wacht, die bovenop den muur zat, schreeuwde: ‘Hier kom een kafferkommando!’ ‘Spring uit, kerels,’ was het bevel. En werkelijk op nauwelijks 100 treden van ons, was een aanzienlijk kafferkommando, dat dadelijk vuur opende op de burgers. Het duurde niet lang of de burgers schoten terug en een aanzienlijk aantal inboorlingen beet in het zand. Het was, zooals de gevangenen zeiden, M'pisaan zelf die zijn broeders kwam verlossen.
Wij vonden in dit fort behalve ammunitie en andere zaken, ook de administratie, zooals zij dit noemden, van deze bende. Daaruit bleek ten overvloede welk soort van soldaten zij waren, hoe zij stelselmatig op moord- en roofexpedities uitgingen en hoe de kaffers geëmployeerd en beloond werden. Een lange en belangrijke korrespondentie ontstond over deze kwestie. Ik wilde van Lord Kitchener weten of deze bende een deel uitmaakte van het Britsche leger, omdat wij hen in het tegenovergestelde geval als struikroovers zouden moeten behandelen. Na heel wat dralen schreef Lord Kitchener terug, dat zij soldaten waren van Z. M's. leger. Toen wilde ik van hem weten of hij de verantwoordelijkheid voor de misdaden, door hen gepleegd, op zich zou nemen; in welk geval ik genegen was om de gevangenen aan hem uit te leveren. Hierop ontving ik een ontkennend antwoord. De korrespondentie leidde ten slotte den 23sten September tot een ontmoeting tusschen generaal Blood en mij te Lijdenburg. De correspondentie zelf is in handen mijner Regeering en de kafferkwestie ‘sub judice’ en daar dit een ernstige kwestie geldt, zou het onbescheiden van mij zijn, hier en in dezen tijd meer ervan te zeggen. De gevangen kaffers werden terechtgesteld en ieder werd gestraft naar den aard zijner misdaad. De 24 Engelschen werden uitgeleverd, na de belofte te hebben afgelegd, dat zij niet weder zouden teruggaan om kwaad te stichten onder de barbaren. In hoeverre zij hun belofte zijn nagekomen, weet ik niet; ik hecht maar min waarde aan hun woord, omdat ik er