te houden. Het ernstigste uit mijn toespraak was, geloot ik, dat de kinderen te Pelgrimsrust gelukkig waren, omdat zij in dit tijdperk van den oorlog nog onder de vrije vlag der republiek mochten zijn, en dat zij bevoorrecht waren boven duizenden hunner kleine kameraden, die opgesloten zaten in de concentratiekampen, gesleurd uit hun woningen en beroofd van hun vrijheid.
Z. Eerw. volgde mij met het maken van een apologie door te verklaren, dat alles was gezegd, wat gezegd kon worden. Ik beschuldig niet gaarne een geestelijke van het spreken van onwaarheid, maar ik geloof toch dat Z. Eerw. hier bezijden de waarheid was of zich anders zeer sarcastisch uitliet.
Anderen complimenteerden mij met de gevoelige aanspraak. Ook deze complimenten schrijf ik toe aan de gewone beleefdheid, omdat het een generaal dikwijls gezegd wordt, als hij heeft gesproken, al heeft hij soms de domste dingen verteld. Ik geloof dat wij, de buitengewone omstandigheden, waarin wij verkeerden, in aanmerking genomen, al een heel genoegelijk kerstfeest hadden gevierd en dat wij zeker in menig opzicht boven zoovele andere kommando's bevoorrecht waren geweest. Wij hadden nog het voorrecht om behoorlijke huisvesting en voldoende voedsel te hebben, een feit dat er wel veel toe bijdroeg om het veldleven gedurende het regenseizoen dragelijk te maken.
Hoevele rapporten wij gedurig ontvingen uit diverse bronnen over vrede en het eindigen van den oorlog kan men nagaan, wanneer ik zeg dat zulke rapporten of geruchten bijna dagelijks voorkwamen. Nu eens verlieten de Engelschen het land omdat hun geld op was, dan weer was er interventie gekomen van Rusland en Frankrijk, een derde maal was Lord Kitchener door de Wet gevangen genomen en vrijgelaten onder belofte dat hij met zijn troepen het land zou verlaten; ja zelfs, zou generaal Botha een depeche van de Engelschen hebben