| |
| |
| |
De pers: Censuur in plaats van zelfbestuur
‘Wij, die vroeger menigmaal hebben gewaarschuwd en gewezen op de klippen, waarop de demokraties onvermijdelijk moesten stranden, kunnen als Vlamingen ons enkel bevrijd gevoelen van het kompleks van minderwaardigheid, dat het gevolg was van de eeuwige verdeeldheid in onze rangen. Thans staat ons volk verbonden op de drempel van het nieuwe leven. Zijn eendracht kan leiden tot vruchtbare arbeid.’
(Het Nieuws van den Dag 18 juni 1940)
In tegenstelling tot wat men zou kunnen verwachten, dateert de toegeeflijke houding van de Belgische pers tegenover Duitsland al van lang vóór de inval van mei 1940. In de jaren dertig werd algemeen aangenomen dat alleen de (noodlijdende) pers van Rex en VNV steun kreeg van nazi-Duitsland. Uit Duitse rapporten uit die tijd blijkt dat heel wat katholieke, liberale en ‘onafhankelijke’ kranten op een goed blaadje wilden staan met het ‘nieuwe Duitsland’. De Duitse ambassade in Brussel had meestal niet te klagen van onze dagbladpers. De historicus Dirk Martin schreef in 1980 in ‘Het tijdschrift voor diplomatie’: ‘Tegen 1940 had het Rijk, behalve bij de BWP en de KP, een voet in huis bij minstens één krant van praktisch elke grote politieke richting, terwijl nog een aantal andere bladen het Duitse standpunt geen onrecht aandeden, en in elk geval erg neutralistisch stelling namen. Gemeenschappelijk kenmerk van al die persorganen was wel hun anti-linkse instelling’. In ruil voor advertenties en ‘faciliteiten’ inzake berichtgeving brachten 'n aantal kranten ‘begrip’ op voor wat zich in Duitsland afspeelde en beperkten ze hun berichtgeving zich nogal vaak tot de grote sociale verwezenlijkingen van het regime. Zelfs de meest vaderlandslievende bladen lieten zich in hun anti-communisme verleiden tot 'n milde toon ten opzichte van de nieuwe machthebbers. De Antwerpse katholieke krant ‘La Metropole’ ging zover het Duitse consulaat in Antwerpen voor te stellen haar anti-Duitse correspondent in Londen, Poliakoff (Augur) te ontslaan. De Duitse dienst voor de buitenlandse pers vond dat niet opportuun. Het kwam er immers op aan dat de krant zich als
‘onafhankelijk’ zou laten doorgaan. Ook bij ‘Le vingtième siècle’, met de latere verzetsleider William Ugeux als hoofdredacteur, werkten 'n aantal ‘Deutschfreundliche Journalisten’.
Over ‘De Standaard’ en ‘De Gazet van Antwerpen’ werden regelmatig positieve rapporten naar Duitsland gestuurd, ook al gingen die kranten bitsig te keer tegen de vervolging van de Duitse katholieken. Zelfs de liberale ‘Gazet’ was in haar buitenlandse berichtgeving erg voorkomend..., in ruil voor ‘faciliteiten’.
Na de inval van 1940 wilden de nieuwe machthebbers vanzelfsprekend dat de kranten zo vlug mogelijk opnieuw zouden verschijnen. Het leven moest zijn gewone gang gaan en bovendien wou men daardoor een einde maken aan de geruchten over oorlogsgruwelen tijdens de 18-daagse veldtocht.
Tussen 19 en 26 mei '40 ontbood de Propaganda-Abteilung de vertegenwoordigers van kranten die in Antwerpen, Brussel en Luik verschenen. Een aantal kranten mocht voorlopig opnieuw verschijnen, o.a. ‘De Standaard’, omgedoopt tot ‘Het Algemeen Nieuws’ en ‘La Nation Belge’ dat zich zo radicaal voordeed dat zelfs de bezetter het te gortig vond en het blad verbood. Ook ‘Le Pays Réel’ moest, omwille van dezelfde tactische terughoudendheid nog 'n tijdje wachten. Een Verordnung van 14 juni '40 bepaalde dat alle periodieke publikaties opnieuw een toelating moesten aanvragen. Van een verzetshouding was in die woelige zomer van '40 erg weinig te merken. Integendeel, velen lieten zich meeslepen door de geest des tijds... Bij de journalisten die het werk hervatten waren de fervente ‘nieuwe-orde’-aanhangers niet zo talrijk.
| |
| |
Er waren er veel die het deden ‘om den brode’. Anderen ‘om erger te voorkomen’ en hun krant niet in radicaal vaarwater te laten verzeilen. Sommigen deden dit op aanraden van ‘invloedrijke personen’.
