| |
| |
| |
2 Voor vorst en vaderland
Het Geheim Leger
Eerste periode: zomer 1940 - zomer 1941
De nederlaag van mei 1941 werd door de militairen aangevoeld als een ‘traumatiserende’ ervaring. Velen zochten de oorzaak ervan niet in de eerste plaats bij het leger zelf, maar bij het vooroorlogs politiek regime en bij de politici die het hadden gediend. Toch dient gezegd dat een aantal militairen niet aanvaardden dat de oorlog gedaan was voor België na 28 mei 1940 (stelling van de koning) en dat zij de strijd wilden voortzetten aan de zijde van de geallieerden. Maar heel wat anderen wilden een ‘rénovation nationale’, een politieke vernieuwing van België als een sterke Staat onder rechtstreekse leiding van de koning, en dit van zodra België weer onafhankelijk zou zijn. De regering in Londen en de politici in het algemeen stonden in deze mimieu's niet op een goed blaadje. Diverse groeperingen kwamen tot stand in de zomer en de herfst van 1940: - de Phalange van X. De Grunne; - het Heropgericht Leger van Kolonel Lentz, voorzitter van de Unie van Reserve-officieren; - het Belgisch Legioen van Commandant Claser. Zij recruteerden bij reserve- en beroepsofficieren, die in België gebleven waren. Gemeenschappelijke kenmerken van deze proepen waren hun verering voor de koning en hun afkeer van politici. Bovendien dachten ze allemaal aan de voorbereiding van de ordehandhaving van zodra de bezetter weg was en van de strijd tegen de ‘binnenlandse vijand’ (collaborateurs, communisten).
Eind 1940 versmolten de groep van Lentz en die van de Grunne. In het voorjaar van 1941 vormden de drie genoemde groepen één groepering onder de naam Belgisch Legioen. De politieke afdeling werd geleid door Charles Terlinden, wiens autoritaire sympathieën gekend waren, maar als adjunct kreeg hij Charles Vanderputten toegewezen, een liberaal zonder anti-democratische trekjes. Vanderputten kreeg later de leiding van de politieke inlichtingendienst van het Belgisch Legioen en werd de plaatsvervanger van Claser.
Terlinden en de Grunne hadden moeten beloven dat zij geen politieke geschriften meer zouden verspreiden die het Belgisch Legioen en vooral de koning zouden compromitteren. Zij hielden zich daaraan niet en werden daarom uit het Belgisch Legioen gestoten: Terlinden op 16 juli 1941, de Grunne wat later, toen bleek dat beiden de hand hadden in de brochure ‘La Belgique Loyale’, waarin een strikte neutraliteitspolitiek werd voorgestaan en sommige ‘gematigde collaborateurs’ werden verdedigd. Ook al werd de Grunne uit het Belgisch Legioen verwijderd, toch staat het vast dat de brochure het Belgisch Legioen geen goed gedaan heeft, zeker niet bij de Belgische regering in Londen.
Twee feiten waren van grote betekenis voor de verdere evolutie:
1. | de Britten hielden stand, en |
2. | de Duitser vielen de Sovjetunie binnen. |
In de zomer van 1941 waren er contacten tussen Claser-Lentz en Doyen-Vandermies. Doyen leidde in Zuid-Frankrijk een inlichtingendienst die voor de Belgische Staatsveiligheid (SV) in Londen en het Franse ‘2de Bureau’ werkte. Vandermies, geparachuteerd op 13 juni 1941, kwam namens de Staatsveiligheid de eerste contacten leggen met de inlichtingendiensten op het terrein.
| |
| |
| |
Tweede periode: herfst 1941 - herfst 1942
Tijdens de vergadering van 19 september 1941 van het commando van het Belgisch Legioen werd medegedeeld dat het Belgisch Legioen in Engeland als ‘verdacht’ doorging. Mogelijk had Vandermies dat gezegd. Claser besloot naar Engeland te gaan om dat punt te bespreken en ook om geld en wapens te vragen. In oktobernovember 1941 verklaarde SOE zich bereid om Claser met een Lysander te komen halen. Maar dat ging uiteindelijk niet door. Maar er was nu wel een radioverbinding met Londen via een zender van de SOE-agenten Jean Scohier en Adolphe Lheureux, geparachuteerd op 3 september 1941 met een sabotageopdracht. Er waren wat contacten met het Bevrijdingsleger en socialistische jongeren. De anti-Duitse component werd dus sterker, ten nadele van de antidemocratische tendens.
Op 3 oktober werd Jean Cassart geparachuteerd, met een gemengde Brits-Belgische opdracht: contacten leggen met sabotagegroepen en met hergroeperingen van militairen. Hij verdeelde sabotagemateriaal en geld (200.000 F voor Claser). Het was de bedoeling dat Cassart in december 1941 naar Engeland zou terugkeren om er verslag uit te brengen. Daarna zou hij opnieuw naar België terugkeren, maar hij werd op 13 december 1941 aangehouden.
Intussen wachtte Claser nog steeds op de gelegenheid om naar Engeland te vertrekken. Die werd hem geboden door een andere geparachuteerde agent, die eveneens een Britse (SOE) en een Belgische opdracht (SV) had: Philippe de Liedekerke, geparachuteerd in februari 1942 onder meer om de paramilitaire organisaties te contacteren. In feite had de Liedekerke de tweede opdracht van Cassart op zich genomen. Claser vertrok op 17 maart 1942, als het ware op de valreep, want de 18de werden een aantal mensen met wie hij nauw had samengewerkt, aangehouden (o.a. Hoffman en Leclerq). Hij had een aantal documenten bij zich die hij in Londen wilde tonen, onder meer de ‘Ordonnances générales’, waaruit duidelijk de naoorlogse politieke aspiraties van het Belgisch Legioen en zijn afkeer van de politici bleken.
