| |
Terug naar onze oude vechtgronden.
In de eerste dagen van November, 1900, vertrokken wij van Pietersburg op weg naar Witnek, ongeveer 19 mijlen ten Noorden van Bronkhorstspruit, in het district Pretoria gelegen. Wij hadden veertien dagen rust genoten, die vooral onze paarden zeer ten goede was gekomen, zoodat wij in alle opzichten Pietersburg in een gunstiger toestand hadden verlaten dan wij er gekomen waren.
Het Krugersdorp-kommando was van Pietersburg, onder kommandant Jan Kemp, via Warmbad en Rustenburg, naar zijn eigen district gezonden om zich daar te stellen onder de bevelen van gen. de la Rey. De meeste kommando's hadden altijd een voorliefde om in hun eigen districten te zijn; hoewel de dorpen in de verschillende districten in vijands handen waren, de meeste woningen afgebrand, plaatsen vernield en bijna alle families in de Britsche concentratiekampen waren geplaatst. En indien de bevelvoerders weigerden de burgers naar hun eigen districten te laten gaan, deserteerden zij eenvoudig, de een na den ander, en gingen zij zich aansluiten bij het kommando dat het dichtst in de buurt van hun district lag.
Ik geloof niet dat er één natie is, zoo gehecht aan zijn woning en omgeving. Al is de Afrikaner er zich van bewust
| |
| |
dat zijn huis een puinhoop en zijn plaats vernield is, toch wordt hij er heengetrokken, en is hij eindelijk in de nabijheid, dan vindt men hem dikwijls weemoedig neerzitten of ronddwalen bij de verwoesting van zijn huis en hof. Het was dus in den regel altijd beter de burgers min of meer in of nabij hun eigen district te houden; want ook als krijgsmannen beteekenden zij daar meer, goed op de hoogte als zij waren van elk hoekje, slootje of gaatje, zoodat zij precies wisten waar zij in oogenblikken van gevaar konden uitvluchten of zich wegsteken. Bij dag en ook in het donkerste van den nacht waren zij in staat om te spionneeren en te beoordeelen hoe de vijand zou komen optrekken. Dit laatste vooral gaf een kommando veel zelfvertrouwen, hetgeen in een gevecht van bijzonder groote beteekenis is. Ook is het in het laatste gedeelte van den oorlog herhaaldelijk gebleken, dat de burgers zich in hun eigen districten gemakkelijker van voedsel konden voorzien, niettegenstaande de verwoesting door den vijand aangericht.
Kommandant Muller van het Boksburgkommando, een der gelukkigen die aan het verraad van den vorigen kommandant, Dircksen, ternauwernood ontkomen waren en die in diens plek benoemd was, kwam juist tegelijk met ons te Warmbad aan. Hij trok vandaar over IJzerberg en sloot zich te Klippaatdrift nabij Zebedelestad bij ons aan.
Een veldcornetschap, bestaande uit kolonische Afrikaners, had ik toegestaan met President Steyn naar den O.V.S. te gaan, zoodat ik, het Krugersdorp kommando meegerekend, nu ruim 350 man minder onder mij had. Doch door de aansluiting van het Boksburgkommando, dat ongeveer 200 man sterk was, en bekend stond als een goed vechtkommando, kwam ik bijkans weer op dezelfde sterkte.
Wij trokken langs de Olifantsrivier op, voorbij Israelskop en Krokodilheuvel, tot waar de Elandsrivier in de Olifantsrivier vloeit, en vandaar direct naar Witnek door Giftspruit. Het veld was na de flinke regens in goede conditie en leverde volop voedsel voor onze viervoeters
| |
| |
op. Gedurende dezen trek van ongeveer 95 mijl gebeurde er niets, wat, hoe vreemd het ook klinke, van genoegzaam belang was om hier te vermelden. Tegen het midden van November kampeerden wij bij de Albert-zilvermijnen, ten zuiden van Witnek.
Kommandant Erasmus was met het overschot van het Pretoria-kommando nog in deze gewesten. In drie of meer kleinere groepjes verdeeld, hielden zij de wacht in de nabijheid van de spoorlijn vanaf Donkerhoek tot bij Wilgerivierstation, en telkens als de vijand dan uittrok, waarschuwden de wachten elkaar en vluchten allen met vee en familie langs Witnek het Boschveld in. Door die taktiek hadden de Engelsche schrijvers kunnen melden dat de generaals Plumer en Paget de vorige maand een schitterende overwinning op Erasmus hadden behaald; doch, behalve eenige in den steek gelaten wagens te Zustershoek, konden zij zeker niets meer gezien hebben van Erasmus en zijn kommando, dan een stofwolk op het pad van Witnek naar het Boschveld.