Zo stond in het eerste oorlogsnummer van de katholieke krant ‘Het Nieuws van den Dag’: ‘Het is trouwens op aandringen van overtalrijke lezers en van de meest bevoegde personaliteiten uit de Belgische rechtskundige en geestelijke kringen, dat het blad zo snel mogelijk zijn diensten heringericht heeft’. Het artikel was ondertekend door ‘Het Bestuur’. Wat ‘Le Nouveau Journal’ betrof, werd zelfs gesproken van de invloed van het hof. Soms ging er heel wat discussie en... Duitse druk vooraf aan het verschijnen van bepaalde bladen. Dit was ondermeer het geval met de Antwerpse boulevardkrant ‘De Dag’. Eén van de beheerders E. Van Tassel, een gewezen activist uit de eerste wereldoorlog, was niet geneigd de krant verder uit te geven. Hij wilde geen risico's meer nemen... Op aandringen van hoofdredacteur Clovis Baert, die eerder Engelsgezind was, en na gesprekken met vooraanstaande magistraten gaf Van Tassel uiteindelijk toe. Zowel Baert als Van Tassel wilden voorkomen dat de krant in handen kwam van pro-Duitse elementen.
In het eerste nummer van de oorlogseditie van ‘De Dag’, toevallig ook het 2000o nummer van de krant (15 juni 1940), verantwoordde de redactie zich als volgt: ‘Niet enkel vanwege onze tienduizenden lezers, doch ook van officiële zijde werd de wensch uitgedrukt, dat er een “onpartijdig” orgaan zou verschijnen, een orgaan dat, wars van alle politieke schakeeringen, een louter inlichtend en onderhoudend karakter hebben zou. (...). Er zijn dagbladgroepen, die verkozen hebben op gekamoefleerde wijze te verschijnen. Wij doen dit niet. WIJ WERKEN MET OPEN VIZIER. Wij verschijnen met De Dag en wij nemen onze verantwoordelijkheden. Wij beseffen heel goed, dat die verantwoordelijkheden zeer groot zijn. Doch wij zijn er niet bang voor, ze te dragen tegenover om het even wie.’ Tenslotte waren er nog de ‘idealisten’ die de democratische ‘Augiasstal’ wilden uitmesten. Die sfeer van bereidwilligheid werd ook wel beïnvloed door de ontgoocheling, veroorzaakt door de capitulatie en de vlucht van de Belgische regering. Bovendien hadden de deportaties van ‘verdachte’ journalisten (VNV-ers, Dinaso's, Rexisten, communisten en Duitse joden) veel verbittering teweegbracht.
Die journalisten kwamen aanvankelijk vooral terecht bij ‘Le Pays Réel’ en bij ‘Volk en Staat’. Het VNV kreeg na 'n aantal ‘schermutselingen’ (o.a. moeilijkheden met de drukker wegens schulden...), z'n orgaan ‘Volk en Staat’ toch van de pers. De drukkerij van ‘Volksgazet’ werd ervoor in beslag genomen. Door de sterk gewijzigde omstandigheden steeg de oplage (± 50.000 in plaats van 10.000 in de ‘democratische’ tijd). Er waren twee uitgaven: 'n ‘Volkse’ (A), onder leiding van Antoon Mermans en 'n B-uitgave met Jan Brans als hoofdredacteur. Die B-uitgave was bedoeld voor een meer politiek bewust publiek. ‘Volk en Staat’ was wel het ‘huisorgaan’ van het VNV, maar dit betekende niet dat het 'n trouwe spiegel was van VNV-standpunten. Alhoewel het VNV meestal gematigder standpunten innam dan de ‘DeVlag’ was daarvan in zijn orgaan ‘Volk en Staat’ weinig te merken. ‘Het Vlaamsche Land’ en, vanaf 1943 ‘De Gazet’, die beide dicht aanleunden bij de ‘DeVlag’, waren in het algemeen minder agressief dan ‘Volk en Staat’. Wel was er een erg radicale ‘Rijksuitgave’ van ‘Het Vlaamsche Land’ en die was volledig in handen van ‘DeVlag’. ‘Le Pays Réel’ de spreekbus van Rex, ging tijdens de bezetting nog minder vlot van de hand dan vroeger. De krant had in 1941 nog een oplage van amper 8.000 exemplaren. In januari '43 verloor het blad dan nog z'n beste journalisten, nl. Paul Jamin, Pierre Daye en José Streel.
De Unie van Hand- en Geestesarbeiders had van 31 maart '41 tot 1 januari '42 een weinig succesrijke spreekbuis in ‘Le Travail’. In Vlaanderen ging het iets vlotter. Na een (mislukte) poging van De Man om ‘De Vooruit’ in handen te krijgen, kwam in het blad eind 1942 dan toch in Unievaarwater terecht.
De andere collaborerende groepen lieten hun stem horen in ‘La Légia’, met als hoofdredacteur Hubermont, de leider van de Communauté Culturelle Wallonne' (CCW), ‘Le journal de Charleroi’ en ‘la Gazette de Charleroi’.
| |
| |
| |
‘Neutraal’, maar welwillend...
De eigenaars van sommige ‘gestolen bladen’ hebben zich tegemoetkomend getoond in het begin. Het personeel had toch wel de indruk dat de eigenaars-beheerders geen graten zagen in de hervatting van de activiteiten.
De belangrijkste ‘gestolen’ krant was ‘Le Soir’, die regelmatig boven de 250.000 ex. kwam. De familie Rossel zocht aanvankelijk contacten met de Duitsers, maar het compromis sprong af op het hoofdredacteurschap van Raymond De Becker.
