| |
| |
| |
Aanval op Helvetia.
Na de posities van den vijand zoo goed mogelijk bekeken te hebben, besloot ik, natuurlijk in overleg met mijn vechtgeneraal Muller, een aanval te doen, op het garnizoen te Helvetia een van de vijandelijke fortificaties of kampen tusschen Lijdenburg en Machadodorp. Deze fortificaties dienden om den konvooiweg van het spoorwegstation van Machadodorp naar Lijdenburg, langs welken weg de vijand tweemaal per week het dorp Lijdenburg van proviand voorzag, te beschermen. Helvetia is gelegen drie mijl ten Oosten van Machadodorp, vier mijl ten Westen van Waterval-Boven-station waar een garnizoen lag, en ongeveer drie mijl ten Zuiden van een kamp bij Zwartkoppies; terwijl het slechts aan een zijde, den Noorderkant, beschermd was.
Hoewel het naderen van den Noorderkant door een bergachtigen rand, waardoor de Krokodilrivier vloeit, bemoeilijkt werd, was dit de eenige weg waarlangs men kon gaan. Hij ging over Witrand of Bakenkop. De kommando's waren dus verplicht dezen weg te volgen en dat wel des nachts; want, indien zij overdag den Bakenkop zouden overtrekken, zouden zij zich blootstellen aan het vijandelijke artillerievuur van de garnizoenen te Machadodorp en Zwartkoppies.
Gedurende den nacht van den 28sten December 1900, trokken wij van Windhoek, voorbij Dullstroom, tot nabij den Bakenkop, waar wij halt hielden om de kommando's te verdeelen voor den aanval, die ongeveer als volgt zou geschieden:
Vechtgenereal Muller moest met 150 man over den konvooiweg tusschen Helvetia en Zwartkoppies tot nabij Waterval-Boven trekken op zulk een wijze dat de vijand er niets van gewaar werd; kommandant Viljoen zou met een deel der Johannesburgers en de Johannesburger politie den Noorder- en Zuiderkant van Helvetia tot op eenige
| |
| |
honderden passen moeten naderen. Dit kommando telde ongeveer 200 man. Om de bestorming van de verschillende forten zooveel mogelijk op hetzelfde tijdstip te doen plaats hebben, werd voor het algemeene optreden drie uur dertig minuten in den morgen bepaald, en om te voorkomen dat wij elkander bij de bestorming zouden kwetsen, gaf ik een wachtwoord. Daar er verscheidene forten en slooten te nemen waren, werd den burgers gelast bij de verovering van elk fort zoo luid mogelijk ‘Hoera!’ te schreeuwen, wat dan het teeken zou zijn dat zulk een fort ingenomen was en terzelfder tijd een aanmoediging zou wezen voor de burgers, die de andere forten bestormden. Twee onzer wakkerste en, ik mag zeggen, dapperste veldcornettten, P. Myburgh en J. Ceronie, een Italiaansche Afrikaner, werden met 120 man links voorbij Helvetia gezonden om, gelijktijdig met onzen aanval op laatstgenoemde plaats, Zwartkoppies aan te vallen; terwijl ik de Staatsartillerie en een veldcornetschap Lijdenburgers rechts van Helvetia nabij Machadodorp in reserve hield om mogelijke versterking van den vijand, vanuit Machadodorp of vanuit Belfast gezonden, tegen te houden. Vooral vanuit Belfast vreesde ik het zenden van versterking van cavalerie, die ons dan van achteren zou kunnen afsnijden en door bij het vallen van de eerste schoten te Helvetia uit te trekken, mij en mijn kommando gemakkelijk in den pan zou kunnen hakken. Ik voer dit als een mogelijkheid aan; waarom het niet gedaan is door de Engelschen, kan ik natuurlijk niet zeggen. Ik kan echter den Britschen officieren niet anders dan dankbaar zijn, dat zij zulk een plan niet hebben uitgevoerd.
Met eenige mijner adjudanten had ik mij op een afgesproken punt, ongeveer in het midden van al de kommando's, opgesteld, en wachtte ik met mijn horloge in de hand, het oogenblik af dat het eerste schot zou gevuurd worden.
Elkeen was nu ingedeeld en op zijn plaats; doch onge- | |
| |
lukkig kwam er tegen twee uur een zware mist opzetten, tengevolge waarvan de beide veldcornetten, die Zwartkoppies moesten aanvallen, den weg verloren en voor het aanbreken van den dag geen kans kregen de plaats hunner bestemming te bereiken.