Ik had opdracht de kommando's in deze gewesten te reorganiseeren en toe te zien dat wet en orde gehandhaafd werden. Het reorganiseeren ging niet zoo gemakkelijk, want de burgers waren verdeeld. Sommige wenschten een anderen kommandant; terwijl een ander deel Erasmus wenschte te behouden. Hetzelfde gold van de veldcornetten. Erasmus, die van generaal reeds tot kommandant was gedegradeerd, vroeger bij Ladysmith boven mij had gestaan en een van de rijkste en meest geziene burgers in het Pretoria-district was, bleek allesbehalve genegen mijn bevelen uit te voeren en kon zich moeilijk schikken in den veranderden toestand.
Ik voerde mijn opdracht zoo goed mogelijk uit, hoewel ik nooit tot een bevredigend resultaat kon komen, ten minste wat het Pretoria-kommando betrof. Nog minder gelukte het den generaals, die na mij hier hetzelfde beproefden, tenminste zoolang Erasmus officier was.
| |
| |
Een gevaarlijker element, dat door Erasmus en consorten in hun omgeving geduld werd, vormden eenige families (Schalkwijk e.a.), die zich aan den vijand hadden overgegeven, wien werd toegestaan met al haar vee op haar plaatsen te blijven en de boerderij voort te zetten, alsof er niets gebeurd was. Zij woonden meest allen nabij den spoorweg, tusschen onze brandwachten en die van den vijand. Deze ‘wapen-neerleggers’ hadden van den vijand passen gekregen, die hun vrijen toegang verleenden tot de Engelsche kampen, en bovendien waren zij, krachtens de proclamatie van Lord Roberts, verplicht, zoodra zij een Boer of de kommando's zagen, dit onmiddellijk bekend te maken aan de naastbijzijnde Engelsche wacht, en tevens om elke andere informatie omtrent de Boeren direct aan de Engelschen mede te deelen. Bleven zij in gebreke, dan zouden hun huizen kunnen worden afgebrand en hun vee en eigendommen kunnen worden geconfisceerd. Nu kwam het voor dat broeders of andere familie-betrekkingen van deze ‘handsuppers’ nog onder de burgers op kommando waren en nu en dan bezoeken aflegden bij de ‘handsuppers’. De zoon van een dezer ‘handsuppers’ was adjudant van kommandant Erasmus en woonde met deze in dezelfde tent; terwijl de adjudant menigmaal zijn ouders des nachts en ook soms overdag bezocht. Het gevolg hiervan was dat de Engelschen steeds haarfijn wisten wat er bij ons omging. Deze toestand kon zoo niet langer duren en ik gaf een mijner officieren order om al deze verdachte families achter onze kommando's te laten komen. De manspersonen, die zich wegens lafhartigheid aan den vijand hadden overgegeven, werden gearresteerd. Tegen de meesten werd een beschuldiging ingediend van Hoogverraad, desertie en wapenaflegging; een vijftiental werd opgesloten in een schoolgebouw te Rhenosterkop, dat hierdoor tot gevangenis werd. Een krijgsgericht werd gevormd om over deze personen een vonnis te vellen. Het gericht bestond uit een
voorzitter,
| |
| |
door den generaal uit de commandanten benoemd, en uit vier leden; van wie er twee door den generaal en den voorzitter gekozen werden uit de veldcornetten en twee uit de burgers. Bij afwezigheid van den Staatsprocureur werd een ander rechtsgeleerde tot wrnd. Staatsprocureur of Publieken Aanklager benoemd. Vóór de zitting werd de voorzitter door den generaal beëedigd, en vervolgens de overige vier leden weder door den voorzitter. De gewone crimineele procedure werd gevolgd en elk vonnis onderworpen aan de bekrachtiging van den generaal. Het krijgsgericht besliste ook over leven en dood; in geval van een doodvonnis echter was de bekrachtiging noodig der Regeering, waarbij ook hooger beroep kon worden aangeteekend.
Er bestonden ook andere hoven, die door de Regeering waren samengesteld; doch het verwijzen naar deze hoven leverde door de bijna dagelijksche verandering van standplaats te veel moeilijkheden op, waarom meestal de toevlucht genomen werd tot het krijgsgericht.
De zooeven bedoelde gevangenen kwamen op de kerkplaats bij Rhenosterkop in verhoor. Het proces duurde eenige dagen en ik kan mij moeilijk alle bijzonderheden der verschillende vonnissen herinneren; ik meen, dat zij varieerden van twee-en-een-half tot vijf jaren gevangenisstraf met optie van boete. De eenige gevangenis waarheen wij ze konden zenden, was te Pietersburg, waarin zij dan ook werden geplaatst. Het arresteeren en straffen van deze personen verwekten heel wat opschudding onder de verschillende commando's. Het schijnt ongelooflijk, maar het is een feit dat menig familielid van deze verraders ten hoogste verontwaardigd voelde over mijn handelwijze in dezen en mij in ongeteekende brieven zelfs met doodschieten bedreigde.