Via Spanje en Gibraltar bereikte Claser Londen op 18 juli 1942. Wat wist de regering op dat ogenblik over het Belgisch Legioen? Het is van belang het beeld te kennen dat de regering en de Staatsveiligheid van het Belgisch Legioen hadden, want dit zou verstrekkende gevolgen hebben voor het oordeel dat zij over Claser en het Belgisch Legioen zouden uitbrengen. De regering en de Staatsveiligheid beschikten op 18 juli 1942 over volgende inlichtingen: 1. gegevens verstrekt door Belgische inlichtingendiensten (onder meer Clarence); 2. een rapport opgesteld door de Liedekerke op 23 juni 1942. De Liedekerke omschreef het doel van het Belgisch Legioen als volgt: de bevrijding van het grondgebied door militaire operaties om de vijand te verdrijven. Steeds volgens de Liedekerke wildehet Belgisch Legioen in de eerste plaats nauwe samenwerking met het Brits leger, waarvan het hulp verwachtte. 3. de documenten die Claser had meegenomen. Hij had die aan de Belgische consul in Barcelona afgegeven, en die had ze via Lissabon naar Londen gestuurd.
In juni 1942 stelde de Staatsveiligheid een verslag op over het Belgisch Legioen, waarin het doel van de organisatie als volgt werd omschreven: ordehaving op het ogenblik van het vertrek van de Duitsers om de Grondwet te kunnen toepassen. Het misprijzen van de leiders van het Belgisch Legioen voor de politici werd onderstreept. Op het militair vlak, zo werd gesteld, stond het Belgisch Legioen nergens. Claser ‘verafgoodde’ de koning. Bij al zijn misprijzen voor de politici gaf hij er zich geen rekenschap van ‘dat dit gevaarlijk en misplaatst snobisme de dictators aan de macht gebracht heeft’.
Toen Claser in Londen aankwam, werd hij met open armen ontvangen door de Belgische sectie van SOE (Claude Knight) en Henri Bernard, hoofd van de 2de sectie van het ministerie voor Landsverdediging. Maar de Staatsveiligheid vernam slechts drie dagen na zijn aankomst dat Claser in Londen was en Fernand Lepage kon hem slechts op 25 juli 1942 spreken. Alleen al hierdoor ontstond een malaise: in principe kwam het de Staatsveiligheid toe het eerst - na de Britse diensten - de Belgen te ondervragen, die in Engeland aankwamen. Lepage voelde duidelijk aan dat Claser eigenlijk geen contact wilde met de Belgische regering.
In overleg met Henri Bernard besloot SOE Claser een militaire opdracht te geven. Deze werd opgesteld door Bernard en Claser op 5 augustus
| |
| |
1942, ondertekend door Henri Rolin, onderstaatssecretaris voor Defensie, en goedgekeurd door Spaak (dienstdoend eerste minister in afwezigheid van Pierlot) en Lepage. De opdracht bestond in de voorbereiding van militaire operaties in de kustzone en van acties tegen de vijand over het gehele grondgebied. De operaties mochten slechts in gang gezet worden op bevel van het geallieerd opperbevel. De opdracht van Claser maakte deel uit van een groots opgezet plan van de westerse geallieerden om in het voorjaar van 1943 een tweede front te openen, waarschijnlijk in Bretagne. Die operatie zou ondersteund worden door misleidingsmaneuvers elders op het vasteland. Het plan ‘Action’, dat aan Claser werd toevertrouwd, behoorde tot die misleidingsmaneuvers.
Op 8 augustus 1942 verliet Claser Engeland, echter niet zonder opnieuw bij de Staatsveiligheid en de regering kwaad bloed te hebben gezet. Claser en SOE hadden zich namelijk onttrokken aan alle pogingen vanwege Spaak en Lepage om Claser nog te zien vóór zijn vertrek. Voor hem was het belangrijkste ongetwijfeld dat hij een Britse opdracht op zak had, die bovendien bekrachtigd was door de regering, of althans door Henri Rolin. Deze nuance is belangrijk, want reeds in september 1942 kwam een afgezant van de SV aan Kolonel Bastin, chef van de reserve van het Belgisch Legioen, zeggen dat Claser een avonturier was, die geen opdracht had van de Belgische regering.
Wat was er gebeurd? In feite was Claser vertrokken zonder toelating van de Belgische regering. Deze oordeelde dat Claser en SOE haar een loer hadden gedraaid. Het gevolg was dat de regering op 16 augustus 1942 haar relaties met SOE opschortte en dat Bernard en Rolin werden ontslagen. Dat gebeurde nog vóór Claser op 29 augustus 1942 weer in Brussel aankwam. Eerste minister Pierlot, die inmiddels van een reis naar Kongo was teruggekeerd, werd op 5 oktober 1942 ook minister van Landsverdediging. In oktober 1942 ontvingen verscheidene Belgische inlichtingendiensten het bevel geen enkel contact te onderhouden met ‘monsieur Rose’ (Claser). De chef van de dienst ‘ZERO’ kreeg in die periode zelfs een brief van Pierlot waarin stond: ‘Zoals u weet heeft monsieur Rose geen enkele opdracht van de regering ontvangen. Wanneer hij zich in België bevindt is het zelfs zonder haar medeweten en tegen haar wil. Wat monsieur Rose ook onderneemt, wordt bijgevolg door de regering gedesavoueerd; zij heeft daar niets mee te maken’. Pierlot vroeg ook nog dat het Comité Gilles, de officieuze ‘antenne’ van de regering, hiervan op de hoogte zou gebracht worden.
Het ging om veel meer dan een conflict tussen personen. Claser was een royalist. Voor hem was de eigenlijke chef van het Belgisch Legioen de koning Beiden behoorden trouwens tot dezelfde promotie in de KMS (Koninklijke Militaire School). Als officier had Claser een reden te meer om de koning en niet de regering als zijn chef te beschouwen. Bovendien wierp het conflict tussen koning en regering uit mei 1940 nog een lange schaduw op de betrekkingen tussen de regering en de paramilitaire groepen. Pierlot had al voor de oorlog overhoop gelegen met de militairen, meer bepaald met generaal Van Overstraeten, die ‘de vice-koning’ werd genoemd. De geheimdoenerij van Claser zal dit oude wantrouwen van Pierlot tegenover de militairen zeker niet hebben doen afnemen. En dan waren er de ‘Statuten’ van het Belgisch Legioen, die voor de militairen een politieke rol in het naoorlogse België opeisten. Het feit dat in de opdracht aan Claser nadrukkelijk was bepaald dat diegenen die aan het plan ‘Action’ zouden deelnemen, enkel in functie van hun bruikbaarheid voor de geallieerde zaak zouden gekozen worden, met uitsluiting van elke politieke overweging, voldeed blijkbaar niet als garantie. Claser was een gevaar, een bedreiging voor de politici die het verzet onder controle wilden houden. Voor hen bestond er dus geen ‘Zending Claser’. Meer nog: in een nota aan lord Selborne, verantwoordelijk minister voor SOE, schreef A. Delfosse, minister van Justitie, op 10 november 1942: ‘Claser ontplooit in België een activiteit die als gevolg heeft dat de trouw van de Belgen aan de regering aan het wankelen wordt gebracht, en dat de Belgisch-Britse inlichtingendiensten worden vernietigd, vermits hij probeert hun leden te
misleiden’.