Te drie uur twintig minuten, dus tien minuten vóór het afgesproken tijdstip, ontving ik het bericht van dezen mislukten tocht. Voorwaar een slecht begin, dacht ik, en het was mij alsof de laatste tien minuten tien uren duurden. Telkens streek ik onder mijn regenjas een vuurhoutje af om te zien of het nog geen half vier was. Nog eenige minuten en het zou beslist worden of ik als overwinnaar of als overwonnene uit het strijdperk zou treden. Hoevele getrouwe burgers, die nu zoo gewillig optrokken om den vijand in zijn verschansingen te bestormen, zouden morgen gemist worden in onze gelederen? Het zijn dergelijke, kwellende gedachten, die een officier in zulke gespannen oogenblikken witte haren bezorgen. Immers, de verhouding tusschen onzen burger en zijn officier verschilt hemelsbreed met dien van den Britschen officier en zijn manschap en mogelijk ook, met die van eenig ander staand leger. Het leven van elk individueel burger in ons leger wordt door diens officier ten hoogste gewaardeerd en zulk een leven wordt alleen tegen den hoogsten prijs gegeven. Om het verlies van den eenvoudigsten burger treurt de officier evenveel als om dat van den aanzienlijksten officier. Het waren dan ook de kommer en zorg voor zoovele kostbare levens, die mij kort voor het vertrek zoo benauwd maakten.
Een mijner adjudanten riep op eens: ‘ik hoor roepen, wat kan dat zijn?’
Ik wierp mijn regenjas over mijn hoofd en streek een lucifer aan, waarop ik riep: ‘Het is tijd, kerels.’
En weinige seconden daarna ontvlamde een vuurketen rondom de forten, onmiddellijk gevolgd door het ratelende geknetter van de Mausers onzer burgers. Het duurde niet lang of de vijand beantwoordde ons vuur. Het is moeielijk
| |
| |
den indruk weer te geven, die een gevecht in den nacht op iemand maakt. Elken keer dat een schot wordt afgevuurd, ziet men een vuurstraal van eenige yards lang; zoodat, waar vijf of zes honderd geweren op korten afstand worden afgeschoten, dit tamelijk veel op vuurwerk gelijkt.
Hoewel het nog donker was, kon ik het gevecht goed volgen. Het vuren van de verdedigers werd nu hier flauwer, dan daar geheel afgebroken; terwijl uit de richting waarin geschoten werd en uit het aantal schoten bleek, dat de burgers steeds meer aaneensloten en de ring om den vijand nauwer en nauwer werd. Tot dusverre was er volgens mijn spioenen nog geen beweging uit Belfast te bespeuren; welk feit mij zeer geruststelde en mij deed besluiten, den officieren te doen verzekeren, dat wij niet werden afgesneden. Bij het aanbreken van den dag, vielen nog slechts enkele schoten, en toen de mist eenigszins opklaarde, bevond ik dat Helvetia in onze handen gevallen was.
Generaal Muller berichtte mij dat de aanval onder zijn leiding gunstig was afgeloopen en dat in het groote fort onder andere een 4.7 scheepskanon was gevonden.
Ik gaf direct order om met den meesten spoed dit kanon uit het fort weg te halen, de krijgsgevangenen weg te voeren en zooveel van het commissariaat als mogelijk was mee te nemen en de rest aan brand te steken.
Tegen zonsopgang werden wij vanuit de Zwartkoppies met twee kanonnen zoodanig beschoten dat het moeielijk ging de buitgemaakte goederen in veiligheid te brengen. In vijands commissariaat vond men een grooten voorraad rum en anderen drank, en nauwelijks waren de soldaten ontwapend of zij liepen er heen, vulden hunne veldflesschen en dronken zoo gretig, dat spoedig een dertigtal te dronken waren om te loopen. Hun slecht voorbeeld werd door verscheidene burgers gevolgd en menige oude drinker, die zoo lang was verstoken gebleven van geestrijk nat, maakte van deze gelegenheid zóó gretig
| |
| |
gebruik, dat wij moeite hadden de zaken in orde te houden.
Een 60 man van het garnizoen waren geneuveld of gewond. Ook de bevelhebber was gekwetst; doch gelukkig was er een dokter aanwezig, die zich haastte de gewonden te verplegen. Onzerzijds hadden wij vijf gesneuvelden en zeven gewonden, onder wie de dappere luitenant Nortje en korporaal J. Coetzee.