Ook in socialistische milieu's liep men met concrete plannen rond. In augustus 1940 stelde Jos Van Eynde, aan Hendrik De Man voor een nieuw maandagsblad uit te geven, een eerste stap naar ‘het groote Eéne blad voor Vlaanderen en Eéne blad voor Franstalig België’. Zoals vele anderen die zich in de zomer van 1940 aan de nieuwe toestand wilden ‘aanpassen’, kwam hij vrij vlug in het verzet terecht.
Alhoewel de Belgische Communistische Partij na kortstondige onderhandelingen besloot geen officieel partijblad uit te geven, was er toch de merkwaardige geschiedenis van het Vlaamsgezinde Antwerpse weekblad ‘Ulenspiegel’, dat van begin juni tot half augustus 1940 als dagblad uitgegeven werd. Wie tussen de regels kon lezen, merkte wel dat het om een communistische uitgave ging. Van augustus 1940 tot begin 1941 werd ‘Ulenspiegel’ als weekblad uitgegeven. Het was in elk geval een dubbelzinnige onderneming. Na de bevrijding werd de verantwoordelijke uitgever, Frans Van Haver er trouwens voor veroordeeld.
Onder de Vlaamse kranten die niet meer mochten of wilden verschijnen, vermelden wij naast ‘De Gazet van Antwerpen’ en ‘Volksgazet’ nog de ‘Nieuwe Gazet’ en ‘Het Belang van Limburg’. ‘Het Volk’ zette al op 31 oktober 1940 zijn activiteiten stop. De uitgave van Franstalige kranten in Vlaanderen werd door de bezetter verboden.
Erg dramatisch waren de lotgevallen van de hoofdredacteur en twee beheerders van de ‘Gazet van Antwerpen’ Kiebooms, de Hasque en Somville. In augustus 1940 werden ze, omwille van hun weigering hun krant opnieuw te laten verschijnen (of omwille van hun vooroorlogse contacten met de Duitse antifascistische pater Muckermann?) door de SD aangehouden. Ze kwamen in Duitse kampen terecht. De Hasque, voorzitter van de Raad van Beheer overleed er in 1942. De gebouwen van de krant en ...een groot gedeelte van het personeel werden ‘overgenomen’ door ‘Het Vlaamsche Land’.
In het begin hoefde de bezetter niet dikwijls naar de noodrem van de censuur te grijpen. Er was immers 'n sterke controle aan de bron, namelijk bij het agentschap Belga. De directie was in mei '40 gevlucht en dus stelde de Propaganda-Abteilung onmiddellijk 'n nieuwe directeur aan, ex-Belga-redacteur Sieren. Belga werd Belgapress. Het Duitse agentschap DNB zorgde voor geld en materiaal, en natuurlijk ook voor het nieuws dat dus wel sterk gekleurd was. Belgapress was eigenlijk niet meer dan een vertaalbureau. Ook in de distributie van de kranten had de Propaganda-Abteilung de hand. Het agentschap Dechenne kwam al in juni '40 onder Duitse controle.
Na een periode van ‘relatieve soepelheid’ (sinds oktober 1940) werd in augustus 1942 de preventieve censuur weer (min of meer) ingevoerd.
De eerste ernstige sanctie trof 'n redacteur van ‘Volk en Staat’, Hector De Bruyne. Wegens een ‘defaitistisch’ artikel werd hij in mei 1943 aangehouden. Na twee weken liet men hem vrij, maar het voorval werkte de malaise die toen in de perswereld heerste nog in de hand.
'n Maand vroeger was de hoofdredacteur van ‘Le Nouveau Journal’, Paul Colin, door drie partizanen vermoord. Na 'n showproces werden de daders gefusilleerd, maar vanaf dan zat de schrik er bij vele journalisten in. In de loop van 1943 verlieten velen het zinkend schip. Ook de dreigingen uit Londen deden de meeste journalisten nadenken, vooral toen Julius Hoste in 1942 via de BBC de ‘gecontroleerde’ pers aanviel. Opvallende ‘deserties’ waren die van Robert Poulet van ‘Le nouveau journal’, (begin 1943) naar aanleiding van de ‘annexatieplannen’ van Léon Degrelle en van Raymond De Becker bij ‘Le Soir’ in oktober '43. De Becker had het conflict uitgelokt door ‘Belgicistische’ artikels te publiceren.
Naarmate er meer en meer journalisten ontslagen werden, zoals de hoofdredacteur van ‘Het Laatste Nieuws’, Haderman, of uit eigen bewe- | |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1-6) Karikaturen van Jamin. In de zomer van 1940 moesten vooral de geallieerden het ontgelden. (7) Het tegengif: de sluikpers.
| |
| |
ging de krant verlieten, kwamen er meer radicale elementen in hun plaats. Bij ‘Het Laatste Nieuws’ nam Johan Sacré van de ‘DeVlag’ de leiding over. Bij het ‘Algemeen Nieuws’ trokken hoofdredacteur Martens en haast alle journalisten er in maart '44 uit. In plaats van Martens kwam Staf van Nuffel, een overtuigd Nationaal-Socialist. De VNV-er Van Waeg werd tot beheerder aangesteld. Ook in de andere kranten werd de toon harder naarmate de krijgskansen keerden.
