Jazz: Alleen voor zwarte Bamboula's en geile zazoes...
Bij de reeds besproken musici was er sprake van directe samenwerking met de bezetter. Van nationaal-socialistische tendensen in hun werk was weinig te merken. Uitzonderingen op die regel waren Karel de Brabander, Walter Weyler en Paul Douliez.
Karel de Brabander werkte sinds 1937 bij het NIR. Tijdens de bezetting was hij er referent voor lichte muziek. In 1941 was hij gedurende korte tijd bij het Vlaams legioen, waar hij instond voor de ontspanning van de Oostfrontstrijders. Hij was ook verantwoordelijk voor de muzikale begeleiding van het NSJV. De Brabander was de componist van de ‘Mars van het Vlaams Legioen’, waaruit volgend veelzeggend fragment:
‘Wij volgen het vaandel der leeuwen
door sikkel en hamer onteerd
Ons horen de komende eeuwen
Te wapen voor outer en heerd’.
De tekst van dit lied was van Bert Peleman. Er bestaat ook een adaptatie van Michel Brusselmans.
Een andere musicus die zich met volle energie inzette voor het propageren van de Duitse invloed in de muziekwereld was Walter Weyler, muziekreferent van de ‘DeVlag’. Zo ontwaarde hij in ‘DeVlag’ van juni 1943 enkele lichtpunten. In het optreden van de Antwerpse conservatoriumstudenten zag hij een bewijs dat er toch nog jongeren waren die begrip opbrachten ‘voor de eisen van vandaag en voor de culturele en geestelijke revolutie die zich in Europa voltrekt, onder leiding van Duitsland en onder de impuls van de nationaal-socialistische levensbeschouwing’. Dit ‘aanmoedigend verschijnsel’ zou vroeg of laat toch leiden tot de volledige gezondmaking van ons muziekleven.
In zijn kritieken was hij ongenadig voor alles wat niet de Duitse (of Germaanse) belangen diende. Hij stak regelmatig een dreigende vinger uit naar onwillige elementen, o.a. naar Souris, dirigent bij radio Bruxelles, die de ‘droevigste vetegenwoordigers van een kultuur-bolsjewistisch tijdperk’ als Satie en Stravinsky en de joden Schönberg en Milhaud verkoos boven Wagner, Bruckner, Reger, e.a. Naast Souris werd ook Paul Collaer bestempeld als een ‘verwerper van al wat gezond, natuurlijk, oprecht en volks is’. (Volk en Staat, 16januari 1943). Zelfs in 1943 zag Weyler nog geen vooruitgang in de zuivering van ons Vlaams-Germaans cultuurleven. Op het programma van concerten in Antwerpen doken immers nog Fauré, Ravel en Debussy op... (DeVlag, januari 1943).
Paul Douliez hield in het ‘Vlaamsche Land’ regelmatig een pleidooi voor ideologisch verantwoord muziekbeleid. Voor jazz en bolsjewistische muziek was er volgens hem in de radiouitzendingen, de concertzalen en variétélokalen geen plaats. Jazz was ‘een woekerend virus dat de gezondheid van de volksgeest aantast’:
‘Met Vlaamsche nuchterheid zien we in Bamboula nog niet een volksgenoot omdat men hem in de witte verf heeft gezet’. (Het Vlaamsche Land, 30 november 1941) Begin '44 gaf hij wel toe dat een agressieve houding tegenover ‘de moderne dansmuziek’ een flinke aderlating zou betekenen van het luisteraarsbestand van Zender Brussel, maar een Europese dansmuziek kon de scherpe hoeken wel wat afronden. (Het Vlaamse Land, 9 februari 1944)
Op dat ogenblik was Douliez al meer tot compromissen geneigd. Hij was immers pas gepromoveerd tot directeur-generaal...
In het algemeen vergaten zowel de ‘Nieuwe-Orde’-leden als de Duitsers nogal eens hoe ontaard jazz-muziek wel was.