gevangenen vond. Was Tommy niet zulk een hulpeloos wezen, wanneer hij niemand heeft om hem orders te geven en voor hem te denken, dan zouden deze 2000 man zeker een groot onheil voor ons hebben kunnen worden. Door hun 15 wachten te ontwapenen, - en wat verhinderde hun dit te doen? - uit het kamp los te breken en het spoor te vernielen, zouden zij niet alleen mijn kommando van alle proviand en ammunitie hebben afgesneden; doch ook een Long Tom rijk zijn geworden.
Bovendien was er op het station een groote voorraad proviand, geweren en ammunitie aanwezig, waarnaar niemand omkeek. Van alle ambtenaren, die steeds zoo getrouw in de onmiddellijke nabijheid van de Regeering bleven, was er niet één, die genoeg belangstelling had voor land en volk om zich de moeite te getroosten voor de verzending van die proviand en ammunitie zorg te dragen.
Dicht bij het station waren daarenboven nog dertig zieke en gewonde soldaten zonder behoorlijken dokter in het hospitaal achtergelaten. Gelukkig waren zij toevertrouwd aan de zorgen van een sergeant en vijf man, die de verpleging reeds eenigen tijd hadden waargenomen en dus eenigszins op de hoogte waren van verplegen.
Direct na onze aankomst had ik aan de Regeering getelegrafeerd om te vernemen welke hare plannen waren met de krijgsgevangenen. Het antwoord luidde, dat zij daar moesten blijven tot de vijand ons dwong, de plek te ontruimen en dat men ze dan met voldoende voedingsmiddelen moest achterlaten.
Dit beteekende dus, dat er weder eenige D.S.O.'s ot V.C.'s zouden verdiend worden; want de eerste Tommies die bij het kamp zouden aankomen, zouden de verlossers van de krijgsgevangenen genoemd en de helft zou zeker met een onderscheiding beloond moeten worden. Daarenboven was het voor ons geen eer weg te vluchten en den vijand nog op den koop toe, de satisfactie te geven dat