Zo schreef Tanrez op 17 april 1943 in ‘De Dag’ een hoofdartikel dat erg veel weg had van de uitspraken van dr. Goebbels. Het was zijn laatste stuk in die krant. 's Anderdaags trok hij naar ‘Het Laatste Nieuws’:
‘Het is echter de ondankbare maar nuttige taak van den joernalist, spijts alles, zijn uiterste best te doen om het groot publiek tegen de afbrekende propaganda der reaktionnairen en kommunisereerenden te waarschuwen en den verderfelijken invloed ervan, dag in, dat uit, te bestrijden. Het beste middel daartoe is de gestadige herhaling van enkele eenvoudige waarheden. Op den duur kan zulke methode haar uitwerking niet missen; zij is in ieder geval een kostbaar tegengift. Ons blad heeft in dit opzicht steeds zijn plicht vervuld en zal het blijven doen, al is het er niet onkundig van, dat een tegengift over het algemeen een bitteren nasmaak heeft.’
Het bleef niet bij het ontslag van hoofdredacteurs en journalisten, er werden ook verscheidene kranten verboden, namelijk ‘De Gentenaar’ op 31 december 1943, ‘De Landwacht’ op 14 mei 1944, ‘Het Nieuws van den Dag’ op 17 mei 1944.
| |
Wiens brood men eet...
Bij de lectuur van kranten uit de bezettingstijd valt vooral de bitsige toon op waarin er te keer gegaan werd tegen de regering in Londen, het verzet (‘terroristen’), de Communisten, de Vrijmetselarij en de vervolgde joden.
In veel gevallen waren de redacties verplicht de wekelijkse richtlijnen van de Propagande-Abteilung weer te geven in de vorm van een hoofdartikel. Nu, bijna vijftig jaar later, komt de agressie en de naïviteit die uit vele artikels spreekt, bijna onbegrijpelijk voor. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat die commentaren heel dikwijls beantwoordden aan wat in de publieke opinie leefde. Dit gold vooral voor de zomer en het najaar van 1940. In brede lagen van de bevolking was er een gevoel van opluchting, omdat de ‘akelige toestanden’ van de jaren dertig voorbij waren. Ook buiten de collaboratie-groepen wilden velen nieuwe maatschappelijke structuren. Dat was zo in alle politieke en ideologische milieus. De wettelijke gezagdragers huldigden een politiek van het minste kwaad. De journalisten reageerden niet anders. Er waren ongetwijfeld ook een aantal journalisten die ‘de pen gebroken hadden’ of die gewoon hun beroep niet meer mochten uitoefenen.
Wie aan het werk bleef, had het erg moeilijk. Voor het minste vergrijp regende het boetes. Zelfs het radicale collaboratieblad ‘Volk en Staat’ ontsnapte er niet aan. In het algemeen ging het hier om artikels met ‘Dietse’ inslag. Het is niet altijd duidelijk of bepaalde uitlatingen op rekening van de redacties moeten geschreven worden of gewoon een toepassing waren van Duitse richtlijnen. Het staat vast dat de scherpe kanten dikwijls afgerond werden en dat kranten als ‘De Gentenaar’, ‘Het Nieuws van den Dag’ en ‘Le Soir’ regelmatig berispt werden om hun ‘lauwe artikels’.
Dat belette niet dat een gematigde krant als het ‘Nieuws van den Dag’ scherp te keer ging tegen de Engelsen en de Belgische regering in Londen. In de zomer van '40 verscheen er zelfs een Duitse richtlijn waarin aangezet werd tot ‘gematigdheid’ ten opzichte van de regering-Pierlot. Er kon immers nog altijd 'n compromis bereikt worden...
Een typisch voorbeeld voor de al dan niet opgelegde ‘bereidwilligheid’ van de pers tegenover de bezetter is een onverbloemde oproep tot economische ‘samenwerking’ met Duitsland in ‘Het Nieuws van den Dag’. Onder de titel ‘Voor een nieuwe mentaliteit’ schrijft de hoofdredacteur op 25 juli 1940: ‘De economie van het land moet zich naar het Oosten richten. Op dit gebied dient een volledige verbondenheid met de Duitse economie nagestreefd (...) De bezettende overheden laten ons volk de vrijheid om zelf zijn heropstanding te bewerken, zoals het in
| |
| |
1
2
3
4
5
6
(1-6) Reis van Belgische journalisten in Duitsland. (1) Op bezoek bij Goebbels. Derde van links: Sieren, directeur bij Belgapress. (2) Rechtstaande in uniform: Majoor Gerhardus, hoofd van de Propaganda-Abteilung België.
| |
| |
Nederland ook gebeurd...’ Na de verordening van 7 maart 1941, die de leeftijdsgrens voor de ambtenaren op 60 jaar bracht, schreef Liesenborghs in ‘De Dag’: ‘De vetste aasratten meenden immers dat de administratie, ja, dat het geheele land er was voor hen en niet dat zij er waren voor het algemeen belang, om de gemeenschap te dienen’.
