op de spoorlijn hadden loopen. De vijand zorgde steeds te blijven buiten het bereik van dit stuk. Bovendien vertoefde onze Regeering toen op de spoorlijn nabij Machadodorp, zoodat wij in alle gevallen moesten beletten dat de vijand de kommando's vóórkwam.
Zoowel bij Witbankstation als bij Middelburg- en Panstation hadden kleine schermutselingen plaats, die echter niet van genoeg beteekenis waren om er bij stil te staan.
Na verschillende malen te vergeefs beproefd te hebben, slaagde onze artillerie er eindelijk in met het groote kanon zonder platform te vuren. Het ging echter zeer moeielijk, omdat Long Tom zoo verschrikkelijk zwaar was. Het nam gewoonlijk 20 man om den achterwagen ‘af te lemmeren’ van den voorwagen. Door middel van een katrol werd de vuurmond dan opgelicht van den ‘kastion’ (voorwagen) en deze afgelemmerd, welke dan weggenomen werd; eerst dan kon de kanonnier richten. De affuitzuiger moest goed op een harde plaats in den grond vastgezet worden, anders sprong het kanon achteruit. Menigmaal zond de vijand een paardenkommando om te trachten het kanon te veroveren. Dan werd er hard gevochten, want het was lang niet gemakkelijk het weer op te laden.
Op zekeren dag, terwijl wij met Long Tom aan het sukkelen waren, geraakte het veld aan brand. De wind dreef het vuur met bliksemsnelheid op ons af. Daarbij kwam dat bij het kanon eenige vrachten bommen en kruit stonden, zoodat wij met vereende krachten het vuur moesten ‘doodslaan’ om kanon, bommen en kruit te redden. Terwijl wij hiermede bezig waren, beschoot de vijand ons met twee pom-poms op een afstand van nog geen 3000 yards, wat ons zeer ongelegen kwam en wij alleronvriendelijkst van hem vonden.
Doordat mijn kommando min of meer het middelpunt uitmaakte van al de kommando's was de kommandantgeneraal doorgaans in onze onmiddellijke nabijheid, hetgeen mijn taak veel lichter maakte, daar ZEd.Gestr. persoonlijk