Het was moeilijk de sterkte te schatten van onze aanvallers, ik schatte ze in het ruwe op 5 à 6000 man; terwijl wij, alles tezamen niet meer dan 800 man telden en slechts voorzien waren van 2 Nordenfeldtkanonnen, met bommen en granaatkartetsen.
Dat het den vijand ernst was, bleek ten duidelijkste, en wij haastten ons onze strijdmachten zoo goed mogelijk op te stellen. Ongelukkig waren onze kanonnen zoo geposteerd, dat het niet lang duurde of zij werden tot zwijgen gebracht.
Wij deden ons best den vijand zoo goed mogelijk tegen te houden; doch zijn overmacht was te groot en na korten tijd lagen overal gesneuvelde en gewonde burgers. Toen de vijand onze posities begon te stormen, en hij onder schot kwam, lieten wij hem onze tegenwoordigheid echter pijnlijk voelen en op menige plaats zag men hun gelederen dunner worden. Zij kwamen echter met groote vastberadenheid op ons aanrukken. Voor het eerst en ook voor het laatst in dezen oorlog, hoorde ik in een gevecht een Engelsch muziekkorps spelen om de aanvallende Tommies op te beuren en aan te moedigen.
Ik weet niet waarom de Engelschen zijn afgeweken van de oude gewoonte om in oorlogen met vlaggen en vaandels uit te rukken en onder de tonen van de muziek te strijden. Misschien wel uit angst voor verovering.
Ongeveer een half uur voor zonsondergang was de vijand onze posities van alle zijden tot op zeer korten afstand genaderd en werd het gevecht zeer hevig. Hoezeer de overgebleven burgers ook dapper tegenstand boden, was alle mogelijkheid om den vijand terug te slaan, verdwenen.
Omtrent dezen tijd zag ik hem onze posities door een nekje (inzinking tusschen twee kopjes) naderen en stormen. Terwijl ik er heen liep, trof een kogel mijn geweer, zoodat dit onbruikbaar werd. Een gewonde burger gaf mij zijn Mauser en ik voegde mij bij veldcornet Pieter Joubert, die met ongeveer zeven anderen het nekje ver-