De ‘zaak Claser’ is ook symptomatisch voor de voortdurende wrijvingen tussen de Staatsveiligheid en de 2de sectie (later 2de directie) van Landsverdediging. Afgezien van het begeleiden van het militair verzet mocht de 2de sectie zich slechts bezighouden met het ‘exploiteren’ van
| |
| |
de (ook militaire) inlichtingen, die enkel door de SV mochten ingewonnen worden. Landsverdediging beschikte dus niet over een eigen militaire inlichtingendienst. Volgens H. Bernard, hoofd van de 2de sectie tot augustus 1942, was dat een aberratie die de Belgen tot voorwerp van spot maakte bij de Polen, Fransen en Tsjechen in Londen. Maar ergerlijker nog vond Bernard dat de inlichtingen veel te lang bij de SV bleven liggen, en vooral dat de SV als ‘burgerlijk’ organisme toezicht wenste over ‘militaire’ opdrachten, zoals deze van Claser. Volgens hem was de SV erop uit de 2de sectie te herleiden tot een sectie van niemendal, die steeds maar ‘ja’ zou knikken bij het minste woord van Lepage. Bernard schreef dit op 18 augustus 1942, kort na de breuk met SOE, aan Rolin, met afschrift aan Lepage maar ook aan generaal Gubbins, chef van SOE, waarmee de relaties verbroken waren. Opnieuw olie op het vuur!
Bernard was geneigd de wrijvingen tussen SV en de 2de sectie te wijten aan de persoonlijke expansiedrang van Lepage. Maar zijn opvolger aan het hoofd van de 2de sectie/2de directie, Kolonel Marissal, die al evenzeer kloeg over wat hij als sytematische sabotage van de SV tegenover de 2de directie beschouwde, beoordeelde de wrijvingen als uiting van een politiek conflict. Volgens Marissal stonden de militairen buiten en boven de politiek, terwijl de regering en de SV rekening wilden houden met het bestaan van andere, meer politiek geïnspireerde verzetsgroepen zoals het OF.
De betrekkingen met SOE werden eind 1942 hersteld op basis van de overeenkomst dat voortaan geen enkele actie in België meer zou ondernomen worden zonder het gemeenschappelijk akkoord van de Belgische en Britse diensten. Maar voor Claser begon de terugkeer in België slecht. Er was hem beloofd dat hij eindelijk een radioverbinding met Londen zou krijgen en in zijn ‘Ordre de mission militaire pour monsieur Rose’ stond dat hij contact moest zoeken met de drie agenten van de 2de sectie, onder wie één radiooperator, die op 27 juni 1942 geparachuteerd waren met de opdracht parachutageterreinen voor wapens te zoeken en ‘onthaalcomité's’ te vormen. Maar die drie agenten waren vóór de terugkeer van Claser al aangehouden. Twee nieuwe radiooperatoren, Sterckmans en Bodson, werden op 27 augustus 1942 recht in de handen van de Geheime Feldpolizei en de Abwehr geparachuteerd. Bodson werd enkele maanden nadien terechtgesteld. Sterckmans overleefde de kampen. Hun komst was aangekondigd via de zender van een SOE-agent, die op 2 mei 1942 was aangehouden en aanvaard had voor de Duitsers uit te zenden. Dat mocht van de Britten, op voorwaarde dat de ‘security check’ niet werd prijsgegeven, zodat Londen kon weten dat de agent onder dwang uitzond. In augustus 1942 wist SOE alleszins niet dat deze agent in Duitse handen was. Van een aantal andere SOE-agenten wist de ‘Intelligence Service’ het wel. Blijkbaar werd deze informatie niet aan SOE doorgegeven, want van deze agenten dacht SOE nog maanden na hun aanhouding dat ze in vrijheid waren. Na de oorlog hebben de Britse autoriteiten erkend dat hun beveiligingssysteem voor radiooperatoren tot 1943 ver van volmaakt was. Claser stond dus
opnieuw zonder radioverbinding. Inmiddels waren ook in de staf van het Belgisch Legioen aanhoudingen verricht en had de GFP in juni 1942 vrijwel de gehele staf van het Belgisch Legioen voor de provincie Henegouwen ingerekend. Bovendien had de koning, die via een tussenpersoon van de opdracht van Claser was op de hoogte gebracht, Claser gevraagd ervan af te zien omwille van de repressie die het plan ‘Action’ zou kunnen teweegbrengen. En daarenboven was er de campagne van Londen tegen Claser, die zich toch niet wilde laten ontmoedigen. Hij begon kaderleden te recruteren voor wat hij noemde het ‘Corps Franc Belge d'Action Militaire’ (‘Vrijkorps’). Het waren leden van de NKB en van het Belgisch Legioen. Het Vrijkorps werd van het Belgisch Legioen gescheiden, mogelijk om veiligheidsredenen, maar hoogstwaarschijnlijk ook omdat Kolonel Bastin, tweede in bevel van het Belgisch Legioen, tegen het plan ‘Action’ gekant was.
Claser besloot opnieuw naar Londen te gaan, maar werd op 6 november 1942 in Frankrijk aan de demarcatielijn aangehouden. Met uitzondering van Bastin was nu de hele staf van het Belgisch Legioen aangehouden. Bastin nam de leiding van het Belgisch Legioen over, maar veranderde de naam in ‘Leger van België’ (LVB). De groep ‘Action’ bleef voortwerken onder leiding van Kolonel Siron.
