| |
Van Donkerhoek naar Middelburg.
Terugtrekkende van Donkerhoek, werden wij niet achtervolgd; de Engelschen verschansten zich van Donkerhoek tot voorbij Wonderboompoort in de posities, die wij verlaten hadden. Ons kommando trok langs de Delagoa-Baaispoorlijn tot bij Balmoralstation. Sommige kommando's waren te Rhenosterkop, ten noorden van Bronkhorstspruit, gekampeerd. Het verlaten en terugtrekken van onze laatste posities had opnieuw een treurige uitwerking; honderden burgers reden met een witte vlag aan hun Mausers Pretoria binnen en gaven zich aan den vijand over. Daarenboven waren er onder de prominente burgers, die zich reeds vroeger hadden overgegeven, verscheidene, die den vijand goede diensten bewezen, door burgers met wie zij in aanraking konden komen, onder allerlei mooie beloften over te halen zich over te geven. Een nog grooter aantal burgers van de westelijke distric- | |
| |
ten der Republiek verlieten de kommando's en gingen terug naar hun districien en hun plaatsen. Sommige gingen op hun plaatsen wonen, zonder zich te hebben overgegeven; doch de meeste gingen eerst ‘wapens afleg.’ Gelukkig had de Boer te veel liefde voor zijn Mauser en werd deze weggestoken en een oude Martini-Henri of nog een oudere ‘blunderbus’ bij de Engelschen ingeleverd, zoodat de verborgen Mausers later nog uitstekend te pas kwamen.
Ongeveer te dier tijd drong generaal Buller de Republiek van de Natal-zijde binnen en trok met zijn macht door de zuidelijke districten, zooals Wakkerstroom, Standerton en Ermelo. Honderden burgers bleven op hun plaatsen achter en gaven de wapenen aan den vijand af. In sommige districten, zooals Standerton, gaf de kommandant zich met 2 van de 3 veldcornetten over, zoodat niet alleen sommige kommando's zonder officieren waren; maar meer dan één kommando zelfs geheel verdwenen was. Gelukkig stond er dan weer een Jozua op, die de situatie redde, zooals in het district Standerton, waar de ass. veldcornet Brits het geheele kommando voor volkomen ondergang behoedde door de teugels in handen te nemen. Het grootste kwaad werd nog gedaan door vele landdrosten, die, na zich overgegeven te hebben, brieven uitzonden naar de officieren en burgers, hun tot overgeven aanmanende. Het grootste gedeelte der officieren bleef getrouw; doch, doordat het land voor een deel bezet was, werd het moeilijk in aanraking te komen met den komm. generaal of de Regeering, zoodat niet altoos daar, waar het noodig was, iemand met gezag kon optreden om de zaken in orde te houden en de leugentaal, die op alle mogelijke wijzen verspreid werd, tegen te gaan.
Wijlen vechtgeneraals Sarel Oosthuizen en H.L. Lemmer werden met een kleine lijfwacht Noord van Pretoria omgezonden om de burgers van de Westelijke districtcn te verzamelen en de kommando's weder te organiseeren.
| |
| |
Zij werden spoedig gevolgd door Ass.-Komm.-generaal J.H. de la Rey, vergezeld van Staatsprocureur Jan Smuts als rechtkundig adviseur en van de overgebleven burgers der genoemde districten. Het opperbevel werd daar gevoerd door Ass.-Kommandant-generaal J.H. de la Rey en het is op den tocht daarheen dat deze te Selekatsnek een Engelsch garnizoen bestormde en versloeg. Het reorganiseeren der kommando's ging heel voorspoedig, bijna 95 pCt. der burgers sloot zich dadelijk weder aan en weldra waren de kommando's in de Westelijke districten tot 7000 man aangegroeid.
Eenige weken na zijn aankomst in het Westelijk deel van het district Krugersdorp, werd de dappere generaal Sarel Oosthuizen in een voor ons voorspoedig gevecht te Dwarsvlei zwaar gewond, aan welke wonden hij later is overleden. Vechtgeneraal H. Lemmer, een voor ons onmisbaar en veelbelovend hoofdofficier, sneuvelde kort daarna bij de bestorming van Lichtenburg onder generaal de la Rey, welke bestorming niet gunstig voor ons afliep. De open plaatsen van deze twee dappere hoofdofficieren, wier namen steeds een eereplaats zullen innemen in de geschiedenis, werden opgevuld. Het is zeker niet noodig uit te weiden over het schitterende werk door Ass.-komm. generaal de la Rey in de westelijke districten der Republiek verricht.