De reactie op de jodenverordeningen was niet minder giftig. Zelfs in milieu's die vanaf 1942 verdienstelijk werk zouden leveren in de hulp aan joodse onderduikers, werden artikels gepubliceerd die de joden als ongewenste vreemdelingen brandmerkten. Nochtans was de Propaganda-Abteilung minder veeleidsend, waar het ging om de toepassing van de richtlijnen tegen de joden. Ze vond het zelfs niet wenselijk dat er buiten Antwerpen veel ruchtbaarheid zou gegeven worden aan de anti-joodse maatregelen. Buiten Antwerpen verwachtte men weinig begrip voor de campagne tegen de joden. De Propagande-Abteilung vreesde zelfs dat te giftige artikels in de provinciebladen zouden aanleiding even tot ‘misplaatst medelijden’.
Toch treft men ook in ‘Het Algemeen Nieuws’ en ‘Het Nieuws van den Dag’ scherpe artikels aan tegen de ‘joodse vreemdelingen die van geen aanpassing’ willen weten. ‘Het Nieuws van den Dag’ van 19 oktober 1940 wond er geen doekjes om: ‘Wij wezen er reeds op dat plaats kan geruimd worden door het weren van volksvreemde elementen. In Vlaanderen hebben de Vlamingen het eerste geboorterecht verworven. En ook het recht op arbeid vóór alle vreemdelingen. Wanneer we gewagen van vreemdelingen, bedoelen we in de eerste plaats die kategorie mensen, welke teren op de arbeid der Vlamingen en Walen sinds jaren en nooit zich kunnen vereenzelvigen hebben met onze landgenoten, de joden’.
Bijzonder brutaal was Jan Brans, de hoofdredacteur van ‘Volk en Staat’. Op 25 oktober 1940 schreef hij ‘De Jood moet buiten. Dat is een kwestie van volksgezondheid’. En op 1 december 1940 raakte hij het bekende thema aan: ‘Hoe de Joden rijk worden in een vuile buurt’. Na de eerste razzia's in Frankrijk vroeg hij zich af: ‘Wanneer kennen ook wij dat geluk? Parijs van 5.000 Joden verlost’ (22mei '42). Haast in elk nummer van het blad vinden we soortgelijke artikels terug. Voor ‘Volk en Staat’ moest men de joodse medeburgers alle rechten afnemen. Zo stond er op 3 mei 1942 te lezen: ‘Heeft een jood het recht zich burgerlijk partij te stellen?’. Kort vóór de deportaties naar het Oosten verscheen een profetisch artikel: ‘In afwachting van de verdwijning van de joden’ (22 mei 1942). Nog erger was ‘Volksverwering’. Propagandablad ter beveiliging van bloed en bodem’. In het nummer van 26 oktober 1940 stelde het blad zich de volgende vragen: ‘Zijn er blonde Joden? Hoeveel Joden zijn er? Waar ermee naar toe?’ En op 13 februari 1941 verscheen een haast ‘bijbels’ artikel met als titel ‘Waarom sterven de uwen? Hun bloed kome over de Joden’. Het blad publiceerde regelmatig adressenlijsten van joden en nam actief deel van de opsporing van Joodse onderduikers vanaf de zomer van 1942.
In haast alle anti-joodse artikels werd de link gelegd tussen jodendom, vrijmetselarij en bolsjevisme.
Vanaf einde juni 1941 stonden de kranten vol van artikels over de ‘Strijd aan het Oostfront’. Ook de vervolging van de Belgische communisten zag men in de pers als iets vanzelfsprekends. De Propaganda-Abteilung had in dat opzicht weinig te klagen.
Toen de krijgskansen begonnen te keren en de censuur dus scherper werd, zochten vele journalisten een veiliger onderkomen. Het leek erop dat degenen die bleven met de dag radicaler werden. Onder hen waren er heel wat nieuwkomers zonder journalistieke ervaring. Opvallend is wel de ‘realistische manier’ waarop de ‘onvermijdelijke repressie’ aangekondigd werd... Tekenend in dat opzicht was een artikel van ‘Pan’ (F. Smets') in ‘De Dag’ van 5 januari 1942. Het was gericht aan het adres van de Belgische regering in Londen en luidde als volgt: ‘Wij zullen niet vluchten naar één of andere Eldorado om U te ontwijken. Want in dit land, voelen we ons sterk. Duizenden jongeren, Vlamingen, laten geen tweede aktivistenjacht meer toe. Dat is onwederroepelijk gedaan! Als ge uit uw knusse hotels zoudt treden, nadat ge den plum-pudding hebt verorberd met de officieren van Zijne Majesteit den King, doch dat is een onzinnige hypothesis, om oordeelsdag te houden over het gepeupel der Winterhulpers, der onverantwoordelijke joernalisten, der “slechte”
| |
| |
1
2
3
4
(1) Redactie van ‘Le Soir’ kort vóór de oorlog. (2) Jan Brans, hoofdredacteur van ‘Volk en Staat’. (3-4) Veelgelezen kranten uit de bezettingsperiode: ‘Het Algemeen Nieuws’, voortzetting van ‘De Standaard’, en de gestolen krant ‘Het Laatste Nieuws’.
| |
| |
vaderlanders, wachten wij U af. Wij - de jongeren. Hard tegen hard, als het moet. Oog om oog. Tand om tand’.