Bastin had zich als hoofd van de Mobiele Reser- | |
| |
ve van het Belgisch Legioen omringd met een staf van beroeps- en reserveofficieren onder wie Albert Melchior, René Bauduin, Jean del Marmol en Boris Wolters. De rol van Bastin werd nu belangrijker, onder meer omwille van volgend feit: in juni 1942, dus nog vóór de terugkeer van Claser uit Engeland, vond in het domein van de familie del Marmol in Falaën een bijeenkomst plaats die een historische betekenis zou krijgen. Namen eraan deel: Bastin, del Marmol, François De Kinder, schoonbroer van Pierlot, Jacques Van der Bruggen, jeugdvriend van del Marmol en verbindingsofficier tussen de staf van het Leger van België en één van de zones, en Albert Hachez, chef van de dienst ZERO. De Kinder, agent OH5 van ‘ZERO’, stond op het punt naar Engeland te vertrekken en del Marmol greep de kans om via hem de mening van de regering over het Leger van België te doen herzien.
| |
Derde periode: herfst 1942 - juni 1944
Wanneer De Kinder in Londen aankwam, had de regering Claser laten vallen. De aanhouding van Claser opende de weg om met een nieuwe lei te beginnen. De relaties met SOE werden opnieuw aangeknoopt, en op 30 december 1942 stelde de regering een belangrijk document op, dat in januari 1943 aan Bastin zou bezorgd worden via ‘ZERO’ en - belangrijk feit - namens De Kinder. Het was op zijn minst merkwaardig dat de tekst van de opdracht van Bastin als chef van de militaire formaties door een agent van de Staatsveiligheid naar België werd gebracht, terwijl op 19 januari 1943 twee agenten van de 2de directie werden geparachuteerd, die zich ter beschikking van de ‘Geheime Troepen’ moesten stellen.
Het document was gericht aan Bastin en omvatte volgende punten:
- de regering neemt een definitief standpunt in tegenover de paramilitaire formaties: geen van de bestaande militaire groepen kan officieel erkend worden met uitsluiting van de andere, maar Bastin wordt aangesteld als chef van deze groepen, dus niet van één formatie;
- deze beslissing is genomen in overleg met de Britten;
- de militaire formaties moeten enkel de vijand bestrijden en bijdragen tot de bevrijding, op het ogenblik dat de geallieerde legers daartoe het bevel geven. Bij de bevrijding zal de rol van deze formaties ten einde zijn en zal de regering een nieuw Belgisch Leger samenstellen.
Intussen waren de Abwehr-agenten Prosper De Zitter en Annie Giralt erin geslaagd het vertrouwen te winnen van Commandant Leopold Stiers, verantwoordelijk voor de groep ‘Action’ van het ‘Vrijkorps’ van Claser ten westen van de Schelde. Men weet dat De Zitter en Giralt zich voordeden als agenten van de ‘Intelligence Service’ waarvan zij trouwens over diverse - uiteraard valse - ‘geloofsbrieven’ beschikten, onder meer een zender die zogezegd in verbinding was met Londen - in werkelijkhleid met de ‘Funkabwehr’ in Parijs -, wapens en dergelijke. Op die manier slaagden zij erin een schijnontsnapping van Claser uit Sint-Gillis op touw te zetten, natuurlijk gevolgd door een definitieve aanhouding en opsluiting in de speciale gevangenis van de Abwehr te Etterbeek op 22 februari 1943. En, toppunt van intoxicatie: enkele dagen later werd over de BBC de aankomst van Claser en zijn twee gezellen in Engeland gemeld! De boodschap was gevraagd via een zender die in handen van de Duitsers was. Londen had zogezegd de namen gevraagd van de leiders van het Vrijkorps. Deze werden - weliswaar gecodeerd - samen met heel wat andere inlichtingen door Stiers in februari 1943 in Biarritz bezorgd aan een ‘vertegenwoordiger van de SIS’, die niemand anders was dan een onderofficier van de GFP van Rijsel, die goed Engels sprak. Ook telegrafisch werden een 200-tal namen van verantwoordelijken ‘aan Londen’ bezorgd, ofschoon sommige leiders juist door die vraag wantrouwig werden. En om de kroon op het werk te zetten organiseerde de Abwehr op 27 april 1943 een soort ‘topconferentie’ tussen ‘vertegenwoordigers van de SIS’ enerzijds en de leiders van het leger van België
en het ‘Vrijkorps’ anderzijds, met als ‘doel’ de hereniging van beide groeperingen tot een goed ‘einde’ te brengen. Het gevolg was de aanhouding van Bastin, zijn stafchef, Kolonel Adam, Kapitein van Nooten en luitenant Quinet. De chef van het ‘Vrijkorps’, Kolonel Siron werd zwaar gewond en overleed op 20 september 1943. Voorts
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
(1) De 66e promotie infanterie-cavalerie van de Koninklijke Militaire School (1922), waarvan prins Leopold en Charles Claser deel uitmaakte.
(2) Charles Claser, stichter van het Belgisch Legioen
(3) De historische ontmoeting in Falaën in juni 1942. V.l.n.r. Jean del Mamol, François De Kinder en Jacques Van der Bruggen
(4) Kolonel Jules Bastin, die door De Kinder werd voorgesteld als nieuwe leider van de Geheime Troepen.
(5) Generaal Pire, laatste bevelhebber van het Geheim Leger
(6) Kolonel Ivan Gérard, voorganger van Pire
(7) Charles Vanderputten, adjunct van Claser
(8) Majoor Auguste Haus, bevelhebber van Zone III van het Geheim Legeger
| |
| |
werd de lijst van 200 namen grondig afgewerkt: 143 aanhoudingen per 8 november 1943, vooral in het ‘Vrijkorps’ maar ook in de staf van zone IV van het Leger van België.
Naïviteit, onvoorzichtigheid, gebrek aan verbinding met Londen en het ongeduld om door de regering erkend te worden, hadden de leiders van het ‘Corps Franc’ in de val gelokt. Bij Bastin speelde nog mee, dat hij nog geen antwoord had op zijn nota van 18 februari 1943, waarin hij de opdracht van de regering aanvaardde. Geen wonder: door de traagheid van de Belgische diensten in Londen werd deze boodschap pas op 8 april aan Pierlot en slechts op 5 mei aan de 2de directie bezorgd. Op 5 mei was Bastin reeds aangehouden, maar enkele weken nadien werd hij weer vrijgelaten. Hij had aangevoerd dat het Leger van België geen verzetsorganisatie was, maar zich enkel tot doel stelde de orde te handhaven tegen de communisten.
