wordt het mieliemeel er langzaam ingeroerd, totdat de pap stevig genoeg is. De pap blijft dan een half uur koken en is dan gereed voor het gebruik. Zaten de khakies ons op de hielen, dan onderging het meel en water een veel sneller proces, maar de pap is dan natuurlijk ook onsmakelijker. Hoeveel malen gebeurde het niet dat een lager of een klompje burgers door de Engelschen verrast werd en men het hazenpad moest kiezen; zoodat alle goederen, benevens de bobbelende pappotjes in handen van den vijand vielen? Hoe moeten de soldaten zich niet meer dan eens geamuseerd hebben, als zij ons keukengereedschap vonden en de beperkte verscheidenheid van voedsel! Natuurlijk was Tommie's keuze van voedsel in het veld ook maar tamelijk beperkt en strekte zijn maal zich niet veel verder uit dat Bully-beet en klinkers; maar hij vond
| |
| |
op de Boerenplaatsen nog al dikwijls pluimvee, varkens, enz., die door hem gretig werden buitgemaakt. Ook had hij zout, suiker en koffie in overvloed en was zijn kookgereedschap niet zoo beperkt en primitief als dat waarmede wij ons moesten behelpen.
Zooals reeds gezegd, kregen wij altijd vleesch in voldoende hoeveelheid. Vele boeren deden niets anders dan met hun vee rondvluchten, en ik moet erkennen, dat ik mij dikwijls verwonderd heb over de slimme wijze, waarop zij met hun vee uit de handen des vijands wisten te blijven. Er was meer dan één reden, waarom deze kerels, op kommando beter bekend als boschlanciers, omdat zij gewoonlijk in de dichtste bosschen schuilplaats zochten, met hun vee verkozen rond te vluchten. Sommige redeneerden dat er toch wel weer ééns vrede in het land zou komen, en dat, daar bijkans al het vee door den vijand was genomen, hun beesten, als zij die behielden, na den oorlog zeer groote waarde zouden hebben. Anderen vluchtten met hun vee omdat zij daardoor geen kommando-dienst behoefden te doen en zij dus in de gelegenheid zouden zijn op een afstand van de vijandelijke kogels te blijven. Anderen weer vluchtten met hun vee, omdat zij er ten zeerste aan gehecht waren en evenmin hun vee zouden willen verliezen als hun eigen leven.
Hoe het echter ook zij, wij waren door die kerels steeds in staat vleesch te krijgen; want hoe moeilijk het ook ging slachtvee van hen los te krijgen, al moest men soms ook geweld gebruiken, wij kregen het toch. De boschlanciers waren in den regel zeer onwillig hun vee af te staan. Vroeg men hun vee te verkoopen, dan was immer het antwoord van bijna elk hunner: ‘Ik moet zoo zwaar vlugt en ronzwerf met mijn vee, en jullie het al bijna al die beste beeste gevat en die Engelsche het partij afgeneem, en die weinig, wat ik nog het, kan ik toch niet mis nie.’ De veekoopers waren echter altijd tegen hen opgewassen en wisten steeds het benoodigde slachtvee van hen te bekomen.
| |
| |
In den regel gaven wij den boschlanciers kennis als er gevaar was en zij pad moesten geven; maar in de meeste gevallen spioeneerden zij zelf zoo goed, dat wij nog van hen informaties konden krijgen over de bewegingen van den vijand.
Zooals ieder zeker zal weten, is het voor den Boer een zware beproeving zonder koffie te moeten leven. Toen deze nationale drank geheel verdwenen was van het menu der strijdende Boeren, werd hij door mieliekoffie vervangen. Mieliemeel moest in koffie veranderd worden. Dit werd op zeer eenvoudige wijze gedaan. Zoodra er afgezadeld was, dreunde het overal zooals de kleine molens werkten. De eerste beker meel, door iederen molen gemaald, werd in een pan of, bij afwezigheid van een pan, in een potdeksel gedaan en op het vuur geplaatst, waar het gedurig werd omgeroerd, totdat het meel zwart van kleur was geworden. Dan werd het in een ketel met water gedaan, dat tegen dien tijd ook al kookte, en precies als gewone koffie geprepareerd. Met melk, kon men deze koffie nogal met smaak drinken; maar zonder melk had zij een wrangen smaak, hoewel zij toch nog te gebruiken was.
Het vleesch werd soms gekookt, doch meestal op de kolen gebraden; want gebraden vleesch zonder zout is smakelijker dan gekookt vleesch zonder zout, omdat de asch van het vuur in zekere mate zouthoudend is, en dit zout aan het gebraden vleesch mededeelt.