Bijna twee jaar later, op 18 december 1943, verscheen in ‘De SS-Man’ een ‘oorlogsverklaring’ aan het verzet. De auteur was niemand minder dan Robert Verbelen, leider van het Veiligheidskorps van ‘DeVlag.’ Naast de zwarte lijsten die de Anglofielen en de bolsjewisten-vereerders met zoveel ijver aanleggen, maken wij ook onze lijsten klaar... En laten zij nu nog zozeer geloven aan een Engelse overwinning, wij weten zo zeker als God leeft, dat de mannen onzer lijsten het eerst aan de beurt zullen komen, het eerst zullen worden afgeschreven, het eerst zullen worden gelikwideerd.’ Kort na de landing in Normandië stond in hetzelfde blad een berustend artikel van de dichter Pol Le Roy te lezen: ‘Zij zullen ons ophangen. Laat ze maar komen. Wij zijn thuis.’ (10 juni 1944). En een maand later, onder de titel ‘De Kameleon mensen’: ‘Gij hebt absoluut gelijk zulle, dat ge u aanpast aan de nieuwe overwinnaars... Ja, ja het wordt stilaan tijd dat gij dat boek “Mijn Kamp” naar de kachel verwijst, ... en dat gij ergens anders gaat wonen waar de buren niet meer zullen bevestigen dat gij bij U thuis officieren der Wehrmacht ontvangt’.
Maar niemand drukte zich plastischer uit dan Jeanne De Bruyn, die Jan Brans opgevolgd had als hoofdredacteur van ‘Volk en Staat’. Brans was begin '44 naar Spanje ‘gereisd’ en... er gebleven, wat zijn geestesgenoten hem nooit vergeven hebben. In het laatste nummer van ‘Volk en Staat’ hing Jeanne De Bruyn een visionair beeld op van de toekomst: ‘Wij zullen, dat staat vast, in de Begijnenstraat en in koncentratiekampen gestopt, tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld, doodgeschoten, opgehangen, geradbraakt, levend gevild en dan met zout bestrooid worden. En bij onzen smadelijken ondergang zullen de patriotten een Brabançonne, een God save the King en een Yankee Doodle aanheffen; de kommunisten zullen een Internationale aanheffen; de vrome zielen zullen een hymne zingen om den Heer te danken. Want wij zijn de groote schuldigen van dezen oorlog’.
Na de bevrijding werden praktisch alle journalisten, die tijdens de oorlog verder gewerkt hadden, vervolgd, ook diegenen die al in 1942 of 1943 afgehaakt hadden. Zoals het tijdens de repressie maar al te dikwijls voorkwam, werd ook voor de pers met twee maten en twee gewichten gerekend. De directies gingen meer dan eens vrijuit, terwijl de verantwoordelijkheid op de redactie en vooral op de hoofdredacteur geschoven werd. Aan Franstalige kant werden zelfs vier journalisten gefusilleerd. De bekendste onder hen waren José Streel van ‘Le Pays Réel’ en Paul Herten van ‘Le Nouveau Journal’.
Men kan gerust stellen dat de oorlog in de perswereld een echte cesuur veroorzaakt heeft en dit in tegenstelling tot de andere geledingen van het maatschappelijk leven. Nogal wat kranten verdwenen voor altijd: ‘Volk en Staat’, ‘Le Pays Réel’, ‘Le Nouveau Journal’, ‘Het Vlaamsche Land’, ‘De Gazet’ en ‘De Dag’. Al deze kranten hadden zich wel erg gecompromitteerd. Andere bladen werden een paar jaar geschorst. ‘De Standaard’ (tijdens de bezetting ‘Het Algemeen Nieuws’) kon na enorme problemen pas in 1947 opnieuw verschijnen. ‘Het Nieuws van den Dag’ werd geschorst tot 1946 en het kwam de klap niet meer te boven. Het werd in 1957 overgenomen door ‘De Standaard’ groep.
| |
| |
1
2
3
4
(1-2) Anti-bolsjevistische karikaturen van Jam. (3) ‘Laagland’, cultureel weekblad dat sterk bij ‘DeVlag’ aanleunde. (4) ‘De SS-man’, orgaan van de Algemene SS-Vlaanderen.
| |
| |
1
2
3
4
De collaboratiepers: (1) ‘De nationaal-socialist’, het weekblad van het VNV. (2) Het VNV-dagblad ‘Volk en Staat’. (3) ‘Le Pays réel’, orgaan van Rex. (4) ‘Balming’, weekblad van DeVlag.
| |
| |
1
2
3
(1) Het kinderprogramma van Zender Brussel onder leiding van Jan Stalmans. (2) Uiterst links: Sonderführer Spanuth. (3) Radio-programma van Zender Brussel in 1943.