Een klein fortje tusschen de anderen gelegen, was door een misverstand onopgemerkt gebleven en zoodoende werden de 20 soldaten, die daar in garnizoen lagen, niet onwapend en vergeten.
Een ongedisciplineerd kommando is bij gelegenheden als deze moeilijk te besturen; de officieren hebben al hun verstand en takt noodig om de veroverde goederen, zooals wapenen, voedingsmiddelen, ammunitie enz. vervoerd te krijgen, voornamelijk wanneer er drank in zulk een veroverd kamp gevonden wordt.
Toen wij de zaak onder elkander bespraken, bleek het, dat wij, door den vijand van den Ooster- en Zuiderkant te bestormen een zeer gelukkige taktiek hadden gevolgd; want aan die zijden was hij het minst geprepareerd. Aan de Noordzijde bleek hij meer op zijn hoede te zijn geweest; hier had het dan ook de meeste moeite gekost hem tot overgave te dwingen. De kommandeerende officier had zijn best gedaan, doch werd in den aanvang van het gevecht aan het hoofd gewond, en voor zoover ik kon nagaan, was er niemand geweest die het bevel had kunnen overnemen. Drie luitenants werden op hun rustbed verrast en krijgsgevangen gemaakt. In het groote fort, waar het scheepskanon stond, was een kapitein van de garnizoensartillerie bevelvoerder. Dit fort was, zooals reeds aangevoerd is, bestormd van een zijde, vanwaar men geen aanval verwacht had, en de kapitein had hierdoor geen gelegenheid gehad veel schoten uit zijn revolver te lossen, voor hij in de armpijp gewond werd en zich moest overgeven aan de burgers, die in het fort gesprongen waren. 250
| |
| |
krijgsgevangenen, waaronder vier officieren, werden gemaakt; de meeste behoorden tot het Liverpoolregiment en het 18de regiment huzaren. Allen werden naar ons lager weggevoerd.
Wij slaagden er in het veroverde kanon in perfecte orde mede te nemen, als ook eenige wagens. Ongelukkig bleef de wagen, waarop de projectielen of bommen geladen waren, in een moeras vastzitten en moest hij in den steek worden gelaten. Ik gaf order een kanon, dat wij te Bakenkop bij de reserve burgers hadden achtergelaten, te doen aanrukken en vuur te laten openen op de beide kanonnen, die ons van Zwartkoppies beschoten, toen wij met de krijgsgevangenen en de veroverde goederen wegtrokken.
Ik hoopte zoodoende gelegenheid te krijgen de vastgeraakte wagens los te werken. Het noodlot was echter tegen ons. Eensklaps barstte een hevige hagelbui vergezeld, van donder en bliksem, boven ons los, zoo erg als ik er nog nooit een in Z.A. beleefd heb. Verscheidene malen sloeg de bliksem nabij ons neer, en zoo schrikbarend was het noodweer, dat half beschonken Tommies over hun zielen begonnen te spreken en wij genoodzaakt waren verdere pogingen om de wagens los te krijgen, op te geven. Wie ook de officier geweest is, die het bevel voerde te Zwartkoppies, hij verdiende werkelijk de D.S.O., die hem dan ook te beurt is gevallen.
Wat die orde eigenlijk beteekent, weet ik niet; maar wel weet ik dat een Engelsch soldaat gaarne zijn leven waagt om haar te verdienen, en daar het ordeteeken zelf zeker niet te veel kan kosten, betaamt het de Britsche Regeering goed er vrijgevig mede te zijn. Een Boer zou beslist met niets minder tevreden wezen dan een plaats, als belooning voor een heldendaad.
Toen de hagel- en donderbui over was, trokken wij verder. Het was wel een zonderling schouwspel die lange stoet van Tommies, burgers, wagens en het 18 voet lange
| |
| |
scheepskanon, dat een olifant geleek in vergelijking met onze kleine kanonnen.
Het werd mij hier weer duidelijk hoe weinig kwaad bloed er tusschen Engelschman en Boer in het veld bestaat; hoe ieder vecht als soldaat in de overtuiging slechts zijn plicht te doen. Toen ik langs den stoet reed, zag ik verscheidene groepjes burgers en soldaten door elkander langs den weg zitten, samen uit één blikken bakje jam en brood, een deel der buit, eten, en samen uit één veldflesch drinken. Van de gesprekken, die ik zoo nu en dan opving, herinner ik mij het volgende:
Tommy: ‘By Jove, but you fellows give us a jip. If you had come a little later, you could not have got us so easily, you know?’ (Allemachtig, jullie hebt ons een pak slaag gegeven; maar, weet je, als jullie een beetje later was gekomen, hadden jullie ons niet zoo gemakkelijk gekregen.)