Het is bezwaarlijk aan te nemen dat de Duitse politie dit geloofd heeft, want in juni 1943 werden twee leiders van het vroegere Belgisch Legioen uit het Antwerpse ter dood veroordeeld, op grond van het feit dat het Belgisch Legioen niet bedoeld was om het communisme te bestrijden, maar wel degelijk tegen de bezetter wilde optreden. Het lijkt veeleer dat Bastin in vrijheid werd gesteld om de militaire formaties beter in het oog te houden. Hij hield zich dan ook op de achtergrond. Het bevel over het Leger van België werd nu gevoerd door Kolonel Ivan Gérard.
De hervatting van de betrekkingen tussen de Belgische diensten en SOE, eind 1942, is voor de activiteit van het Leger van België van grote betekenis geweest. Kolonel Marissal, hoofd van de 2de directie van het ministerie voor Landsverdediging, die het militair verzet moest leiden, heeft zich na de oorlog beklaagd over wat hij beschouwde als systematische sabotage van de regering en vooral van de Staatsveiligheid tegenover de militaire verzetsgroepen. Het is een feit dat de betrekkingen tussen de Belgische militaire en burgerlijke geheime diensten te Londen niet rimpelloos zijn verlopen, maar men ontkomt niet aan het feit dat tussen begin 1943 en september 1944 niet minder dan 51 agenten (24 organisatoren en 27 radio-oparatoren) voor het Leger van België - Geheim Leger - werden geparachuteerd, waarvan de SV steeds op de hoogte werd gebracht, op een totaal van bijna 300 geparachuteerde agenten tussen oktober 1940 en september 1944. Een vergelijking van het zeer klein aantal agenten dat naar andere organisaties zoals het OF of de BNB werd gestuurd, valt beslist in het voordeel van de militaire formaties uit. In die 51 agenten zijn dan nog niet de 10 agenten begrepen, die vóór januari 1943 door de 2de directie naar de Belgische militaire verzetsformaties werden gestuurd. Wel is het zo dat de 2de directie nooit over eigen verbindingslijnen over het land heeft beschikt. Die bleven uitsluitend het domein van de Staatsveiligheid en van de Britse diensten.
Einde 1942 wilde de Belgische regering op het stuk van de militaire formaties dus met een nieuwe lei beginnen. Zij liet de Britten weten dat zij met het Belgisch Legioen, de groep van Claser, niets wilde te maken hebben en erkende Bastin als chef van de militaire formaties. Dit leidde tot de vorming van vijf ploegen die boven bezet België zouden geparachuteerd worden met de opdracht wapens en ander geparachuteerd materiaal in ontvangst nemen, die later zouden bezorgd worden aan de militaire groepering die door de regering zou erkend worden. Deze vijf ploegen werden geparachuteerd tussen 17 november 1942 en 22 mei 1943. Zij ontvingen samen 16 parachutages. Enkel het materiaal dat in de omgeving van Doornik werd geparachuteerd, voor de zending Latimer-Pans, en de containers die in de streek van de Semois werden gedropt, kwamen bij de militaire groepen terecht. Het materiaal dat in de Condroz gedropt was voor de zending LABRADORCALF (Janssens-Marechal) viel na de aanhouding van beide agenten in de handen van de Duitsers.
In juli 1943 vond een nieuwe belangrijke zending plaats. Op 23 juli 1943 werd reservekapitein Adelin Marissal met een Lysander in Frankrijk afgezet. Hij was belast met de zending ‘STANLEY’, die op het terrein was voorbereid door drie agenten die eerder, op 21 mei 1943, geparachuteerd waren. Adelin Marissal was belast met het overbrengen van de globale plannen van de regering voor de geheime troepen. Uit veiligheidsoverwegingen werden de documenten die hij aan de leiding van de geheime troepen moest bezorgen later geparachu- | |
| |
teerd. Het betreft: de brochure ‘Het Paard van Troye’, die in gecamoufleerde vorm richtlijnen gaf voor de organisatie en de actie van het Geheim Leger; een sabotageplan met onmiddellijk uit te voeren acties; het plan voor het militair optreden bij de bevrijding; de bevestiging van de erkenning van de ‘Chef militaire’ en de toekenning van 5 miljoen BF.
Marissal nam contact met de kolonels Gerard en Bastin, die hun instemming betuigden met deze plannen en nieuwe wensen formuleerden: meer wapens, een betere radioverbinding, meer geld (10 miljoen per maand) en de levering van een uitrusting voor de troepen, zodat zij door de vijand niet meer als vrijschutters zouden beschouwd worden. Bij zijn terugkeer in Londen, in oktober 1943, bracht Marissal deze wensen over.