| |
| |
1
2
(1) Concert van de Vlaamse Omroep Zender Brussel voor Winterhulp te Antwerpen op 15 februari 1941. De dirigenten Dejoncker, Meulemans en Douliez. In het midden Mon De Goeyse, ‘administratief directeur’. Uiterst rechts Grauls en Delwaide. (2) De Duitse acteur Heinrich George, Hauptmann Badendieck, Sonderführer Felberg en Sonderführer Spanuth.
| |
| |
| |
Militair vertoon op de radio
Er is een opvallende gelijkenis tussen de situatie van de schrijvende pers en die van de Radio op het Flageyplein. In de wondere zomer van 1940 heersten ook daar verwarring, intrigues en...(bij velen) een verlangen naar lets ‘nieuws’.
Onder de personeelsleden die opnieuw in dienst traden, heerste het gevoel dat ze dat deden in volledig akkoord met hun hiërarchie en met de verantwoordelijke voogdijminister, Delfosse. Maar ook zij die niet het werk hervatten, wisten zich gesteund door de autoriteiten, in het bijzonder door de Raad van Bestuur.
Wat er in die woelige zomermaanden van '40 precies gebeurd is, biedt ook nu nog stof voor polemieken. Vast staat dat de aanwezigheid van een aantal journalisten en directie-leden door de Bezetter niet langer op prijs werd gesteld, alhoewel sommigen onder hen een aanvraag ingediend hadden om verder te werken. Vooral wie als socialist bekend stond maakte weinig kans. Dit was het geval voor Nic Bal, Gust De Muynck, Bert Van Kerkhoven en Marcel Coole.
Tot einde juli '40 onderhandelde minister Delfosse met de Duitse Sonderführer bij Zender Brussel over de werkhervatting van het personeel. Hij had voorgesteld dat de uitzendingen in handen zouden bijven van het NIR-personeel. Alleen de nieuwsuitzendingen zouden onder Duitse controle komen. Twee dagen later evenwel, op 31 juli 1940 maakte de Bezetter een einde aan die dromen. Het NIR - INR hield op te bestaan en werd vervangen door ‘Zender Brussel - Radio Bruxelles’, die volledig gedomineerd werd door Dultse officieren. De eerste Commissaris-Beheerder was Köppe. Eind december '40 werd hij vervangen door Gunzer en in maart 1942 door Hauptmann Badendieck. De Vlaamse uitzendingen werden geleid door Sonderführer Spanuth, de Franstalige door Sapper. Ze werden bijgestaan door twee organisatieleiders, Mon de Goeyse voor Zender Brussel en Gabriel Figeys voor Radio Bruxelles, tot zijn vervanging door de Rexistische journalist, Serge Doring, in 1942. In april 1941 kreeg Wies Moens de leiding van de nederlandstalige uitzendigen.
De radio-medewerkers die opnieuw aan het werk gingen, verkeerden in de mening dat niemand tegen zijn wil zou moeten meewerken aan propaganda-getinte uitzendingen. In die zin hadden ze trouwens de boodschap van Delfosse begrepen. Al vlug werd duidelijk dat Zender Brussel een strak gedirigeerde en sterk gecensureerde Omroep was, zonder enige vrijheid.
Directeur-generaal Wies Moens hield zijn pro-Duitse overtuiging niet verborgen. Hij had de gewoonte zich bij allerlei gelegenheden te laten interviewen en literaire en muzikale programma's zelf in te leiden. Daarin legde hij telkens getuigenis af van zijn vertrouwen in het Groot-Germaanse Rijk en zijn afkeer voor de vóóroorlogse democratie. In die zin liet hij zich bijvoorbeeld uit in een interview met Bert Peleman over het Europees Schrijverscongres in Weimar. Hij sprak daarin onverbloemd zijn waardering uit voor nationaal-socialistische auteurs als Blunck en Grimm. Ook in reportages over de ‘Vlaamse Wacht’ en andere collaboratie-groepen was hij vol lof voor ‘die kerels’ en het gezond gebleven gedeelte van ‘ons volk’... Toch kwam het herhaaldelijk tot wrijvingen tussen Wies Moens en de Duitse officieren die controle uitoefenden op de uitzendingen. Moens' Dietse ingesteldheid was hen een doom in het oog.
Einde 1943 kwam het tot het zoveelste conflict, ditmaal naar aanleiding van een programma over de Vlaamse Hitlerjeugd. Voor Moens was dit de druppel die de emmer deed overlopen.
Met zijn opvolger, de dirigent Paul Douliez, hadden de Duitsers het gemakkelijker. Hij was een overtuigd Nationaal-socialist en was zelfs enige tijd als Kriegsberichter aan het Oostfront geweest.
Onder de belangrijkste medewerkers aan Zender Brussel vermelden we naast Moens, de Goeyse en Douliez nog: Jos Servotte, leider van de afdeling ‘Aktualiteit’, Leo Persyn, Jef Contrijn, Jan Stalmans, Bert Peleman, Nand Veronocke, R.F. Lissens, Paul Hardy, Jan Venstermans, Pol Heyns, Marc De Corte, Hendrik Haesen, Frans Van Langendock, Bert Brauns (tot zijn aanhouding in december 1942).