Elke burger kreeg natuurlijk zijn deel vleesch, wanneer een schaap of beest geslacht werd. Ook ontving hij zijn deel mielies of mieliemeel, en hij moest dan maar zelf zien, hoe hij tegen den mast opkwam.
Mielies kregen wij op allerlei wijzen. Soms oogstten wij die zelf op de landen. Dikwijls vonden wij ze verborgen in de grotten of begraven in kralen of bij afgebrande huizen. Dan kregen wij ze weer van naturellen, hetzij voor geld, hetzij in ruil voor beesten. Elke generaal deed altijd zijn best in zijn afdeeling mielies te laten
| |
| |
zaaien, wanneer de zaaitijd daar was. Nooit was er dus gebrek aan mielies, hoewel de vijand dikwijls de landen met het gezaaide zoo vernielde, dat daar heel weinig van terecht kwam. Nooit werd echter alles vernield. De grond is bovendien in ons land zoo vruchtbaar, dat wij daaraan menigen zak mielies en ander voedsel te danken hebben.
Van elken burger werd verwacht, dat hij, waar hij voedsel van eenigen aard aantrof, zich en zooveel mogelijk zijn kameraden zou voorzien. Hiermee hadden de officieren geen moeite; want het is voor den Afrikaner maar éénmaal noodig honger geleden te hebben om te maken dat hijzelf wel zorgt, dat een dergelijke ramp hem niet zoo licht een tweede maal overkomt.
De eenige moeielijkheid, die ik soms bij de voedingskwestie ondervond, was wanneer de aankoopers van den eenen kommandant flinker en slimmer waren dan die van den anderen; wat tengevolge had dat eerstgenoemde alles in handen kreeg en de burgers van den laatsten gebrek moesten lijden indien ik niet tusschenbeide kwam. De zaak werd dan echter altijd à la koning Salomo beslist.
Ik heb reeds gezegd, dat wij soms bij een verrassing door den vijand onze goederen, zooals potten, ketels, enz. in den steek moesten laten. Wanneer dit gebeurde, ontstond de vraag, waar weder andere potten en ketels te krijgen, want die waren sedert lang niet meer binnen onze linies te vinden. Elke burger ging dan maar rond en zorgde voor zich zelf. De een kreeg een ledigen teerkan, de ander een ledig bully-beef-blik. De teerkan of het bully-beef-blik werd dan schoongemaakt en van ijzerdraad werd er een klein hengsel aan gezet; dit was dan de pot, de ketel, en de pan tegelijk. Zoo een schoongemaakte teerkan beantwoordde nog al goed aan alle eischen die men aan een pot mag stellen. Niet zoo was het echter gesteld met het bully-beef-blik; want na gebruik van eenige dagen dagen brandde het lood of vertinsel
| |
| |
van de naden los en het blik was onbruikbaar geworden. Op zekeren dag stond ik erbij, toen onze dominee vijf shilling aan een burger betaalde voor een ledigen teerkan, en toen moest Z.Eerw. hem nog schoonmaken ook, waaronder verstaan wordt het uitkoken om den teersmaak te verwijderen; een operatie, die onder de gegeven omstandigheden zelfs voor een predikant geen vernederende bezigheid meer was. Z.Eerw. was lang geen groentje meer in de kunst van koken en zijn echtgenoote zou zelfs trotsch zijn geweest als zij gezien had hoe flink haar Eerw. echtgenoot zijn keukengereedschap kon hanteeren.
Soms gelukte het ons een convooi van den vijand te veroveren; maar het convooi was dikwerf ledig of de wagens beladen met hooi of paardevoer. Vond men soms voedsel op de wagens, dan waren het gewoonlijk bullybeef en klinkers, levensmiddelen die door den Boer slechts dan gegeten werden, wanneer de nood zeer hoog gestegen was. In den regel werd de inhoud van zoo'n convooi verbrand of eenvoudig afgeladen, en werden alleen de wagens genomen. Ongeveer hetzelfde kan gezegd worden van een kamp of fort, dat soms door ons ingenomen werd. Daaruit haalde men misschien alleen wat koffie en suiker en dan nog alleen zooveel als de burgers op hun paarden konden wegvoeren. Eens zag ik onder de mannen, die met pakken op hun paarden van een veroverd fort terugkwamen, een burger die zijn paard leidde. Aan iedere zijde van het paard hing een zak korenmeel en bovenop het dier was een zak suiker vastgebonden, terwijl hijzelf op zijn rug een kistje jam droeg. Een vijandelijke cavalerie-afdeeling volgde ons op en men kon de stofjes rondom hem zien, waar de Lee-Metfordkogels den grond raakten. De burger echter wandelde bedaard, alsof er niets gebeurde, en ik meen te weten dat hij alles veilig in het lager gebracht heeft, want den volgenden dag deelde hij suiker en jam onder zijne kameraden uit.
