Ik heb mij voorgenomen geen kritiek op den oorlog in dit werk te geven, maar moet hier toch zeggen dat het beleg van Ladysmith en de wijze waarop het belegerde garnizoen gedurende eenige maanden met onze kanonnen beschoten werd, mij een onverklaarbare veldheerspolitiek was van wijlen generaal Joubert, en ik matig mij de onbescheidenheid aan om die politiek dom en primitief te noemen. In een ander hoofdstuk kom ik op dit onderwerp nog eens terug.
Nadat zoowat veertien dagen verloopen waren, kreeg ik bevel een andere positie aan de Zuid-West zijde van Ladysmith te gaan bewaken, vanwaar een Vrijstaatsch kommando onder kommandant Nel, en zoo ik mij niet vergis, onder veldcornet Christiaan de Wet, thans den wereldberoemden hoofdkommandant van den O.V.S., op wien alle Afrikaanders trotsch zijn, naar de Kaapkolonie moest vertrekken. Hier kwam ik onder de bevelen van den heer D. Erasmus, die toen nog generaal was, en een van de gunstelingen van generaal Joubert. Wij hadden hier veel te werken; er moesten slooten worden gegraven, forten en schansen gemaakt en andere verbouwd worden. Dit geschiedde gedurende den tijd dat een expeditie naar Estcourt werd ondernomen onder generaal Louis Botha, die toen in de plaats gekomen was van den ziek naar huis vertrokken generaal Meijer. Met die expeditie gingen 50 burgers van mijn kommando mede, onder veldcornet J. Kock, die mij later zooveel moeite gaf. Van dezen tocht naar Estcourt kan ik niet veel zeggen, alleen dit, dat ZEd. Gestr. de Kommandant-Generaal de expeditie geheel onnoodig vergezelde. Was ZEd. Gestr. niet mede-gegaan, dan zou, hiervan ben ik vast overtuigd, generaal Botha doorgedrongen zijn tot minstens Pieter-Maritzburg. De Engelschen waren toen niet bij machte onze kommando's te stuiten. Doch generaal Joubert gelastte bij Estcourt, nadat onze burgers in eenige gevechten telkens de overwinning hadden behaald, den terugtocht. Het was op dien