Ook de kommandant-generaal moest nu veranderingen brengen, noodig geworden door het reorganizeeren der kommando's, en moest de vacatures opvullen, door het vertrek van de generaals Lemmer en Oosthuizen ontstaan. Zooals reeds vermeld, had generaal de la Rey het restant der burgers uit de Westelijke districten medegenomen. Er bleven toen de volgende kommando's over: Krugersdorp en Germiston, respektievelijk onder de toenmalige kommandanten J. Kemp en G. Gravett; de Johannesburger politie en eenige kleinere kommando's onder de vier vechtgeneraals Douthwaite, Snijman (de held! van Mafe- | |
| |
king), Liebenberg en du Toit. Deze laatste vier generaals werden afgedankt en hun burgers met die van Krugersdorp, Johannesburg, Germiston, Boksburg en de rijdende politie geplaatst onder mijn kommando; terwijl ik bevorderd werd tot vechtgeneraal. Alles tezamen telde ik nu 1200 man onder mij, een flink en krachtig kommando. Het is moeielijk te beschrijven, welk een vreemd gevoel deze bevordering tot zulk een verantwoordelijke en verhevene betrekking bij mij verwekte. Voor het eerst in dezen oorlog bekroop mij een soort van vrees, die bijna lafhartigheid zou mogen heeten, en allerlei verschrikkelijke gedachten vlogen mij door het hoofd. Hoe zou ik de belangen van zulk een kommando naar behooren kunnen behartigen? Hoe zou ik alles recht krijgen? Zouden de burgers tevreden zijn? Er kon gezegd worden dat de burgers maar tevreden mòesten wezen, doch indien zij teekenen van ontevredenheid gaven zou ik het mijn plicht achten, direct te bedanken. Het ligt niet in mijn aard mij doof en blind te houden voor wat feiten zijn. En wat zou er na een bedanking van mijn toekomst worden? Ik was toch ook maar evenals de meeste officieren naijverig en voortvarend; want hoewel de vooruitzichten onzer zaak niet zoo schitterend schenen en ons leger meer dan eens gevoelige nederlagen had geleden, had ik toch nog het volle vertrouwen in de toekomst en bovenal in de hooge rechtvaardigheid
van de zaak waarvoor wij streden. Ook was ik overtuigd dat de nu nog strijdende burgers vastberaden en ferm waren. Er lag voor mij één weg open en die was: den bul bij de horens te pakken. Ik moest elk kommandantschap bezoeken, de burgers bij elkander roepen, hun mijn aanstelling voorlezen en eenige toelichtingen geven omtrent de nieuwe organisatie. Het eerst bezocht ik het Krugersdorp kommando. Alles liep gelukkig uitstekend af evenals later bij mijn bezoeken aan de overige kommandantschappen. Ik had heel wat te spreken en vragen te beantwoorden. Een der kommandanten was zoo getroffen, zei | |
| |
hij, door mijn toespraak, dat hij de aanwezigen verzocht tot slot psalm 134, vers 3, te zingen; waarna hij de burgers in een opgewonden toespraak aanspoorde gehoorzaam en vastberaden te zijn; tot welke aansporing blijkbaar volstrekt geen aanleiding was. Het ergste echter was dat hij mij verzocht de bijeenkomst met gebed te sluiten. Ik dacht dat ik het te Keulen hoorde donderen. In zulk een moeilijk parket was ik nooit geweest. Onder een of ander voorwendsel te weigeren zou noodlottig zijn geweest; want van een generaal wordt onder meer verwacht dat hij op godsdienstig gebied alle verrichtingen zal leiden, die van hem geëischt worden; niet alleen werd dit van een generaal verwacht, doch ook van elk ondergeschikt officier, wanneer een kommando in het veld was. En een officier die dit niet kon of deed, werd gewoonlijk te kennen gegeven dat hij onwaardig was officier te wezen, in welke opinie de burgers goed ondersteund werden door onze predikanten. Er was voor mij geen uitweg; ik gevoelde mij als een vreemdeling in Jeruzalem en besloot een gebedje te stamelen, zoo goed en zoo kwaad als het ging. Dat het kort was, behoef ik waarlijk niet te zeggen; ik betwijfel echter sterk of het toepasselijk was. Allerlei gedachten vlogen door mijn hoofd en het was of de bijen van de gansche wereld om mijn hoofd gonsden. Het gebruik is, dat men zijn oogen sluit; maar ik moest ze dichtknijpen, want ik voelde dat ieder de zijne op mij gevestigd had, en het was maar beter ook dat ik het deed, dan kon ik tenminste de uitwerking niet zien van mijn eventueele fouten. Ongelukkig echter had ik mijn oogen zoo stevig dichtgeknepen, dat ik nauwelijks meer zien kon van de sterren die voor mij dansten, toen ik ze weer opende na het lang verwachte woordje ‘Amen.’ Ik hield mij natuurlijk alsof dit voorbidden volstrekt niets buitengewoons voor mij was.
