| gering was van bij het begin niet rimpelloos geweest. De regering had begin 1942 immers vastgesteld: - dat zij niet of pas nadien werd ingelicht over het vertrek van Belgische SOE-agenten naar België; - dat zij niet werd op de hoogte gebracht van de inhoud van hun opdracht; - dat de radiotelegrammen die deze agenten naar Londen stuurden niet of slechts onvolledig of laattijdig aan de Belgische
diensten werden bezorgd; - dat zij bijgevolg geen controle had over het werk dat Belgen in België voor SOE verrichten. |
De ‘zaak Claser’ vertoonde verscheidene van deze facetten: Claser wenste contact met de Britten, niet met de Belgische regering. Hij werd eerst ontvangen door SOE, dan pas door de Staatsveiligheid. De regering was niet geheel op de hoogte van zijn opdracht. Bovendien verdacht zij hem van politieke plannen.
Na de verwijdering van H. Bernard en Rolin, nadat Pierlot ook minister van Defensie was geworden en nadat zowel de Britten als de Belgen Claser hadden laten vallen, werden de relaties met SOE hersteld, op basis van de overeenkomst dat geen enkele agent meer naar België zou gestuurd worden zonder voorkennis van de regering. Alle vorige SOE-opdrachten werden als beëindigd beschouwd, en mede hierdoor werd althans gedeeltelijk een einde gemaakt aan het Englandspiel vanuit België.
In 1943 kondigde zich een nieuwe fase aan: de contactname met het ‘burgerlijk verzet’ (Onafhankelijkheidsfront, Belgische Nationale Beweging en Groep-G). De Groep-G had reeds begin 1942 een eerste ‘bezoek’ uit Londen ontvangen van André Wendelen (‘zending MANDAMUS’). Wellicht hebben hier verscheidene elementen een rol gespeeld:
a) het feit dat deze groepen contact zochten met de regering, om haar steun vroegen en zo snel mogelijk wilden erkend worden. Vooral de BNB en het Geheim Leger drongen daarop aan.
b) de aankomst in Londen van vooraanstaanden uit het verzet: Marteaux voor het OF (ofschoon zijn invloed in Londen gering, zoniet onbestaande was), William Ugeux en Ganshof van der Meersch, één van de belangrijkste agenten van ZERO. Zij informeerden de regering over de tot dan toe in Londen weinig bekende ‘burgerlijke’ verzetsgroepen.
c) de evolutie van de oorlog en de voorbereiding van de terugkeer naar België. Het vertrouwen van de regering in de grote ‘burgerlijke’ verzetsbewegingen was niet veel groter dan dat in het Geheim Leger. De regering wilde vooral deze bewegingen controleren, en stuurde mede daarom afgezanten naar deze groepen.
Tijdens de tweede helft van de oorlog ontwikkelde zich dus naast het louter militair aspect ook een sterkere politieke bekommernis in de betrekkingen tussen Londen en het verzet. Deze bekommernis was echter niet nieuw (cfr. de ‘zaak Claser’).
Respectievelijk in juli en augustus 1943 werden Philippe de Liedekerke (Claudius) en André Wendelen (Tybalt, Hector) naar België gestuurd met de opdracht contact op te nemen met het OF en de hulp aan werkweigeraars te organiseren. Hieruit ontstond de dienst SOCRATES, geleid door R. Scheyven. ‘Socrates’ bouwde gedeeltelijk voort op enkele vroegere PWE-zendingen, want ook Harnisfeger (Dingo, geparachuteerd in november 1942) was er al op regionaal vlak, in de streek van Charleroi, in geslaagd gekwalificeerde arbeiders aan de verplichte tewerkstelling te onttrekken. Ook met de BNB werd contact opgenomen. Deze eerste contactname, die door PWE, SOE en de SV werd beheerd, leidde tot een vrij ingewikkeld complex van zendingen naar het ‘burgerlijk’ verzet en mondde ten slotte uit in de oprichting van een Nationaal Coördinatiecomité. Daarin zetelden vertegenwoordigers van het Geheim Leger, de Groep-G, de BNB, de Partizanen-OF. De werking van dit Comité werd geleid door Jules Guillery (Nelly, Virgilia) en Jules Rolin, later ook door Lepoivre (juli 1944).
Het is duidelijk dat de betrekkingen tussen Londen en het verzet in 1944 veel beter gecoördineerd werden dan in 1941-1942. Dit lag mede aan het feit dat de zendingen goed werden voorbereid en omlijnd, maar ook en misschien vooral aan het feit dat de regering in 1944 veel beter geïnformeerd was. Het werk van de inlichtingendiensten, de werking van het Comité Gilles, de aanwezigheid te Londen van steeds meer personen die over het leven in België en de werking van het verzet verslag uitbrachten, hebben hiertoe bijgedragen. De vaak gehoorde beschuldiging, ook tijdens de bezetting en bij verzetsgroepen, dat Londen ‘niet op de hoogte was’ ging voor 1944 zeker niet meer op. Pierlot