De muziekuitzendingen stonden onder de leiding van Arthur Meulemans, die in 1942 evenwel opstapte na een conflict over het boycotten van de muziek van Hindemith. Hij werd opgevolgd door Gaston Feremans. Aan Franstalige kant was de meest bekende figuur ongetwijfeld Louis Carette, leider van de afdeling ‘Actualités’. Hij verliet Radio Bruxelles in 1942, zogezegd om ‘gezondheidsredenen’. Carette werd na de oorlog bij verstek veroordeeld en week uit naar Frankrijk, waar hij als Félicien Marceau wereldberoemd werd. Figeys zag het evenmin nog zitten en haakte kort nadien ook af. Ook aan Vlaamse kant waren er nogal wat ‘deserties’. Zo verliet Servotte de Zender einde 1943, op advies van Jan Boon. Onder de jonge reporters waren er twee die in de beginjaren van de Vlaamse televisie, erg populair zouden worden, Bob (Robrecht) van Bael en Fons Robberechts.
Wat de uitzendingen betrof, was er alvast één duidelijk verschil met de vooroorlogse toestand: van de geest van absolute onpartijdigheid bleef vanaf de eerste dag niets meer overeind. Het nieuws werd verzorgd door Belgisch personeel van de D.E.S. (Deutsche Europasender) en was dus een strijdwapen in handen van de anti-geallieerde propaganda. De propaganda zat trouwens in haast alle uitzendigen, zelfs in luisterspelen en programma's over Volksdans en muziek. Vooral de rubriek ‘Politiek en Gemeenschap’, onder leiding van Vercnocke, bevatte erg giftige stukken. Berucht was bijvoorbeeld het politieke praatprogramma ‘Meneer de notaris zegt’ met de Antwerpse acteur Arthur Van Thillo en ‘Hij, zij en nog wat’. Erg populair waren de satirische programma's met Renaat Grassin, het Ketje. Grassin kreeg er na de bevrijding trouwens zware moeilijkheden mee. Het spreekt vanzelf dat alle aandacht uitging naar de Duitse Cultuur, de verwezelijkingen van het régime en de collaboratie-groepen.
De strijd aan het Oostfront werd met enthousiasme begroet. Kriegsberichter, ondermeer Jan D'haese, Wim Sassen en Paul Douliez brachten regelmatig verslag uit van hun frontervaringen. Er waren rechtstreekse reportages van plechtigheden van de Algemene SS-Vlaanderen, het Vlaams Legioen, de NSKK, het VNV, ‘DeVlag’ enz.
| |
| |
Ook op dat vlak was de overeenkomst met de schrijvende pers erg in het oog springend. En evenals bij de pers, zouden na de oorlog die gewone medewerkers het zwaarst moeten boeten, ook al beriepen zij zich op ‘hogerhand’.
Interview van Jan Stalmans met Paul Doubliez, vóór zijn vertrek als Kriegsberichter naar het Oostfront (Zender Brussel, 18 mei 1943):
Stalmans. Sommige kunstenaars, u weet het wellicht ook, beweren dat zij zich weerhouden voelen, dat er iets is dat hen belet zich totaal in te zetten, namelijk te vrezen voor de geleidelijke ontplooiing, de schone rustige ontplooiing, ja zelfs voor het behoud van hun kunstenaarschap. U schijnt dus die mening gelukkig niet te delen?
Douliez: Stel u voor dat ik me daar zorgen zal over maken. Ofwel ben ik geen waarachtig kunstenaar, en in dit geval valt dat probleem voor mij vanzelfsprekend weg. Ofwel zit er wel iets in me, toch dan kunnen de grote en harde dingen die ik ga beleven enkel mijn geestelijke potentie verrijken. Ik zal andere volkeren leren kennen, ik zal een stuk ruwe werkelijkheld beleven.
Ook de muzische aangelegde mens schrompelt Innerlijk bij gebrek aan frisse lucht. Welaan de teerling is geworpen. Morgen reis ik af en van dan af zal ik enkel nog denken aan de vervulling van mijne ware doch heerlijke taak.
Stalmans: Mijnheer Douliez, wij die ons zo menig maal, zoveel honderden malen durf ik zeggen, verlustigd hebben bij het beluisteren van uw aangename concerten met het omroeporkest vol melodieuze afwisseling, en u de laatste jaren zo dikwijls bewonderd hebben wanneeer u ons groot symfonie-orkest met brio tot ware top-prestaties geleid hebt, zoals het trouwens verteden zondag nog het geval was. Ik durf hier gerust zeggen dat wij u enerzijds met lede ogen uit ons midden zien vertrekken, ik zeg enerzijds want anderzijds zijn wij trots op u. Trots om dat glanzend en overheerlijk voorbeeld dat u ons geeft bij de volledige inzet uwer talrijke talenten in de waren heroische heldenkamp tegen onze gemeenschappelijke vijand. Wij wensen u mede in naam uwer overtalrijke geestdriftige luisteraars, mijnheer Douliez, goed heil. |
|