Er was nog een andere moeilijkheid te overkomen; mijn oud kommando moest nu een nieuwen kommandant kiezen en ik moest als zoodanig afscheid nemen. Tot
| |
| |
mijn genoegen ontwaardde ik dat officieren en manschappen mij ongaarne als hun kommandant lieten gaan; doch zij zeiden trotsch te zijn op de onderscheiding, die hun kommandant boven zoovele anderen was te beurt gevallen. De in mijn plaats gekozen kommandant F. Pienaar moest spoedig aftreden wegens onregelmatigheden van ernstigen aard, waarop mijn jongere broeder W.J. Viljoen gekozen werd die, voor zoover ik weet, op het oogenblik van het schrijven van dit boek nog in betrekking is.
Einde Juni trokken onze kommando's van Balmoral weder vooruit tot nabij Donkerhoek om in de nabijheid van den vijand te zijn. Slechts enkele schermutselingen tusschen de voorposten hadden plaats. Mijn burgers maakten een tiental Australiërs krijgsgevangen bij van der Merwe-statie; terwijl drie dagen later nabij Pienaarspoort, drie Johannesburgers werden verrast. Zoover onze informatie ging waren de Donkerhoekranden in bezit van generaal Pole-Carew. Aan den linkerkant van ons stond generaal Hutton met een sterk paardenkommando. Hij opereerde tot bij Zwavel- en Tijgerpoort. Mijn linkervleugel had twee dagen achtereen scherpe gevechten met Hutton en had versterking noodig van de Middelburg- en Boksburgkommando's. Het vechtterrein was zeer uitgebreid, minstens 60 mijlen lang. Aan mijn rechterzijde stond kommandant of generaal D. Erasmus met het Pretoriakommando; nog meer rechts nabij de Pietersburgspoorlijn lagen de Waterberg- en Zoutpansbergkommando's.
Generaal Pole Carew trachtte verscheidene malen ons met zijn cavalerie te stormen, doch zonder succes: telkenmale moest hij terug. De kommandant-generaal gaf den wensch te kennen dat wij een aanval zouden doen op de positie van generaal Hutton. Dit zou het eerste gevecht zijn dat ik als vechtgeneraal zou leiden. Van den afloop zou veel afhangen en ik begreep heel goed, dat in de toekomst mijn invloed bij de burgers daarmede in het nauwste verband zou staan.
| |
| |
De hoofdmacht van generaal Hutton was gekampeerd in een deuk op het hoogste punt van den rand tusschen Tijgerspoort, Zwavelpoort en Babstfontein. Om zijn lager was ook een keten randen, die geheel verschanst en bezet was. Een vrij groot versterkt terrein moest dus ingenomen worden. De kommandant-generaal, omringd van Fransche, Hollandsche en Russische attaché's, zou van een hoog punt den aanval volgen en met mij door middel van een heliograaf, in verbinding blijven, zoodat ZEd.Gestr. gedurig op de hoogte zou zijn van den loop van het gevecht en dus in staat bevelen te geven, waar die vereischt mochten worden.