In november 1943 stelde de 2de directie een algemeen parachutageplan op. Maar een incident zou de uitvoering van dit plan vertragen. Op 17 december 1943 kwamen te Londen twee telegrammen aan: in het eerste meldde Kolonel Gerard de aanhouding van de kolonels Bastin en Mardulier, hoofd van de militaire sabotagegroepen; in het tweede deelde een agent van de Staatsveiligheid mee dat hij in contact was gekomen met de agent de 2de directie, Seal, Guy Christiaens, geparachuteerd op 21 mei 1943 samen met Leopold Van de Meerssche (Ibex) en Constant de Montpellier de Vedrin (Morley). Deze driekoppige ploeg moest de zending STANLEY voorbereiden). De agent van de Staatsveiligheid vroeg tevens of hij contact mocht opnemen met Ibex. Deze nu was sinds 9 augustus 1943 aangehouden. Die twee berichten deden bij de Britse diensten en de Staatsveiligheid het grootste wantrouwen rijzen betreffende de veiligheid van de geheime troepen, des te meer omdat twee andere agenten van de 2de directie (de ploeg Labrador-Calf, Janssens-Marechal) eveneens in augustus 1943 in handen van de Duitsers, of liever van De Zitter waren gevallen. Ook Ibex (Van de Meerssche) was in de val van De Zitter gelopen. Als gevolg van deze twijfel aan de veiligheid van de geheime troepen werd beslist dat de parachutages zouden opgeschort worden, zeer tot ongenoegen van de 2de directie. Die oordeelde dat er geen reden was om de veiligheid van de geheime troepen in twijfel te trekken vermits de aangehouden agenten niet op de hoogte waren van de werking van de geheime troepen en de aanhouding van Bastin en Mardulier niet het gevolg was van de arrestatie van Ibex, zoals inderdaad ten onrechte door de Britse diensten werd gedacht. Dit ongenoegen van de militairen werd nog versterkt toen zij vernamen dat de aanhouding van
Janssens-Marechal het gevolg was van het feit dat SOE hen als contactadres voor hun terugkeer naar Engeland het adres van een Brusselse dame had gegeven, die te goeder trouw in contact stond met De Zitter, en nog meer toen de Staatsveiligheid liet weten dat zij dat al meer dan een jaar wist. Kolonel Marissal liet in 1945 opmerken dat heel wat onheil de 2de directie en haar agenten bespaard zou zijn gebleven, wanneer de Staatsveiligheid dit feit had medegedeeld op het ogenblik dat het telegram met het bewuste contactadres naar beide agenten was gestuurd. De Staatsveiligheid en de Hoge Commissaris voor de Veiligheid van de Staat, Ganshof van der Meersch antwoordden hierop dat de 2de directie zelf voor de veiligheid van haar agenten moest instaan en dat de Staatsveiligheid niet verondersteld werd uit eigen beweging inlichtingen te verstrekken. Waarop Marissal dan weer antwoordde dat het toch niet de bedoeling kon zijn dat de Staatsveiligheid, die zich als enige met contraspionage mocht inlaten, slechts haar eigen diensten wilde beschermen.
Na een onderzoek op het terrein werd tenslotte door alle diensten erkend dat de veiligheid van de geheime troepen niet in gevaar was en werd op 3 maart 1944 beslist de parachutages te hervatten.
Inmiddels was nog een en ander conflict gerezen tussen de 2de directie enerzijds en de regering, Ganshof en de Staatsveiligheid anderzijds. In november 1943 werd aan Marissal medegedeeld dat voortaan ook andere verzetsorganisaties dan de geheime troepen met militaire sabotage zouden belast worden.
De 2de directie zag hierin meer dan één reden tot ongerustheid. Niet alleen moest het militair verzet met andere groepen een domein delen dat tot nog toe zijn uitsluitend terrein was, maar ook vreesde de 2de directie dat de burgerlijke verzetsorganisaties de geparachuteerde wapens en materieel weleens voor andere dan verzetsdoeleinden zouden kunnen gebruiken.
| |
| |
Uit bezet België waren ook reeds berichten gekomen over een groeiende rivaliteit tussen het Leger van België en het OF. En ondanks het feit dat het verslag van Adelin Marissal over de zending STANLEY zeer lovend was voor het Leger van België (of misschien juist daarom) werd in november 1943 door de Staatsveiligheid een soort ‘tegenrapport’ opgesteld, waarin ronduit werd gesteld dat ‘de oprichting van een Geheim Leger een absolute onmogelijkheid en een gevaarlijke illusie was’. Het spreekt vanzelf dat Kolonel Marissal het hiermee niet eens was, maar veel meer dan protesteren kon hij niet.
In deze sfeer van wederzijds wantrouwen begon het jaar 1944. Het jaar begon ook met een personeelswisseling aan de top van het Leger van België. Eind februari 1944 droeg Kolonel Gérard het bevel over aan Generaal Pire. Hij voelde zich bedreigd, wilde dat een hiërarchische meerdere dan hij het bevel voerde en hij wist ook dat hij in zijn omgeving blootstond aan kritiek, zogezegd omdat hij niet geschikt was voor de clandestiene oorlogsvoering. Zijn leidinggevende rol was trouwens ook reeds vroeger betwist. Tot 24 november 1943, dag waarop hij definitief werd aangehouden, hield Kolonel Bastin zich weliswaar op de achtergrond, maar toch had hij Gérard te verstaan gegeven dat hij opnieuw het bevelhebberschap ambieerde, zeker bij de geallieerde landing. Dat had ook Adelin Marissal aan Londen medegedeeld. Walthère Dewé, chef van de inlichtingendienst Clarence, stuurde begin november 1943 een bericht naar de Belgische afdeling van de Intelligence Service. Daarin suggereerde hij dat Gérard naar Engeland zou geroepen worden om er verslag uit te brengen over het Leger van België, met de belofte dat Gerard ‘bij het uur van actie’ zou kunnen terugkeren. Zo zou de weg naar het bevelhebberschap voor Bastin hebben opengelegen, maar zoals gezegd werd hij op 24 november 1943 aangehouden. Het is op zijn minst merkwaardig dat een zuivere inlichtingendienst zoals CLARENCE deze suggestie deed aan de Intelligence Service, die voor zichzelf en ook voor zijn Belgische diensten alle contacten met ‘saboteurs’ of paramilitaire organisaties als volstrekt ‘te mijden’ beschouwde. Weliswaar speelde Dewé een rol als raadgever in de coulissen van het Leger van België. Zo had hij een
bemiddelende rol gespeeld bij de onderhandelingen die in oktober 1943 tot een akkoord leidden tussen het Leger van België en het Bevrijdingsleger. Dewé stond vooral in contact met Jean del Marmol, een medestander van Bastin.
Na de aanhouding van Bastin werd door Jean de Marmol (l'ami Jean) achter de rug van Gérard opnieuw aan Londen gevraagd dat deze naar Engeland zou geroepen worden, ‘in belang van zijn eigen veiligheid’ en van deze van de hele organisatie.