Burger: ‘Never mind, Tommy, we got you; I suppose next time you will get us. Fortunes of war, you know. 1 say, have some more, old boy. Oh: I say here is the general coming!’
(Het komt er niet op aan, Tommy, wij hebben jullie; ik denk dat jullie een volgenden keer òns wel weer zullen krijgen. Dat zijn de kansen van den oorlog. Kom, neem nog wat, kerel. Ha, daar komt de generaal aan.)
Tommy: ‘Who is he? De Wyte or Viljohn?’
(Wie is het? De Wet of Viljoen?)
En toen ik hen passeerde, groette het heele groepje even beleefd.
Wij hielden dien avond halt te Dullstroom, waar nog huisvesting was voor de officieren. Het speet mij dat bij de gevangenname de burgers een der officieren geen tijd hadden gelaten zich behoorlijk te kleeden; want kleeren waren bij ons zeer schaarsch en het was dus moeilijk hem daarvan te voorzien.
Den volgenden morgen bevond ik dat een zestal der
| |
| |
krijgsgevangenen den vorigen dag in het gevecht lichte vleeschwonden bekomen hadden. Ik zond hen met een trolley naar Belfast met een depeche aan generaal Smith-Dorien, meldende dat vier zijner officieren en 250 zijner manschappen in onze handen gevallen waren, dat voor hen gezorgd zou worden en dat ik hem de lichtgewonden terugzond, die bij vergissing waren medegenomen.
Ik wil het slot van mijn depeche, zoo ver ik mij dat nog herinner, alsmede het antwoord daarop weergeven:
Hieraan wensch ik vooraf te laten gaan dat op het veroverde scheepskanon uitgebeiteld stond: ‘The Lady Roberts,’ en dat juist in deze dagen vele personen uit Pretoria en andere plaatsen werden gezonden als ongewenschte vreemdelingen.
Het slot van mijn brief luidde dan ongeveer als volgt:
‘Ik was genoodzaakt om “The Lady Roberts” van Helvetia te verwijderen, zijnde deze dame een ongewenschte inwoonster van die plaats. Ik kan u echter mededeelen, dat zij in haar nieuwe omgeving en in het veranderde gezelschap in zeer goede stemming verkeert en heel tevreden is met haar lot.’
Hierop antwoordde generaal Smith-Dorien o.a. als volgt:
‘As the lady you referr to is not accustomed to sleep in the open air, I would recommend you to try flannel next to the skin.’
(Daar de door u bedoelde dame niet gewoon is in de open lucht te slapen, zou ik u willen aanraden het met flanel op het bloote lijf te probeeren).
Mij was gelast de officieren, die in onze handen mochten vallen tot nader order krijgsgevangen te houden. De vier officieren van Helvetia werden dus in een ledig huis nabij Roos-Senekal onder een wacht gewoonvest. Deze plaats werd door de Boeren Ceylon; maar door de gevangen officieren herdoopt in ‘The house beautiful’, wegens het volkomen ontbreken van elke versiering. Men stond dezen officieren toe aan hun verwanten en vrienden te
| |
| |
schrijven, brieven te ontvangen, alsook extra eetwaren en kleeren, die gewoonlijk onder de witte vlag door onze linies werden gezonden. Niet lang echter duurde het of het gezelschap breidde zich uit door den aanvoer van ettelijke andere officieren, die van tijd tot tijd gevangen werden genomen. De 250 krijgsgevangen manschappen werden om militaire redenen eenige dagen later te Middelburg aan de Britsche autoriteiten overgegeven.
‘The Lady Roberts’ was het eerste en tot zoover het laatste groote kanon op de Engelschen veroverd, en wij kunnen er trotsch op zijn, dat niettegenstaande alle tegenspoeden en nederlagen door ons geleden, het Britsche leger er in dezen oorlog nooit in geslaagd is ons een van onze groote kanonnen af te nemen. Men kan dat grootpraten noemen; doch dit ligt niet in mijn aard en is dus ook hier niet mijn bedoeling. Wij beschouwen het veroveren van dit stuk alleen als een van de merkwaardigste gebeurtenissen van dezen oorlog, waarop van onze zijde met voldoening kan worden teruggezien.