Het kleeden onzer kommando's ging even eigenaardig.
| |
| |
Wij kochten bokzeilen, waar die ook maar te krijgen waren, en daarvan werden dan broeken gemaakt. Schapenvellen worden gelooid en daarvan werden kleederen vervaardigd, of de vellen werden gebruikt om andere kleederen op te lappen. Beeste- en paardenvellen werden ook gelooid en gebruikt om er schoenen van te maken. Ik bedoel natuurlijk vellen van paarden, die aan de een of andere ziekte bezweken waren en niet dat paarden speciaal voor dit doel geslacht werden; alleen Baden-Powell en generaal White slachtten paarden en maakten er worst van, in stede van met hun rijdieren door de linies der Boeren te breken.
Een tweede bron, die ons van kleederen voorzag, was het Britsche leger. Men vergeve het mij dat ik dit zeg. 't Is niet mijn bedoeling sarcastisch te wezen, want daarvoor heb ik geen aanleg. Van een convooi of fort, dat soms in onze handen viel, kregen wij altoos een voorraad kleederen. In het begin van den oorlog had de Boer een sterken afkeer van eenig kleedingstuk, dat op khakie geleek: maar later kon het hem niets schelen of het khakie of een andere stof was. Als er krijgsgevangenen gemaakt waren door de Boeren, werden de kleederen van Boer en Engelschman gewoonlijk omgeruild, en het was dikwijls een heele comedie om te zien hoe een fijngevoelige Brit, na het omruilingsproces te hebben doorgegaan, met de monteering van een Boer wegstapte. Stel u zulk een geval voor. Daar loopt een Engelschman, schoongeschoren en met een glas op het linkeroog. Zijn hoofd is bedekt met een ‘ou-paphoed’ met breeden rand. Zijn baatje en broek zijn rijk met schapenvellen gelapt en hier en daar is een scheur met zenuwgaren toegewerkt, en zijn schoenen, met ongelooid beestevel overtrokken, doen onwillekeurig aan twee ‘ou-waterschildpadden’ denken.
Ik heb altoos zulk een systematische wijze van plunderen ten sterkste belet en het werd nooit gedaan in mijn tegenwoordigheid of nabijheid; doch gedaan werd
| |
| |
het. En zal men het den armen burger kwalijk nemen, als men bedenkt dat hij verscheurde kleederen heeft en dat hij geen nieuwe kleeren kan krijgen al wil hij er ook wel het dubbele voor betalen; terwijl de Tommy eenvoudig naar zijn kamp teruggaat en daar van een nieuwe uitrusting wordt voorzien. Ter verdediging van den Boer mag ook hier worden aangehaald de bekende Latijnsche spreuk: Necessitas non habet legem. Dat de officieren van Tommy, nadat hij deze omruiling heeft ondergaan, met diens wedervaren tevreden zijn, heb ik reden te betwijfelen. Maar juist ook omdat elke officier er aan blootstaat en het niet onmogelijk is, dat sommige officieren reeds het omruilingsproces hebben ondergaan, kan ik niet gelooven dat men Tommy daarom zijn ‘South-African War Medal’ zal onthouden hebben.
Men zal het mij, hoop ik, vergeven dat ik dit onderwerp zoo eenvoudig heb beschreven. Het past misschien beter een onderwerp als dit op eenvoudige wijze te behandelen; want dan worden de feiten in al hun naaktheid voorgesteld.
Ik heb nog vergeten te vermelden dat het gebrek aan vuurhoutjes zich sterk deed gevoelen. Toen dit zeer noodig artikel uitgeput was, moesten wij onze toevlucht nemen tot den ouden tondeldoos en vuurslag. Dit is een zeer zwakke substituut voor het vuurhoutje; maar het is in elk geval veel beter dan heelemaal geen middel om vuur te maken. Persoonlijk had ik de grootste moeite om met den vuurslag vuur te slaan. De ongewoonte maakte dat ik zoo onhandig was, dat ik tweemaal zoo lang als een ander werk had en ik meestal mijn handen stuk sloeg, wat gewoonlijk het lot van den amateur in deze kunst was. |
|