Gérard vertrok op 15 maart 1944. Generaal Pire (‘Pygmalion’) had nu de leiding van het Leger van België, met Jean del Marmol in zijn staf. Londen aanvaardde Pire, maar eiste dat hij del Marmol uit zijn staf zou verwijderen ‘in het belang van diens veiligheid’. Enig sarcasme was de Belgische diensten in Londen blijkbaar niet vreemd. Maar Pire gaf niet toe. Ook nog op twee andere punten kreeg hij het aan de stok met Londen:
a) de ordehandhaving: na wat getouwtrek aanvaardde Pire dat enkel de wettige burgerlijke overheid eventueel beroep kon doen op de regelmatige troepen met het oog op de ordehandhaving;
b) het statuut van de geheime troepen: in tegenstelling tot de regering, die de geheime troepen op dezelfde lijn plaatste als de andere verzetsgroepen, meende Pire dat hij het bevel voerde over het geregeld Belgisch Leger, dat enkel door omstandigheden in de clandestiniteit opereerde. In de opdracht aan Bastin van 30 december 1942 was er nochtans niets dat deze interpretatie rechtvaardigde. Er werd integendeel gesteld dat de rol van de geheime troepen bij de bevrijding ten einde zou zijn en dat dan een nieuw Belgisch Leger zou gevormd worden. Om alle misverstanden te voorkomen veranderde de regering de naam van het Leger van België in ‘Geheim Leger’.
| |
Vierde periode - juni-september 1944
Sinds 1943 waren de betrekkingen tussen Londen en de geheime troepen geregulariseerd. Er was beslist dat de geheime troepen slechts bij een geallieerde landing in actie zouden treden. De leiders van het Geheim Leger waren het hiermee eens. Wel werden van 1943 af, met in- | |
| |
stemming van SOE en de regering, sabotages ondernomen die als prikacties bedoeld waren. Hierin hebben vooral groepen uit zones I, IV en V zich onderscheiden. Maar het is toch vooral van juni 1944 af dat het Geheim Leger in actie trad. Op dat ogenblik hadden de zone-commandanten een adjunct en radiooperatoren ontvangen en waren de parachutages van materiaal voor het Geheim Leger hervat. Op 1 juni werd door de BBC de boodschap ‘La frondaison des arbres vous cache le vieux moulin’ uitgezonden. Dat betekende dat de actie binnen de veertien dagen zou ingezet worden. Op 8 juni kondigde de boodschap ‘Le roi Salomon a mis ses gros sabots’ de eerste fase van de actie van: de verstoring van het treinverkeer en van de bruggen en de sabotage van de Duitse communicatielijnen. In het kader van deze fase heeft het Geheim Leger, tussen 8 juni en begin september 1944 de vernieling of beschadiging opgeëist van 95 spoorwegbruggen, 12 andere bruggen, 15 sluizen, 285 locomotieven en 1.365 goederenwagons. Zeventien tunnels werden geheel of gedeeltelijk afgesloten, 116 ontsporingen veroorzaakt, talrijke ondergrondse kabels werden doorgesneden en telefooncentrales buiten werking gesteld. Wegens gebrek aan springstoffen werd het oorspronkelijke doel, de totale blokkering van Duitse transporten en communicatielijnen, evenwel niet bereikt. In verband met de sabotage verdient de ‘groep Hotton’ een speciale vermelding. Als gevolg van de zending STANLEY werd eind 1943
binnen het Leger van België een sabotagedienst opgericht, waarvan de twee opeenvolgende chefs vrij vlug werden aangehouden. Begin 1944 werd de dienst toevertrouwd aan ingenieur Albéric Maistriau van de dienst Clarence. Samen met leden van de eerste sabotagedienst van het Leger van België, een actiegroep van CLARENCE, een onafhankelijke groep uit het Centrum en met de groep Franckson werd de dienst Hotton opgezet. In mei 1944 werd voor Hotton de agent François Mathot als instructeur geparachuteerd. Op een ledental van 350 man kwamen 44 saboteurs om en 27 anderen werden gekwetst. (Zie volgend hoofdstuk).
Het Geheim Leger was ook nog belast met een anti-destructieopdracht die erin bestond te beletten dat de Duitsers bij hun aftocht strategische punten en verkeersknooppunten zouden vernietigen teneinde de geallieerde opmars te vertragen. In het kader hiervan verdient de vrijwaring van de haven van Antwerpen een bijzondere vermelding. Het ging om een gecoördineerde actie van groepen van de Witte Brigade, de NKB, het Geheim Leger, het Onafhankelijkheidsfront en de Groep G, onder de algemene leiding van Luitenant Urbain Reniers.
Op 31 augustus 1944 gaf de regering te Londen bevel tot het betrekken van de schuiloorden, meestal ondergebracht in grote hoeven of kastelen. Van daaruit zou, in principe enkel door de gewapende manschappen, de tweede fase van de actie worden ingezet: het bestoken van de vijand door guerrilla-acties. Om geografische redenen hebben deze enkel op beperkte schaal in de Ardennen plaatsgevonden.
Wel dient nog gemeld dat het Geheim Leger tijdens en na de bevrijding de geallieerde troepen hulp heeft geboden, zowel met verkenningsals met infanterieopdrachten.
Na de bevrijding werden 54.311 leden van het Geheim Leger als gewapend weerstander erkend. Niet allen zijn werkelijk gewapend actief geweest. Sommigen onder hen hebben zelfs nooit echt deel uitgemaakt van het Geheim Leger of van één van zijn voorlopers, maar werden (vaak postuum) ‘geannexeerd’. Dat is b.v. het geval voor de leden van de kleine Henegouwse verzetsgroep ‘La Phalange Blanche’, waarvan de activiteit sinds 1941 door arrestaties werd beëindigd, en waarvan maximum één lid mogelijk ooit lid van het Belgisch Legioen is geweest. Maar dit naoorlogs verschijnsel van ‘annexaties’ is niet tot het Geheim Leger beperkt gebleven.