Zooals vermeld, was de wagen met bommen voor ‘the Lady Roberts’ ongelukkigerwijze in den slag gebleven. Niets toch zou ons meer voldoening hebben gegeven dan op den laatsten dag van het jaar 1900 eenige bommen van hare doorluchtige hoogheid te zenden naar het kamp te Belfast met den zooveel gebruikten wensch: ‘Zalig uiteinde’; volstrekt niet met de bedoeling in het kamp moord en verwoesting aan te richten, doch meer als groet. Wij zouden ook alleen in de nabijheid van het kamp geschoten hebben, zooals de Amerikaan in Mark Twain's boek ‘not right in it, you know but close by or near it. (Niet recht er in, verstaat u; maar nabij of dichtbij). Niets dan de bommen ontbraken ons, want met het kanon hadden wij 50 geladen hulzen en een kist cordiet-schokbuizen. Wij probeerden een bom te maken van een ledigen Long-Tom-bom door deze laatste kleiner te maken; want de laatste was van grooter kaliber, en na hem ge- | |
| |
vuld te hebben met vier pom-pom kogels, cordiet enz. draaiden wij hem vast met koperdraad waarna hij dicht gesoldeerd werd. Toen de bom echter afgevuurd werd, barstte hij reeds eenige passen van den vuurmond en zoo moesten wij alle hoop opgeven om ooit een lied te zullen hooren van deze hooge Engelsche dame. Het kanon werd voor de veiligheid naar Tautesberg gezonden en daar bewaard onder de hoede van een klompje veeboeren of liever bosch-lansiers, onder welken naam zij beter bekend waren, in de hoop misschien vroeg of laat nog eens bommen in handen te krijgen en zoodoende het kanon nog te kunnen gebruiken.
Als betrekking hebbende op en in verband staande met den aanval op Helvetia wensch ik hieronder af te drukken een gedicht, in het veld gemaakt door een onzer oude Afrikaners. Op eigenaardige en eenvoudige wijze geeft de dichter daarin een beschrijving van het kanon, ‘The Lady Roberts’ door ons te Helvetia veroverd.
| |
‘The lady Roberts.’
Hier staat the lady Roberts! hoera voor Ben Viljoen!
Hoera voor gen'raal Muller; want hul het dit gedoen.
Die trekboer en boschlancer kom haar hier beskouw
En zeg hul: Alla wereld: waar krij jul hier die vrouw?
Ons antwoordt: Die ou-lady is een nieuwsjaar persent,
Wat Ben Viljoen gestuur het an onzen President,
Dan wordt die trekboer wakker en trek weer met zijn goed
En die arme ou-boschlancer hij krij weer nieuwen moed.
Lord Roberts is al huis-toe. Die veldheer het getrap;
Maar zijn ou-vrouw het hij hier gelaat; sij hou van mieliepap.
Van ons arme famielies brandt hij hier die huise af,
Die mans kan hij nie win nie, dus moet hij vrouwens straf,
Maar zijn ou-lady Roberts, wat lyddiet uit kan stort,
Stuur hij nou naar Helvetia en zet haar in een fort.
Daar denk hij, is zij veilig; want die verdikste Boer
Leg net maar achter klippe met zijn verdatsten roer.
| |
| |
Hoera ver die Boksburgers, Johansburgers en Polies,
Lord Kitchener kners zijn tande, hij is nou banje vies;
Eer dat hul weer kon natgooi, het die burgers al verjaar,
Eer Tommy zijn broek kon aankry, was die ding al heeltmaal klaar.
Ons vat hul ammunitie en zijn kanonnen af!
Vang honderden soldaten en trap ver Tommy kaf!
Dis maar goerella-oorlog, zegt Mr. Chamberlain,
Maar als dit lang zoo voortgaan, maal ons die Tommies fijn.
Lord Roberts van Kandahar, Lord Kitchener van Karthoem,
Lord Buller van Colenso, die wordt zoo hoog geroem.
Voor wat? Die arme kaffers met schild en assegaai
Het hul met maxims en kanonnen zoo prachtig afgemaai.
Maar nou dat hul met mannen en witmense moet veg,
Zit Kitchener op Pretoria en die ander twee is weg;
Lord Roberts van Kandahar is niet Roberts van kan hier;
Dat Tommy hier moet blij, is niet enkel voor plesier.
Hij het alles overwonne en alles annexeer,
Maar ons dappre generale klop ver hom keer op keer.
Hou vol dus Afrikaner, die Engelse moet weg,
Hij mag ons niet overwinnen; want onze zaak is reg.
F.W.R. |
|