Gedurende den nacht van den dertienden Juli 1900, trokken wij in de volgende orde op: Rechts de Johannesburg- en Germistonkommando's; in het midden het Krugersdorpkommando en de Johannesburger politie; links de Boksburg- en Middelburgkommando's. Bij het breken van den dag gaf ik order gelijktijdig de vijandelijke schansen te bestormen. Ik plaatste een Krupp- en een Creusotkanon op mijn linker-, een Kruppkanon en een pom-pom op den rechterflank, terwijl ik in het midden een, Engelschen Armstrong 15-ponder opstelde. Bij de bestorming werden verscheidene posities ingenomen zonder veel tegenstand: alleen mijn rechtervleugel stuitte op een dappere verdediging van een sterk verschanst punt, dat door een kompagnie Australiërs bezet was. Tegen zonsopgang was ook deze positie in ons bezit en waren daarenboven één kapitein, één luitenant, en 32 man krijgsgevangenen gemaakt.
Toen kommandant Gravett de eerste schansen genomen had, ondervond hij hevigen tegenstand van een positie, verdedigd door de Irish-Fuseliers, die zeer vastberaden streden. Onze burgers stormden tot in de schansen en werden daar handgemeen. Er werd met geweerkolven geslagen, en met klippen gegooid. Er werden eenige krijgsgevangenen gemaakt en een pom-pom werd veroverd,
| |
| |
die helaas met een verlies van vijf man moest worden achtergelaten, toen er versterking van den vijand met kanonnen aanrukte.
Intusschen waren de Krugersdorpers en de Johannesburger politie er in geslaagd eenige stellingen te nemen, alsmede verscheidene krijgsgevangenen te maken; terwijl van den vijand een zestiental dooden en gewonden op het slagveld bleven liggen.
Omdat het terrein te kaal was, kon mijn linkervleugel de hoofdmacht van den vijand niet bestormen, te meer daar zijn voorposten het oprukken, nog vóór het aanbreken van den dag, ontdekt hadden en bijtijds een batterij kanonnen in positie hadden gebracht, zoodat een bestorming over het vlakke terrein ons te veel levens zou hebben gekost.
Wij zonden verscheidene bommen naar vijands lager, en indien wij naderbij hadden kunnen komen, zou hij zeker pad hebben moeten geven.
Tegen schemer trokken wij terug met een verlies van twee dooden en zeven gewonden; terwijl wij 45 krijgsgevangenen hadden gemaakt en 20 paarden met zadels enz. in onze handen waren gevallen en dus den vijand een aanzienlijk verlies was toegebracht. Zoover ik weet, was de kommandant-generaal tevreden over mijn werk.
Den dag na het gevecht ontmoette ik een attaché. Hij sprak geen Afrikaansch en ik kende zijn landstaal niet. Toen beproefde hij in het Engelsch met mij te spreken en wenschte mij in de volgende woorden geluk met den afloop van het gevecht: ‘I congratuly very much you, le general, we think you good man of war’ (het laatste woord beteekent nota bene oorlogschip, en ik vind dat de bouw van mijn lichaam met dien van een oorlogsschip weinig overeenkomst heeft).
Eenige dagen later zond Lord Roberts ons per spoor een honderdtal vrouwen en kinderen en liet die, niettegenstaande de protesten van den kommandant-generaal,
| |
| |
afklimmen bij van der Merwestation. Het lot had mij beschoren deze ongelukkigen in ontvangst te nemen en per spoor naar Barberton te zenden, waar zij onderdak zouden worden gebracht. Ik zal over deze kwestie niet verder uitweiden, want zij is nog ‘sub judice’, en het is ook niet het doel van dit schrijven om het gerechte en ongerechte van dezen oorlog te bespreken. Ik laat dit aan bekwamer personen over. Alleen dit nog: de ongelukkigen bevonden zich in een betreurenswaardigen toestand, zij waren uit hun woningen verdreven, terwijl men haar slechts had toegestaan heel weinig mede te nemen.
Tegen het einde van Juli trok generaal Carrington, met zijn macht van Rustenburg komende, Wonderboompoort voorbij; terwijl een andere vijandelijke macht van Olifantsfontein in de richting van Witbankstatie trok, zoodat wij van beide kanten ingesloten werden en dus verplicht waren terug te vallen op Machadodorp. |
|