Hoewel het verraad minder werd na de gevangenneming van dit edele vijftiental, bleef er toch nog altijd een kanaal open in den vorm van briefwisseling tusschen
| |
| |
burgers uit de kommando's en hun familiebetrekkingen binnen de Engelsche vechtlinie; welke brieven bezorgd werden door kaffers. Dit kanaal te stoppen was ons niet mogelijk.
Op den negentienden November, 1900, viel ik den vijand langs de spoorlijn gelijktijdig te Balmoral en te Wilgerivier aan. Wij vonden spoedig uit dat hij te voren van ons plan verwittigd was. Kommandant Muller, die te Wilgerivier met een deel der burgers en een Krupp-kanon den vijand voorzichtig naderde, werd reeds met het breken van den dag door een hevig vuur begroet. Hij slaagde er weliswaar in, eenige kleine forten te nemen; maar het station was te goed verschanst en uit een der forten schoot de vijand met zulk een juistheid met twee 15 ponders, dat ons Krupp-kanon na korten tijd getroffen werd en buiten de gevechtslinie moest worden gebracht. De burgers die in den vroegen morgen de fortjes genomen hadden, moesten daarin stil blijven liggen, totdat zij onder bescherming van de duisternis met verlies van drie gewonden konden terugtrekken. Het verlies van den vijand bleef ons onbekend.
Bij het station Balmoral, waar ik zelf den aanval leidde, waren wij niet minder ongelukkig. Bij het aanbreken van den dag liet ik een fort bestormen, waar ik zeker meende een kanon te zullen buit maken, waarmede het dan mijn plan was het station te beschieten, om het daarna te bestormen. Werkelijk veroverden wij het fort zonder veel moeite. Een kapitein en 32 man werden gevangen genomen, terwijl den vijand nog een verlies van eenige gesneuvelden en gewonden werd toegebracht. Een twintigtal ontkwam. Allen behoorden tot de ‘Buff's’, het zelfde regiment dat thans deel uitmaakt van onze bewaking op St. Helena. Wij werden echter teleurgesteld en vonden geen kanon in dit fort, dat aan de Westzijde van het station gelegen was. Twee afdeelingen burgers met een 15 ponder en een pom-pom, naderden het station van het Noorden en het
| |
| |
Oosten; terwijl een kommando van het district Middelburg, onder veldcornet Duvenhage, dat verzocht was den aanval te steunen, in het Zuiden een belangrijke positie zou innemen, vóór de vijand deze zou hebben bezet; want des nachts was die stelling nog niet door den vijand geocupeerd.
Onze 15-ponder, een der op de Engelschen veroverde kanonnen, schoot zes bommen op het station waarop de vuurmond barstte; terwijl de pom-pom, na eenige bommen door het stationsgebouw gezonden te hebben, klemde en verderen dienst weigerde.
Wij trachtten te stormen over het kale terrein tusschen onze posities en de goed gebarricadeerde en gefortificeerde stationsgebouwen. De vijand zou ongetwijfeld tot overgave gedwongen zijn, indien hij niet door het zwijgen van ons geschut bemerkt had, ‘dat er daar bij ons fout was’. Ook daagde veldcornet Duvenhage niet met zijn burgers van het Zuiden op en nam de vijand deze belangrijke positie in bezit om ons vanuit deze verheven stelling te beschieten. Vanuit het fort op het station zond hij ons met een houwitser lyddietbommen toe, zoo snel achter elkaar als het hem maar mogelijk was. Doch het diertje zond wel veel bommen, maar zij kwamen zoo langzaam op ons af dat wij ze meestal duidelijk konden volgen en tijdig dekking zoeken, zoodat zij maar weinig schade aanrichtten. Tegen 8 uur waren wij verplicht terug te trekken; want, niettegenstaande wij den vorigen nacht spoor- en telegraaf-verbinding op verscheidene plaatsen vernield hadden, waren deze verbindingen tegen den middag weer door den vijand hersteld en stroomden, zoowel van Pretoria als van Middelburg, versterkingen aan, hetgeen ik, gewapend met mijn verrekijker, van een hoog punt bij de Douglas-kolenmijnen uitstekend kon waarnemen.
Onder de krijgsgevangenen in den morgen gemaakt was een kapitein van de ‘Buff's’, die de sterren van zijn schouder had verwijderd, om een mij onbekende reden.
| |
| |
Maar men kon nog duidelijk aan de merken zien, dat zij kort te voren waren weggenomen. Toentertijd was er nog geen bevel om officieren als krijgsgevangenen te houden en zoo werd die kapitein met de Tommies, nadat zij ontwapend waren en van andere zaken, die wij goed konden gebruiken, bevrijd, naar Balmoral teruggezonden. Later las ik in een Engelsch dagblad dat de kapiten de sterren had verwijderd, om gespaard te blijven van de wreedheden der Boeren. Ik beschouwde dit als een van de snoodste en meest onverdiende lasteringen en dacht dat deze groote kapitein er misschien alleen maar op uit was geweest een D.S.O. of V.C. te verdienen voor zijn ridderlijk optreden. |
|