Onder de leden van het Geheim Leger - waarvan meer dan 4.000 de oorlog niet overleefden - dienen naast de leiders ook de leden van de sabotagegroepen, onthaalcomité's bij parachutaages, geparachuteerde agenten en vooral talloze helpers vermeld. Laatsgenoemden zorgden vaak belangeloos voor bevoorrading, onderdak (onder meer voor werkweigeraars, die dan wel op landerijen werkten), en bescherming. Een speciale vermelding verdienen de vrouwen die als koeriersters en bij het coderen en decoderen van radioboodschappen zeer verdienstelijk werk hebben geleverd.
| |
| |
Steun vanuit Londen
a) De financiering van het Geheim Leger en zijn voorlopers
Het Belgisch Legioen en aanverwante organisaties. Aanvankelijk tastten de stichters van het Belgisch Legioen, vooral Claser en Luitenant-vlleger Gallant, in eigen zak, in deze zin dat zij de groepering probeerden te financieren. met inkomsten uit de zwarte markt. Vrij vlug, eind 1940, werd geld gezocht bij de groep Bank van Brussel-Brufina en de groep Solvay. Voor mei 1941 werd van de eerste groep geld bekomen. In de herfst van 1941 werd door Cassart aan Claser 200.000 F overhandigd. De fondsen van Cassart kwamen van de Staatsvelligheid. Claser wilde evenwel van de Britten zelf geld bekomen. Het is waarschijnlijk dat SOE zijn reis- en verblijfkosten betaald heeft, maar niet dat SOE voor de groepering zelf geld zou gegeven hebben.
Het Leger van België en het Geheim Leger. In de regeringsopdracht aan Kolonel Bastin van 30 december 1942 was financiële steun beloofd aan het Leger van België. De eerste fondsen kwamen in de zomer van 1943 met de zending STANLEY; 400.000 F. Als gevolg van deze zending aanvaardde Londen een krediet van 10 miljoen per maand, maar de eerste fondsen kwamen slechts in maart 1944, toen de parachutages hervat werden, Londen had inmiddels de raad gekregen geld ter plaatse te zoeken. Door bemiddeling van Jean del Marmol werd secretaris-generaal van Financiën Plisnier bereid gevonden een krediet van 90 miljoen van de Dienst der Postchecks ter beschikking te stellen door een boekhoudkundige ‘fout’ in te voeren... De regering en vooral de Britten waren met deze contactname met Plisnier niet opgezet.
Volgens het Geheim Leger zelf werden volgende sommen ontvangen (van 1943 af): - 400.000 F van de zending STANLEY - 2.000.000 F van de regering via Lissabon - 90 miljoen van Plisnier - 122.040.000 F van de regering (geparachuteerd), in dollars die op de zwarte markt werden omgewisseld - bijna 6.500.000 F uit privé-leningen, waarvan 2,5 miljoen van de industrieel Maurice Guillaume. Op verzoek van François De Kinder, die einde 1943 naar België was gestuurd met een zeer belangrijke opdracht, had Guillaume 3 miljoen ter beschikking gesteld van het verzet, waarvan 500.000 F naar Yvonne Nèvejan is gegaan voor hulp aan joodse kinderen. - 25.039.417 F uit ‘opeisingen’ ter plaatse.
In totaal ontving het Geheim Leger tijdens de bezetting meer dan 245 miljoen F (volgens het Rekenhof 207 miljoen), die gebruikt werden voor het uitbetalen van de soldij van de manschappen, de bevoorrading van ondergedoken leden (al dan niet werkweigeraars) en hun gezin, het aanschaffen van wapens en munitie en andere aankopen op de zwarte markt (onder meer benzine), het betalen van de ‘salopetten’ die op bevel van Londen door de Belgische firma's werden geproduceerd en dergelijke. In vergelijking met de 72 miljoen voor de partizanen (waarvan 20 miljoen uit Londen en bijna 52 miljoen uit ‘opeisingen’) is dat geen klein bedrag.
b) Parachutages van materiaal voor het Geheim Leger
- 17 droppings in 1943 voor de parachutageploegen die eerder waren gedropt; - 769 containers bij 9 droppings tussen 3 maart 1944 en 6 juni 1944, vooral voor zones I, IV en V. De RAF parachuteerde niet graag in zones II en III (Vlaanderen, Antwerpen en Limburg) wegens de grote densiteit van Duitse luchtafweer 420 containers na de landing voor zones I, IV en V.
Oorspronkelijk was door SOE met Claser in augustus 1942 in Londen overeengekomen dat tussen september en december 1942 240 containers voor de groepering van Claser zouden gedropt worden. Hiervan is niets in huis gekomen.
c) De radioverbindingen met Londen
Vrij vroeg werd in de kringen van het Belgisch Legioen naar een degelijke verbinding gezocht. Toen Lultenant Gallant in mei 1941 naar Londen vertrok, waar hij slechts in mei 1942 aankwam, had hij onder meer als opdracht op een radioverbinding aan te dringen. In de zomer-herfst van 1941 werd door Claser geprobeerd om een radioverbinding tot stand te brengen met de inlichtingendienst van Doyen (BENOIT) in onbezet Frankrijk, maar ook daar kwam niets van terecht. In oktober of november 1941 werden Claser en Jean Hoffman in contact gebracht met Jean Scohier en Adolphe Lheureux, die op 3 september 1941 geparachuteerd waren met een sabotageopdracht van SOE. Zij hadden en zender bij, die van oktober 1941 tot maart 1942 gebruikt werd en waarmee ca. 200 boodschappen naar Londen werden gestuurd. Langs deze weg werd het vertrek van Claser naar Engeland aan SOE aangekondigd. Van maart 1942 tot mei 1943 hadden de geheime troepen geen radioverbinding met Londen. Soms werden via ZERO of CLARENCE, waarmee Jean del Marmol in contact stond, boodschappen naar Londen gestuurd, tegen de zin van de Intelligence Service. Die had in maart 1942 alle contacten tussen inlichtingendiensten en ‘saboteurs’ verboden. De zending STANLEY en latere zendingen zorgden voor een permanent radio-contact, dat in het voorjaar van 1944 aanzienlijk werd uitgebreid, Op 3 maart 1944 stuurde Londen Kapitein Anglio Latimer naar België als radio-instructeur voor de telegrafisten die op het terrein gerecruteerd werden en naast de gedropte en in Engeland opgeleide radio-operatoren werkten. Vanaf mei 1944 beschikten de vijf zones van het Geheim Leger respectievelijk over 2, 1, 2, 2 en 3 radio-operatoren, die evenwel niet allen tot de bevrijding actief zouden blijven, terwijl ook de staf
permanent over meer dan één operator beschikte. Van 3 september 1943 tot 29 september 1944 werden alleen al tussen de 2de directie te Londen en het commando van het Geheim Leger 1.476 boodschappen gewisseld (765 vanuit België, 711 vanuit Engeland). |
|